ECLI:NL:RBZWB:2021:6505

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
02-302165-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewelddadige incasso bij kapperszaak in Etten-Leur

Op 21 en 22 november 2019 heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] geprobeerd om [aangever] met geweld en bedreiging te dwingen tot de afgifte van een bedrag van € 30.000. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 21 november 2019 een groep van zes personen, herkenbaar aan motorclubhesjes, de kapperszaak van [aangever] heeft bezocht om de openstaande schuld te innen. Op 22 november 2019 zijn verdachte en [medeverdachte] teruggekeerd naar de kapperszaak, waar geweld is gebruikt tegen [aangever]. De rechtbank oordeelt dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, omdat hij actief heeft bijgedragen aan de intimidatie en het geweld. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank acht de verklaringen van [aangever] en getuigen geloofwaardig. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 15 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en het strafblad van verdachte, die niet eerder voor dergelijke feiten in aanraking is gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-302165-19
vonnis van de meervoudige kamer van 21 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsvrouw mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 december 2021. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie, mr. E. van Aalst en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander heeft geprobeerd om [aangever] met geweld en bedreiging met geweld te dwingen om een bedrag van € 30.000,= af te geven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [aangever] (hierna telkens: [aangever] ) en de verklaringen van de in de kapperszaak aanwezige getuigen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen Nederlands spreekt en dat hij ook niet betrokken is geweest bij een openstaande schuld. Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft ook niet verklaard dat hij samen met verdachte had bedacht om daar op die manier een schuld te gaan innen. Van medeplegen kan daarom dan ook geen sprake zijn. Het enkel dragen van het hesje van een motorclub is onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte een intellectuele en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde, aldus steeds de raadsvrouw.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in de verklaringen van [aangever] ongeloofwaardigheden en tegenstrijdigheden zitten en dat hij op essentiële onderdelen heeft gelogen. [medeverdachte] heeft met aangever een gesprek gehad in een kamertje over de te innen schuld, terwijl verdachte daar niet bij aanwezig is geweest. Het is pas geëscaleerd op het moment dat aangever met [medeverdachte] terug in de kapperszaak is gekomen. [aangever] was degene die op dat moment gewelddadig werd door tegen de verwarming te schoppen.. [medeverdachte] heeft verklaard dat [aangever] vervolgens dreigend op hem af is komen lopen en verdachte is toen [medeverdachte] gaan helpen:hij is tussenbeide gekomen en heeft [aangever] toen een paar klappen gegeven, omdat [medeverdachte] met een schaar door aangever werd aangevallen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Over de geloofwaardigheid van [aangever] merkt de rechtbank allereerst op dat uit het dossier blijkt dat iemand een schuld bij [naam 1] had en dat [aangever] dat wist. Hij heeft daarover niet meteen openheid van zaken gegeven en daarover tegenstrijdig verklaard. [aangever] heeft zelfs ontkend dat hij de naam [naam 1] kende. Dat is voor de rechtbank echter geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van zijn aangifte over de feitelijke gebeurtenissen op 21 en 22 november 2022. Die vinden voldoende steun in andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van [medeverdachte] en verdachte zelf.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bewijsmiddelen - kort samengevat - de volgende gang van zaken op 21 en 22 november 2019 worden afgeleid. Op 21 november 2019 zijn verdachte en [medeverdachte] met vier anderen naar de kapperszaak van [aangever] gegaan om een openstaande schuld te innen. Die personen droegen allemaal een hesje van een motorclub. De rechtbank merkt op dat daardoor op 21 november 2019 al een bedreigende sfeer werd gecreëerd. Door het dragen van de hesjes van hun motorclub tijdens het bezoek is namelijk duidelijk dat die motorclub achter dat bezoek stond. Dat betekent dat [aangever] wist dat achter de overmacht van zes mannen een nog veel grotere groep stond. [medeverdachte] heeft tegen [aangever] gezegd dat hij de volgende dag terug zou komen om geld op te halen. Op 22 november 2019 zijn [medeverdachte] en verdachte ook daadwerkelijk teruggekeerd naar de kapperszaak. [aangever] heeft toen duidelijk gemaakt dat hij geen geld ging geven. Daarna werd [aangever] geslagen door [medeverdachte] en verdachte. Verdachte heeft ook bekend [aangever] geslagen te hebben.
Om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen dient de rechtbank vervolgens twee vragen te beantwoorden: ten eerste of verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de afpersing en ten tweede of het door verdachte gebruikte geweld in direct verband stond tot het innen van de openstaande schuld.
Medepleger?
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af over de mate van betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde.
Volgens zijn eigen verklaring is verdachte op de dag van het geweldsincident en de dag ervoor met [medeverdachte] (
rechtbank: [medeverdachte]) bij de kapper (
rechtbank: [aangever]) in de zaak geweest. Hij herinnert zich dat ze op de dag van het geweldsincident hun clubvest droegen. Uit zijn eigen verklaring blijkt ook dat verdachte wist dat het om geld ging van een vriend van [medeverdachte] . Hij en [medeverdachte] zijn lid van dezelfde motorclub, waarbij [medeverdachte] heel ver in rang onder hem staat en maar één persoon boven verdachte. Verdachte spreekt geen Nederlands.
Dit deel van de verklaring van verdachte past naar het oordeel van de rechtbank bij de verklaring van [aangever] dat verdachte behoorde tot de groep van 6 personen van een motorclub die de eerste keer op 21 november 2019 naar de kapperszaak van [aangever] ging. Daarbij werden de hesjes van de motorclub duidelijk zichtbaar gedragen. Het past ook bij de verklaring van [aangever] dat verdachte de Engelse taal sprak en dat hij op 21 november 2019 tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat hij binnen 10 dagen geld moest regelen. Binnen het clubverband heeft verdachte volgens zijn eigen verklaring immers gezag over [medeverdachte] . Daarop heeft [medeverdachte] gelijk tegen [aangever] gezegd dat ze 22 november 2019 terug zouden komen.
Verdachte zelf heeft verklaard dat hij op 22 november 2019 met [medeverdachte] mee was gegaan naar de kapper om [medeverdachte] te helpen met het terughalen van geld. Ook op dat moment droegen zij de hesjes van de motorclub. Verdachte heeft bekend tijdens dat bezoek de kapper een of twee klappen gegeven te hebben.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Gelet op zijn positie binnen de motorclub was verdachte daarbij zelfs degene die de leiding over [medeverdachte] had. De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen dan ook bewezen.
Relatie geweld en innen schuld?
De rechtbank is van oordeel dat niet alleen het slaan van [aangever] door [medeverdachte] , maar ook het slaan van [aangever] door verdachte in rechtstreeks verband stond met het innen van de openstaande schuld. Op 21 november 2020 was voor [medeverdachte] en verdachte duidelijk dat [aangever] geen geld had. Volgens [medeverdachte] zouden ze de volgende dag terug komen om alsnog geld op te halen. Verdachte ging toen met [medeverdachte] mee om hem te helpen. [medeverdachte] heeft echter verklaard dat [aangever] tegen hem zei dat hij geen geld ging geven. Volgens [aangever] heeft hij in het keukentje ook gezegd dat [medeverdachte] de zaak moest verlaten. Die mededelingen waren blijkbaar geen aanleiding voor [medeverdachte] om daarop - met verdachte - ook daadwerkelijk de kapperszaak te verlaten. [medeverdachte] heeft de kapperszaak ook niet verlaten toen [aangever] terug in het knipgedeelte van boosheid tegen de verwarming schopte. Pas daarna zijn [aangever] en hij hoofd tegen hoofd komen te staan en heeft [medeverdachte] als eerste daadwerkelijk lichamelijk geweld gebruikt door [aangever] een elleboogstoot te geven. Uit die gang van zaken leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] met zijn geweld duidelijk wilde maken dat hij niet onder de indruk was van de weigering van [aangever] om te betalen en dat [aangever] alsnog met geld over de brug moest komen.
Gelet op zijn eigen verklaring over het doel van het bezoek wist verdachte heel goed dat [aangever] en [medeverdachte] naar het keukentje gingen omdat [medeverdachte] geld kwam halen. Toen ze terugkwamen in het knipgedeelte moet het voor verdachte ook duidelijk zijn geweest dat [aangever] blijkbaar (weer) geen geld had gegeven aan [medeverdachte] . Anders had [medeverdachte] immers meteen de zaak uit kunnen lopen en had verdachte met hem mee kunnen gaan. Dat het niet was gegaan zoals gepland, kon verdachte ook afleiden uit het feit dat [aangever] boos was en tegen de verwarming schopte. Dat had voor verdachte - als veel hogere in rang - het signaal moeten zijn om [medeverdachte] bij zich te roepen en samen met hem alsnog de kapperszaak te verlaten. Dat heeft verdachte niet gedaan. Integendeel, hij heeft [medeverdachte] de ruimte gegeven om geweld tegen [aangever] te plegen en is hem daarbij gaan helpen. Ook het geweld van verdachte was daarom naar het oordeel van de rechtbank bedoeld om hun betalingseis kracht bij te zetten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 21 november 2019 tot en met 22 november 2019 te Etten-Leur tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan die [aangever] of aan een derde, toebehoorde welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- op 21 november 2019 gekleed in een hesje van een motorclub de kapperszaak van die [aangever] heeft betreden en
- die [aangever] om geld heeft verzocht en
- die [aangever] heeft medegedeeld dat hij, verdachte en zijn mededader, op 22 november 2019 terug zouden komen en dat hij, die [aangever] , maar moest zorgen dat er geld zou zijn en
- op 22 november 2019 gekleed in een hesje van een motorclub de kapperszaak van die [aangever] heeft betreden en
- die [aangever] dreigend heeft toegevoegd: "Waar is het geld" en
- die [aangever] meermalen in zijn gezicht heeft gestompt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat verdachte gehandeld heeft uit noodweer, omdat hij zag dat [medeverdachte] door [aangever] werd aangevallen met een schaar. Het door verdachte gebruikte geweld, bestaande uit het geven van enkele klappen aan [aangever] , was noodzakelijk ter verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval/aanranding van [medeverdachte] door [aangever] . Op de plaats waar het geweld heeft plaatsgevonden, is ook een schaar aangetroffen. Het door verdachte toegepaste geweld was gepast en proportioneel. Daarom heeft de verdediging verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt een noodweersituatie niet aannemelijk geworden, omdat de aanwezige, onafhankelijke getuigen hebben verklaard dat het verdachte was die begon met slaan.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eer of goed. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachtedat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Namens verdachte is enkel een beroep gedaan op een noodzakelijke verdediging tegen dreigend geweld tegen [medeverdachte] . Volgens de raadsvrouw zag verdachte dat [medeverdachte] werd aangevallen met een schaar door [aangever] . Dat is echter niet wat verdachte zelf heeft verklaard.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat in het dossier alleen verdachte en [medeverdachte] verklaren over het gebruik van een schaar door [aangever] . Maar ze verklaren niet hetzelfde. Volgens [medeverdachte] pakte [aangever] daadwerkelijk een schaar, maar volgens verdachte wilde [aangever] dat doen, maar lukte het hem niet, omdat verdachte tussenbeide kwam. De rechtbank vindt daarom onvoldoende aannemelijk dat [aangever] daadwerkelijk een schaar heeft gepakt, zoals de verdediging stelt ter onderbouwing van het beroep op noodweer.
Maar zelfs als [aangever] zou hebben geprobeerd om een schaar te pakken, zoals verdachte heeft verklaard, kan het beroep op noodweer naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Het is [medeverdachte] die die dag het eerste geweld heeft gebruikt door [aangever] een elleboogstoot te geven, zoals hiervoor al onder 4.3.2 is overwogen. Daar heeft de rechtbank ook overwogen dat het op de weg van [medeverdachte] en verdachte had gelegen om de kapperszaak te verlaten toen [medeverdachte] en [aangever] terug kwamen van het gesprek in het keukentje. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verdachte (met [medeverdachte] ) op 22 november 2020 bewust de confrontatie met [aangever] heeft gezocht, nadat een dag eerder was gebleken dat hij niet betaalde. Dat [aangever] dat 22 november 2020 ook niet ging doen, was [medeverdachte] al duidelijk na het gesprek in het keukentje. Voor [medeverdachte] én verdachte was dat blijkbaar geen aanleiding om de kapperszaak daarna te verlaten. Ook toen [aangever] zijn boosheid over hun herhaalde bezoek liet blijken door in de kapperszaak tegen de verwarming te schoppen, zijn [medeverdachte] en verdachte in de kapperszaak gebleven, waarmee ze hun confrontatie voortzetten. Het was [medeverdachte] die als eerste [aangever] een elleboogstoot geeft geven. Verdachte en [medeverdachte] zijn in deze dan ook van meet af aan de agressors geweest. Dat blijkt ook uit het feit dat [aangever] de enige is die verwondingen heeft opgelopen bij het incident.
Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor vrijspraak van verdachte en subsidiair voor ontslag van alle rechtsvervolging en heeft daarom met betrekking tot een aan verdachte op te leggen straf niets aangevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 21 en 22 november 2019 werd de kapperszaak van [aangever] in Etten-Leur bezocht door personen, met de bedoeling om een openstaande schuld te innen. Op 21 november was dat een groep van zes personen, allemaal door een hesje herkenbaar als lid van een motorclub. [aangever] werd die dag duidelijk gemaakt dat hij de volgende dag voor geld moest zorgen. Op 22 november 2019 zijn verdachte en [medeverdachte] opnieuw naar de kapperszaak van [aangever] gegaan om de openstaande schuld te innen, waarbij door [medeverdachte] en verdachte geweld is gebruikt tegen [aangever] . Op dat moment waren in de kapperszaak klanten aanwezig. Het feit vond overdag plaats en meerdere mensen zijn hiervan getuige geweest, ook omdat [aangever] bloedend zijn kapperszaak is uitgevlucht. Een dergelijke incassomethode is onaanvaardbaar en leidt in de samenleving tot angst en onrust.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft als uitgangspunt voor een overval op een winkel waarbij sprake is van licht geweld/bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren te gelden. De rechtbank is van oordeel dat een vergelijking met een dergelijke overval op een winkel in dit geval niet helemaal opgaat, omdat het hier ging om een incasso van een openstaande schuld en het gebruikte geweld beperkt is gebleven. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden kan worden volstaan. Daarbij heeft de rechtbank ook rekening heeft gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder voor dit soort feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Namens verdachte is om teruggave van zijn motorclubvest gevraagd. Er zijn in deze zaak twee clubvesten van motorclub “ [naam 2] ” in beslag genomen onder [medeverdachte] . Ter zitting heeft de raadsvrouw toegelicht dat het vest met de patches “ [naam 3] ” van verdachte is.
Op basis van zijn positie binnen de motorclub staat voor de rechtbank vast dat verdachte eigenaar/rechthebbende is van het motorclubvest met de patch “ [naam 3] ”. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke vesten, gedragen door een groep personen, een intimiderend effect hebben, zeker wanneer deze worden gedragen bij een afpersing zoals in deze zaak aan de orde is.
Het vest komt naar het oordeel van de rechtbank echter niet voor verbeurdverklaring in aanmerking, omdat de betreffende motorclub niet zal tolereren dat een ander dan verdachte in het bezit is van dat [naam 3] . Het ongecontroleerde bezit van het vest is daarom in strijd met het algemeen belang. Om die reden zal de rechtbank de onttrekking aan het verkeer bevelen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 45, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een hesje met het opschrift [naam 2] en de patches “ [naam 3] ”;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 december 2021.