Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Procesverloop
2.Overwegingen
3.Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de vastgestelde waarde tot € 370.000 en vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2020. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 399.000, waartegen de belanghebbende bezwaar had gemaakt. In de uitspraak op bezwaar werd het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende beroep instelde. Tijdens de zitting op 12 november 2021 was de belanghebbende niet verschenen, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging om te verschijnen op juiste wijze was verzonden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waardepeildatum 1 januari 2019 was en dat de belanghebbende de WOZ-waarde te hoog vond, met een eigen inschatting van maximaal € 290.000. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde van € 399.000. De rechtbank heeft de methodiek van de heffingsambtenaar beoordeeld en vastgesteld dat de taxateur onvoldoende inzichtelijk had gemaakt hoe de WOZ-waarde was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat beide partijen de door hen bepleitte waarde niet aannemelijk hadden gemaakt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de WOZ-waarde vastgesteld op € 370.000, waardoor het beroep gegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1.064, en gelast dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.