ECLI:NL:RBZWB:2021:6491

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
02-140008-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met voorwaardelijke jeugddetentie en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006. De verdachte is beschuldigd van brandstichting, waarbij een bedrijfspand volledig is afgebrand. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 7 december 2021, met gesloten deuren. De officier van justitie, mr. L. van den Oever, heeft de verdachte beschuldigd van het opzettelijk in brand steken van het pand, wat heeft geleid tot gemeen gevaar voor goederen. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en de verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en heeft een jeugddetentie opgelegd van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en deelname aan schoolactiviteiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een belast verleden en psychische problemen, en heeft besloten dat de focus moet liggen op behandeling en begeleiding om het recidiverisico te beperken. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven en zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een voorwaardelijke straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-140008-21
vonnis van de meervoudige kamer van 21 december 2021
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. C.M. Koole, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 7 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen brand heeft gesticht waardoor een bedrijfspand is afgebrand en gevaar voor goederen is ontstaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen verweer ten aanzien van de bewezenverklaring van het feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 6 mei 2021 te Goes tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier ten gevolge waarvan een bedrijfspand gelegen aan de [adres] geheel is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor dat pand en de goederen in dat pand te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 100 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden die door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn geadviseerd en aangescherpt ter zitting, waarbij zij zich ten aanzien van de formulering ervan refereert aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie heeft er bij de formulering van haar eis rekening mee gehouden dat verdachte en de medeverdachten niet de bedoeling hadden dat het gehele bedrijfspand zou afbranden en dat verdachte bij de politie open en eerlijk is geweest over het feit. Het is met name van belang dat verdachte hulp krijgt om de kans op herhaling te verkleinen. Een contactverbod met de medeverdachten acht de officier van justitie niet meer nodig.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt een geheel voorwaardelijke werkstraf een passende afdoening, naast een jeugddetentie voor de duur van het voorarrest. De brandstichting betreft een kwajongensstreek die ernstige gevolgen heeft gehad. Verdachte heeft druk gevoeld van de medeverdachten om met hen mee te doen. Hij is open en eerlijk geweest over het feit en heeft de consequenties van zijn gedrag al gevoeld, doordat hij zware schorsingsvoorwaarden opgelegd heeft gekregen. De door de Raad in het raadsrapport geadviseerde voorwaarden zijn passend, met uitzondering van het meewerken aan begeleiding vanuit Caterva nu hij daar slechts woont. Verdachte wordt begeleid door de heer [naam] en zal zich houden aan zijn adviezen. Dit geldt ook voor de adviezen vanuit de begeleiding van de jeugdreclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met twee anderen opzettelijk brand gesticht in een verlaten bedrijfspand. Zij zijn begonnen met het aansteken van kranten en hebben de brand verder opgestookt door er (zeer) brandbare spullen op te gooien. Dit heeft erin geresulteerd dat de brand is overgeslagen naar de zich in het pand bevindende keukenkastjes en vervolgens naar de rest van het pand. Hierdoor is uiteindelijk het hele pand uitgebrand. Verdachte en de mededaders hebben op geen enkel moment geprobeerd de gevolgen van hun handelen te beperken door bijvoorbeeld de brandweer te bellen. Brandstichting is uitermate gevaarlijk gedrag. Door zijn gedrag heeft verdachte veel schade aangericht aan het pand zelf en aan de spullen die zich in het pand bevonden. Uit de verklaring van aangever blijkt dat de waarde van het pand door de brand aanzienlijk is gedaald. Daarnaast heeft de brandstichting voor onrust en overlast gezorgd. Zo is er een NL-alert uitgegaan voor de omwonenden vanwege de grote rookontwikkeling.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat verdachte één keer is veroordeeld voor strafbare feiten, maar daarvoor geen straf opgelegd heeft gekregen.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad van 26 november 2021 en de aanvulling van de raadsvertegenwoordiger ter zitting. Hieruit volgt dat er bij verdachte sprake is van een belast verleden. Zijn moeder is overleden toen verdachte nog jong was en zijn vader was niet in staat om volledig voor verdachte te zorgen. Hij heeft veel verschillende woonplekken gehad en kende een onveilige basis, waarbij hij psychisch en lichamelijk is mishandeld. Hij is in 2019 gediagnosticeerd met PTSS en een ongespecificeerde depressie. Verdachte woont nu met één op één woonbegeleiding op een locatie van Caterva en staat onder voogdij van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland. Er is sprake van een complex ontwikkelingsbeeld: verdachte kampt al langere tijd met problemen op sociaal, cognitief, emotioneel, relationeel en gedragsmatig ontwikkelingsgebied. Hij lijkt emoties moeilijk te kunnen reguleren en kan vanuit irritatie erg boos worden. Dit vergroot de kans op herhaling van delictgedrag. Het algemene recidiverisico is hoog. Een positieve ontwikkeling is dat verdachte sinds kort via Re-start naar school gaat, waarin hij één op één wordt begeleid. Verdachte heeft door therapie van Basic Trust al stappen gezet in het reguleren van zijn emoties, maar blijvende aandacht voor de frustratie/irritatie tolerantie van verdachte is van groot belang om het onderwijs tot een succeservaring te laten leiden. Door de achterstand in zijn sociale ontwikkeling en de onrust in zijn leven door verschillende woonplekken, is verdachte kwetsbaar voor invloeden van anderen. Zodra er rust komt in de thuissituatie van verdachte, is het van belang dat daarvoor aandacht is in de vorm van therapie. Hij moet werken aan het vergroten van zijn sociale weerbaarheid. Vanuit de dagbesteding van verdachte is er aandacht voor de invulling van zijn netwerk en sociale omgang met anderen. Verdachte heeft eerst rust nodig in zijn woonsituatie. Zodra die er is, is het van belang dat er langdurige psychologische hulp aan hem geboden wordt die aansluit bij wat hij nodig heeft.
De Raad is van mening dat jeugdreclasseringstoezicht op zijn plaats is, gezien de kans op recidive die uit het onderzoek naar voren komt. Jeugdreclassering kan met verdachte het delictscenario bespreken en sturend optreden ten behoeve van zijn onder meer zijn vrije tijd invulling en school. Verdachte is bereid en gemotiveerd om mee te werken aan hulpverlening om een positieve toekomst te krijgen. De Raad is van mening dat (voorwaardelijke) jeugddetentie geen pedagogische meerwaarde heeft en acht het opleggen van jeugddetentie niet in zijn belang vanuit het risico op negatieve beïnvloeding binnen de JJI. Daarnaast is de Raad van mening dat het voor verdachte van belang is dat hij zich volledig kan richten op zijn ontwikkeling, zonder angst voor een mogelijke jeugddetentie. De Raad is van mening dat verdachte in het geval van een bewezenverklaring wel moet leren dat er een consequentie verbonden is aan zijn gedrag en adviseert daarom jeugddetentie voor de duur van de voorlopige hechtenis en een (deels voorwaardelijke) werkstraf, met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan begeleiding vanuit Caterva, naar school gaat volgens zijn rooster, meewerkt aan een positieve invulling van zijn vrije tijd (bijvoorbeeld hobby/sport) en meewerkt aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening (zoals therapie als er meer duidelijkheid is rondom zijn woonplaats). Daarbij zou Stichting Jeugdbescherming west Zeeland (hierna: de jeugdreclassering) de opdracht moeten krijgen tot toezicht op en begeleiding van verdachte in het kader van die voorwaarden. Een contactverbod met de medeverdachten vindt de Raad niet nodig.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de jeugdreclassering aangegeven dat verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Verdachte verblijft nu in een woning van Caterva met SKJ-geregistreerde begeleiding, omdat dit de enige optie was om in Zeeland – en daarmee in de buurt van de heer ’ [naam] – te kunnen blijven. De band met de heer [naam] is heel belangrijk voor verdachte, omdat hij een anker voor hem is in de breedste zin van het woord. Het zou helpend kunnen zijn voor het voortduren van zijn betrokkenheid om begeleiding van hem als bijzondere voorwaarde op te leggen. Op 14 december 2021 komt er duidelijkheid over het perspectief van verdachte bij Caterva. Op school zijn ze tevreden over zijn gedrag en inzet. Een contactverbod met de medeverdachten vindt de jeugdreclassering niet nodig. De door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden zijn passend voor verdachte.
Verder is ter zitting gebleken dat het goed gaat met verdachte in de woning van Caterva. Hij woont daar en er is altijd begeleiding aanwezig. In het weekend gaat hij naar zijn opa en oma (vz) toe. Hij heeft naast de begeleiding van de heer [naam] ook begeleiding van Pandor. Hij heeft geen contact met zijn vader en wil dit ook niet. Hij zal vanaf de dag na de zitting dagelijks naar school (de derde klas van de MAVO op het [school] ) gaan. De heer [naam] blijft wel betrokken bij hem.
De rechtbank is van oordeel dat het voor verdachte om het risico op recidive te beperken, van groot belang is dat hij een stabiele woonsituatie heeft en houdt, naar school blijft gaan en een zinvolle vrijetijdsbesteding heeft. Verder vindt de rechtbank het van groot belang dat de heer [naam] bij hem betrokken blijft. Vanuit een stabiele situatie kan vervolgens worden bezien welke aanvullende hulp verdachte nodig heeft. Naar het oordeel van de rechtbank moet de focus voor verdachte met name daarop komen te liggen. Gelet op zijn belaste voorgeschiedenis en kindeigen problematiek zal dit voor verdachte de nodige tijd en inspanning kosten. Verdachte laat een positieve ontwikkeling zien en de rechtbank acht het van belang dat de voortgang van hulpverlening en school niet in het gedrang komt door een werkstraf die verdachte uit zou moeten voeren. De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden aanleiding om slechts een voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, met daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden omtrent hulpverlening, school, vrijetijdsbesteding en wonen, met dien verstande dat de rechtbank de bijzondere voorwaarde omtrent het wonen algemener zal formuleren.
Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte vanaf het moment dat hij is verhoord bij de politie volledige openheid van zaken heeft gegeven en zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor het feit, maar ook dat hij in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis strenge schorsingsvoorwaarden opgelegd heeft gekregen, waardoor zijn vrijheid in aanzienlijke mate beperkt is geweest. Hij heeft zich ook netjes aan die voorwaarden gehouden. Hierdoor heeft hij al negatieve consequenties moeten ervaren vanwege het door hem gepleegde strafbare feit. Alles afwegend is de rechtbank daarom van oordeel dat, ondanks de ernst van het feit, een volledig voorwaardelijke straf voldoende recht doet aan dit feit, vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
De rechtbank acht het echter wel noodzakelijk dat die voorwaardelijke straf in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd in plaats van de geadviseerde en geëiste (deels) voorwaardelijke werkstraf. De rechtbank wil hiermee niet alleen benadrukken dat het gaat om een ernstig strafbaar feit, maar ook het belang om mee te (blijven) werken aan de bijzondere voorwaarden voor verdachte onderstrepen. Ondanks het advies van de Raad om – in verband met de daarmee gepaard gaande druk voor verdachte – geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, ziet de rechtbank hierin geen belemmering. Deze druk was ook aanwezig tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte en dit heeft niet negatief uitgepakt, maar juist tot een (voorzichtig) positieve ontwikkeling geleid. Bovendien zal het bij een voorwaardelijke jeugddetentie blijven indien verdachte zich strikt aan de hem opgelegde voorwaarden houdt.
Ten aanzien van de hoogte van de voorwaardelijke jeugddetentie, zoekt de rechtbank aansluiting bij de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd (conform de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS).
Concluderend zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van twee jaar. Daarbij legt zij aan verdachte als bijzondere voorwaarden op dat hij meewerkt aan begeleiding op het gebied van wonen, meewerkt aan begeleiding van Koningsheim (door de heer [naam] ), naar school gaat volgens zijn rooster, meewerkt aan een positieve invulling van zijn vrije tijd en meewerkt aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening, zoals therapie, gericht op zijn PTSS en het verbeteren van sociale vaardigheden. De rechtbank zal daarbij opdracht geven aan Stichting Jeugdbescherming west Zeeland tot toezicht op en begeleiding van verdachte bij het naleven van de voorwaarden. De rechtbank stelt vast dat verdachte reeds 3 dagen in voorarrest heeft doorgebracht, waardoor er geen onvoorwaardelijke jeugddetentie meer resteert.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 33 (drieëndertig) dagen, waarvan 30 (dertig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan begeleiding op het gebied van wonen en zich houdt aan de aanwijzingen die in dat kader aan hem worden gegeven;
* dat verdachte meewerkt aan begeleiding van Koningsheim (door de heer [naam] ),
* dat verdachte naar school gaat volgens zijn rooster;
* dat verdachte meewerkt aan een positieve invulling van zijn vrije tijd;
* dat verdachte meewerkt aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening, zoals therapie gericht op zijn PTSS en het verbeteren van sociale vaardigheden;
- geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
- stelt vast dat van
rechtswegede volgende
voorwaardengelden:
- dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- dat verdachte medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt vast dat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie reeds heeft ondergaan in het kader van voorarrest;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. van Triest, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.C.W. Haesen en mr. E.J. Zuijdweg, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 december 2021.