ECLI:NL:RBZWB:2021:6509

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
02-188945-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes, ontoerekeningsvatbaarheid en TBS met voorwaarden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2021, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag. De verdachte heeft op 21 juli 2021 in het Valkenberg park in Breda geprobeerd om de benadeelde partij te doden door hem tweemaal met een mes in de rug te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was, als gevolg van een ernstige psychische stoornis, namelijk een waanstoornis in paranoïde vorm. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum adviseerden om de verdachte niet strafrechtelijk te vervolgen, maar om hem ter beschikking te stellen met voorwaarden. De rechtbank volgde dit advies en legde de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) op, met voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit, maar dat er wel maatregelen nodig waren om de veiligheid van anderen te waarborgen. De benadeelde partij vorderde een schadevergoeding van € 36.109,52, maar de rechtbank kende een bedrag van € 3.373,52 toe, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die door het steekincident niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk leed had ervaren. De rechtbank besloot dat de verdachte onder toezicht van de reclassering moest blijven en dat hij zich moest houden aan verschillende voorwaarden, waaronder een verbod op alcohol en drugs, en een contactverbod met de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/188945-20
vonnis van de meervoudige kamer van 21 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. W.A.J.A. Welten, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 december 2021, waarbij de officier van justitie mr. C. de Pagter en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om op 21 juli 2021 [benadeelde partij] te doden, dan wel ernstig te verwonden door hem met een mes in de rug te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de camerabeelden, de verklaring van verdachte en de verklaring van de forensisch arts dat één van de verwondingen potentieel dodelijk had kunnen zijn.
4.2
Het standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft bepleit dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van d
epoging tot doodslag, maar dat slechts bewezen kan worden dat verdachte éénmaal heeft gestoken nu dat is wat verdachte vanaf het begin - ook op zitting - heeft verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden alsnog uitgewerkt wanneer hoger beroep wordt ingesteld.
4.1.2
De bijzondere overwegingen over het bewijs
Verdachte heeft ook op zitting bekend op 21 juli 2020 in het Valkenberg park in Breda
[benadeelde partij] met een mes in zijn rug te hebben gestoken. Verdachte zelf is er van overtuigd dat hij maar één keer gestoken heeft. Uit de stukken in het dossier over de verwondingen van [benadeelde partij] , waaronder het rapport van forensisch arts [naam] , blijkt echter dat [benadeelde partij] direct na het incident twee steekwonden in zijn rug had. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte [benadeelde partij] tweemaal met een mes heeft gestoken.
4.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 juli 2020 te Breda, Valkenberg park, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] (geboren op [geboortedag benadeelde partij] 1984) van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] tweemaal met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging (hierna ook: ovar), gelet op het advies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) om verdachte het feit niet toe te rekenen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit ovar om dezelfde reden als de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is gedurende tien weken geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. De deskundigen daar hebben vastgesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van dit delict een ziekelijke stoornis had in de vorm van een waanstoornis, in paranoïde vorm, met multipele episoden. Daarnaast is er sprake van niet nader gespecificeerde persoonlijkheids-problematiek, die echter wordt overheerst door de paranoïde waanstoornis. Dit was ook het geval ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit. De deskundigen adviseren om dat feit in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun adviezen en is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte dit feit niet kan worden toegerekend, zodat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Oplegging van een of meer maatregelen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs) op te leggen met de voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast vordert zij een gedragsbeïnvloedende of vrijheids-beperkende maatregel (hierna ook: gbm) op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit ook oplegging van een tbs-maatregel met de voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd door de reclassering en onderschrijft de dadelijke uitvoerbaarheid. De verdediging acht echter het opleggen van een gbm ná het opleggen van een tbs met deze voorwaarden niet meer aan de orde. Dat zou dubbelop zijn. De verdediging heeft verzocht bij uitspraak de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen om extra druk te zetten op plaatsing van verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor is overwogen, kan verdachte het bewezenverklaarde feit niet worden toegerekend, omdat hij verkeerde onder invloed van een ernstige psychische stoornis. Er kan aan hem daarom geen straf worden opgelegd.
Wel kan de rechtbank een of meer maatregelen opleggen. Bij de vraag welke maatregel of maatregelen dat zouden moeten zijn, heeft de rechtbank met name rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het begaan is en de persoon van verdachte, waarbij waarde is gehecht aan het advies van de deskundigen en de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting.
De ernst van het feit
Verdachte heeft de hem bekende [benadeelde partij] op 21 juli 2020 in Breda onverwacht twee maal met een mes in zijn rug gestoken. [benadeelde partij] is vervolgens met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht, waar de arts hem vertelde dat het goed was afgelopen en geen vitale delen waren geraakt. [benadeelde partij] heeft verklaard dat zijn spiermassa hem heeft gered en dat het anders had kunnen aflopen. Dat een van de steken dodelijk had kunnen zijn, wordt bevestigd door het rapport van de forensisch arts.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde partij] blijkt dat verdachte niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk leed heeft veroorzaakt. Door het incident heeft het slachtoffer zijn zoontje drie maanden niet kunnen zien, omdat hij lichamelijk moest herstellen. De wond moest dagelijks schoon gespoeld worden door de thuiszorg. Doordat de arts had gezegd dat het kantje boord was, heeft het feit hem ook psychisch erg aangegrepen. Vooral omdat hij een kind heeft. Het slachtoffer is bang dat verdachte hem nogmaals zal benaderen om de klus af te maken. Hij heeft angst om bijvoorbeeld in Breda rond te lopen en wil met rust gelaten worden en niet constant over zijn schouder hoeven te kijken. Voor zijn gevoel heeft hij levenslang.
Tot slot vond het steekincident plaats op een zomeravond rond 19.45 uur in het Valkenberg park dat open staat voor het publiek. Daardoor zijn ook anderen, direct of indirect, getuige geweest van dit heftig geweld.
Het advies van de deskundigen
Volgens de deskundigen van het PBC heeft verdachte nauwelijks probleembesef of ziekte-inzicht en zijn er weinig beschermende factoren aanwezig. De kans op herhaling van een geweldsdelict is zonder interventies zeer groot. Om het recidivegevaar te verkleinen is medicamenteuze behandeling nodig en een klinische start van de behandeling in de vorm van opname in een zorginstelling. Er dient te worden gewerkt aan sociaal-maatschappelijke inbedding en resocialisatie naar een begeleide woonvorm. De behandeling zal langdurig zijn en zal mogelijk niet de paranoïde belevingen in hun geheel kunnen wegnemen, maar zal gericht zijn op het versterken van adequate coping en risicomanagement. Na een klinische behandeling in een Forensische Psychiatrische Kliniek of op een Forensische Psychiatrische Afdeling (hierna: fpk of fpa) zonder hoog beveiligingsniveau kan verdachte ambulant worden begeleid met behulp van een Fact Team. Voor het toezicht op begeleiding en behandeling is reclasseringstoezicht met maximale duur noodzakelijk. De deskundigen adviseren om de behandeling op te leggen in het kader van een tbs met voorwaarden.
De reclassering heeft eveneens aangegeven dat zij het recidiverisico hoog inschat. Met name verdachtes psychosociaal functioneren en middelengebruik acht de reclassering risico-verhogende factoren. Ook de reclassering onderschrijft dat een langdurige behandeling met een klinische start, waarbinnen toegewerkt wordt naar een begeleide of beschermde woonvorm en ambulante behandeling, geïndiceerd is om de kans op recidive te verkleinen. De reclassering ziet mogelijkheden om dit traject binnen een tbs met voorwaarden vorm te kunnen geven en heeft hiervoor ook concrete voorwaarden opgesteld.
Uit het dossier en de behandeling op zitting is verder gebleken dat verdachte recentelijk is aangemeld voor fpa De Mare en dat hij daar nu op de wachtlijst staat. Vermoedelijk kan verdachte hier omstreeks februari 2022 geplaatst worden. De Divisie Individuele Zaken (hierna: DIZ) is bezig met een indicatiestelling voor overbruggingszorg.
De maatregelen
Gelet op de inhoud van het PBC-rapport, van het reclasseringsadvies en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld en
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Oplegging van dwangverpleging acht de rechtbank niet aan de orde. Volstaan kan worden met het opleggen van de voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering, te weten
- kort samengevat - :
  • geen strafbaar feit plegen;
  • meewerken aan reclasseringstoezicht;
  • meewerken aan time-out;
  • niet naar het buitenland;
  • opname in een zorginstelling;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • drugsverbod;
  • alcoholverbod;
  • contactverbod en
  • locatieverbod (indien noodzakelijk en uitvoerbaar met elektronische monitoring).
Verdachte heeft zich ook bereid verklaard tot naleving van die voorwaarden.
Naast de maatregel van tbs met voorwaarden zal de rechtbank ook een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de tbs-maatregel onder toezicht te stellen indien dat in verband met dan bestaande risico's noodzakelijk is. Volgens de deskundigen van het PBC zal de noodzakelijke langdurige behandeling mogelijk niet de paranoïde belevingen in hun geheel kunnen wegnemen. De deskundigen adviseren in dat verband ook een zo lang mogelijke reclasseringsbegeleiding.
Gelet hierop acht de rechtbank het noodzakelijk om de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde terbeschikkingstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
De rechtbank merkt nog op dat verdachte uitzonderlijk lang in voorlopige hechtenis heeft gezeten, namelijk ruim zestien maanden, zonder dat hij de noodzakelijke behandeling heeft gekregen. Het is lovenswaardig dat verdachte zich nog altijd behulpzaam en meewerkend opstelt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de hulpverlening met wachttijden kampt, spreekt zij de wens uit dat verdachte zo spoedig mogelijk geplaatst zal worden in fpa De Mare. Zij zal bij deze uitspraak echter niet de voorlopige hechtenis opheffen in een poging een snellere plaatsing te realiseren, zoals gevraagd door de verdediging, gelet op de nog altijd aanwezige ernstige bezwaren en gronden. Het recidiverisico is hiervoor te groot. Wel zal de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden bevelen, zodat zo snel mogelijk met een passende behandeling gestart kan worden.

8.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 36.109,52 voor dit feit. Dit bedrag is opgebouwd uit € 30.000,- voor immateriële schade en € 6.109,52 voor materiële schadeposten.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 3.373,52, waarvan € 373,52 materiële schade en € 3.000,- immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Over de materiële schade is de rechtbank voor het overige allereerst van oordeel dat niet is gebleken van schade aan schoenen, tas of telefoon, zodat de hiervoor opgevoerde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dat geldt eveneens voor de post ‘advocaatkosten kind’. Daarbij ontbreekt het rechtstreekse verband met het feit.
De kosten van een covertatoeage komen evenmin voor vergoeding in aanmerking. Aangever had immers ook een medische tatoeage kunnen aanvragen die vergoed wordt door de zorgverzekering. Bij gebrek aan onderbouwing schat de rechtbank de schade aan het t-shirt tot slot op € 30,-.
De rechtbank heeft de immateriële schade geschat op € 3000,- en daarbij gekeken naar schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* dat verdachte geen strafbare feiten pleegt;
* dat verdachte zich moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering;
* dat verdachte meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (fpc) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
* dat verdachte niet naar het buitenland gaat zonder toestemming van de reclassering;
* dat verdachte zich zal laten opnemen in fpa De Mare te Halsteren, althans een soortgelijke intramurale instelling (fpa of fpk), waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die verdachte in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, ook als dat inhoudt inname van medicatie. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich aansluitend aan de klinische behandeling onder behandeling zal stellen van een ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte, als de reclassering dat noodzakelijk acht, aansluitend aan de klinische behandeling zal verblijven in een instelling voor beschermd of begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
* dat verdachte zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan adem- of urineonderzoek;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedag benadeelde partij] 1984 in Breda, zo lang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich niet zal bevinden in of binnen een straal van 5 kilometer van de woning van [benadeelde partij] (momenteel [adres benadeelde partij] , indien dit noodzakelijk en haalbaar is en zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht; Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatieverbod indien de reclassering dit in een later stadium van de tbs met voorwaarden noodzakelijk acht om het verbod te kunnen waarborgen. Wanneer elektronische monitoring in een later stadium als noodzakelijk wordt gezien, zal het verboden gebied door de reclassering onderzocht en, indien mogelijk, bepaald worden.
De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod en de reclassering op de uitvoering van de eventuele elektronische monitoring;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Gedragsbeïnvloedende maatregel
- legt aan verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende [benadeelde partij] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een t-shirt met goednummer 2220967;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 3.373,52, waarvan € 373,52 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij] , € 3.372,52 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 juli 2020 tot aan de dag der voldoening
- bepaalt dat bij niet betaling 43 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 december 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.