6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met twee anderen opzettelijk brand gesticht in een verlaten bedrijfspand. Zij zijn begonnen met het aansteken van kranten en hebben de brand verder opgestookt door er (zeer) brandbare spullen op te gooien. Dit heeft erin geresulteerd dat de brand is overgeslagen naar de zich in het pand bevindende keukenkastjes en vervolgens naar de rest van het pand. Hierdoor is uiteindelijk het hele pand uitgebrand. Verdachte en de mededaders hebben op geen enkel moment geprobeerd de gevolgen van hun handelen te beperken door bijvoorbeeld de brandweer te bellen. Brandstichting is uitermate gevaarlijk gedrag. Door zijn gedrag heeft verdachte veel schade aangericht aan het pand zelf en aan de spullen die zich in het pand bevonden. Uit de verklaring van aangever blijkt dat de waarde van het pand door de brand aanzienlijk is gedaald. Daarnaast heeft de brandstichting voor onrust en overlast gezorgd. Zo is er een NL-alert uitgegaan voor de omwonenden vanwege de grote rookontwikkeling.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat verdachte één keer is veroordeeld voor strafbare feiten, maar daarvoor geen straf opgelegd heeft gekregen.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad van 26 november 2021 en de aanvulling van de raadsvertegenwoordiger ter zitting. Hieruit volgt dat er bij verdachte sprake is van een belast verleden. Zijn moeder is overleden toen verdachte nog jong was en zijn vader was niet in staat om volledig voor verdachte te zorgen. Hij heeft veel verschillende woonplekken gehad en kende een onveilige basis, waarbij hij psychisch en lichamelijk is mishandeld. Hij is in 2019 gediagnosticeerd met PTSS en een ongespecificeerde depressie. Verdachte woont nu met één op één woonbegeleiding op een locatie van Caterva en staat onder voogdij van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland. Er is sprake van een complex ontwikkelingsbeeld: verdachte kampt al langere tijd met problemen op sociaal, cognitief, emotioneel, relationeel en gedragsmatig ontwikkelingsgebied. Hij lijkt emoties moeilijk te kunnen reguleren en kan vanuit irritatie erg boos worden. Dit vergroot de kans op herhaling van delictgedrag. Het algemene recidiverisico is hoog. Een positieve ontwikkeling is dat verdachte sinds kort via Re-start naar school gaat, waarin hij één op één wordt begeleid. Verdachte heeft door therapie van Basic Trust al stappen gezet in het reguleren van zijn emoties, maar blijvende aandacht voor de frustratie/irritatie tolerantie van verdachte is van groot belang om het onderwijs tot een succeservaring te laten leiden. Door de achterstand in zijn sociale ontwikkeling en de onrust in zijn leven door verschillende woonplekken, is verdachte kwetsbaar voor invloeden van anderen. Zodra er rust komt in de thuissituatie van verdachte, is het van belang dat daarvoor aandacht is in de vorm van therapie. Hij moet werken aan het vergroten van zijn sociale weerbaarheid. Vanuit de dagbesteding van verdachte is er aandacht voor de invulling van zijn netwerk en sociale omgang met anderen. Verdachte heeft eerst rust nodig in zijn woonsituatie. Zodra die er is, is het van belang dat er langdurige psychologische hulp aan hem geboden wordt die aansluit bij wat hij nodig heeft.
De Raad is van mening dat jeugdreclasseringstoezicht op zijn plaats is, gezien de kans op recidive die uit het onderzoek naar voren komt. Jeugdreclassering kan met verdachte het delictscenario bespreken en sturend optreden ten behoeve van zijn onder meer zijn vrije tijd invulling en school. Verdachte is bereid en gemotiveerd om mee te werken aan hulpverlening om een positieve toekomst te krijgen. De Raad is van mening dat (voorwaardelijke) jeugddetentie geen pedagogische meerwaarde heeft en acht het opleggen van jeugddetentie niet in zijn belang vanuit het risico op negatieve beïnvloeding binnen de JJI. Daarnaast is de Raad van mening dat het voor verdachte van belang is dat hij zich volledig kan richten op zijn ontwikkeling, zonder angst voor een mogelijke jeugddetentie. De Raad is van mening dat verdachte in het geval van een bewezenverklaring wel moet leren dat er een consequentie verbonden is aan zijn gedrag en adviseert daarom jeugddetentie voor de duur van de voorlopige hechtenis en een (deels voorwaardelijke) werkstraf, met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan begeleiding vanuit Caterva, naar school gaat volgens zijn rooster, meewerkt aan een positieve invulling van zijn vrije tijd (bijvoorbeeld hobby/sport) en meewerkt aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening (zoals therapie als er meer duidelijkheid is rondom zijn woonplaats). Daarbij zou Stichting Jeugdbescherming west Zeeland (hierna: de jeugdreclassering) de opdracht moeten krijgen tot toezicht op en begeleiding van verdachte in het kader van die voorwaarden. Een contactverbod met de medeverdachten vindt de Raad niet nodig.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de jeugdreclassering aangegeven dat verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Verdachte verblijft nu in een woning van Caterva met SKJ-geregistreerde begeleiding, omdat dit de enige optie was om in Zeeland – en daarmee in de buurt van de heer ’ [naam] – te kunnen blijven. De band met de heer [naam] is heel belangrijk voor verdachte, omdat hij een anker voor hem is in de breedste zin van het woord. Het zou helpend kunnen zijn voor het voortduren van zijn betrokkenheid om begeleiding van hem als bijzondere voorwaarde op te leggen. Op 14 december 2021 komt er duidelijkheid over het perspectief van verdachte bij Caterva. Op school zijn ze tevreden over zijn gedrag en inzet. Een contactverbod met de medeverdachten vindt de jeugdreclassering niet nodig. De door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden zijn passend voor verdachte.
Verder is ter zitting gebleken dat het goed gaat met verdachte in de woning van Caterva. Hij woont daar en er is altijd begeleiding aanwezig. In het weekend gaat hij naar zijn opa en oma (vz) toe. Hij heeft naast de begeleiding van de heer [naam] ook begeleiding van Pandor. Hij heeft geen contact met zijn vader en wil dit ook niet. Hij zal vanaf de dag na de zitting dagelijks naar school (de derde klas van de MAVO op het [school] ) gaan. De heer [naam] blijft wel betrokken bij hem.
De rechtbank is van oordeel dat het voor verdachte om het risico op recidive te beperken, van groot belang is dat hij een stabiele woonsituatie heeft en houdt, naar school blijft gaan en een zinvolle vrijetijdsbesteding heeft. Verder vindt de rechtbank het van groot belang dat de heer [naam] bij hem betrokken blijft. Vanuit een stabiele situatie kan vervolgens worden bezien welke aanvullende hulp verdachte nodig heeft. Naar het oordeel van de rechtbank moet de focus voor verdachte met name daarop komen te liggen. Gelet op zijn belaste voorgeschiedenis en kindeigen problematiek zal dit voor verdachte de nodige tijd en inspanning kosten. Verdachte laat een positieve ontwikkeling zien en de rechtbank acht het van belang dat de voortgang van hulpverlening en school niet in het gedrang komt door een werkstraf die verdachte uit zou moeten voeren. De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden aanleiding om slechts een voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, met daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden omtrent hulpverlening, school, vrijetijdsbesteding en wonen, met dien verstande dat de rechtbank de bijzondere voorwaarde omtrent het wonen algemener zal formuleren.
Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte vanaf het moment dat hij is verhoord bij de politie volledige openheid van zaken heeft gegeven en zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor het feit, maar ook dat hij in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis strenge schorsingsvoorwaarden opgelegd heeft gekregen, waardoor zijn vrijheid in aanzienlijke mate beperkt is geweest. Hij heeft zich ook netjes aan die voorwaarden gehouden. Hierdoor heeft hij al negatieve consequenties moeten ervaren vanwege het door hem gepleegde strafbare feit. Alles afwegend is de rechtbank daarom van oordeel dat, ondanks de ernst van het feit, een volledig voorwaardelijke straf voldoende recht doet aan dit feit, vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
De rechtbank acht het echter wel noodzakelijk dat die voorwaardelijke straf in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd in plaats van de geadviseerde en geëiste (deels) voorwaardelijke werkstraf. De rechtbank wil hiermee niet alleen benadrukken dat het gaat om een ernstig strafbaar feit, maar ook het belang om mee te (blijven) werken aan de bijzondere voorwaarden voor verdachte onderstrepen. Ondanks het advies van de Raad om – in verband met de daarmee gepaard gaande druk voor verdachte – geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, ziet de rechtbank hierin geen belemmering. Deze druk was ook aanwezig tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte en dit heeft niet negatief uitgepakt, maar juist tot een (voorzichtig) positieve ontwikkeling geleid. Bovendien zal het bij een voorwaardelijke jeugddetentie blijven indien verdachte zich strikt aan de hem opgelegde voorwaarden houdt.
Ten aanzien van de hoogte van de voorwaardelijke jeugddetentie, zoekt de rechtbank aansluiting bij de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd (conform de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS).
Concluderend zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van twee jaar. Daarbij legt zij aan verdachte als bijzondere voorwaarden op dat hij meewerkt aan begeleiding op het gebied van wonen, meewerkt aan begeleiding van Koningsheim (door de heer [naam] ), naar school gaat volgens zijn rooster, meewerkt aan een positieve invulling van zijn vrije tijd en meewerkt aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening, zoals therapie, gericht op zijn PTSS en het verbeteren van sociale vaardigheden. De rechtbank zal daarbij opdracht geven aan Stichting Jeugdbescherming west Zeeland tot toezicht op en begeleiding van verdachte bij het naleven van de voorwaarden. De rechtbank stelt vast dat verdachte reeds 3 dagen in voorarrest heeft doorgebracht, waardoor er geen onvoorwaardelijke jeugddetentie meer resteert.