6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met twee anderen opzettelijk brand gesticht in een verlaten bedrijfspand. Zij zijn begonnen met het aansteken van kranten en hebben de brand verder opgestookt door er (zeer) brandbare spullen op te gooien. Dit heeft erin geresulteerd dat de brand is overgeslagen naar de zich in het pand bevindende keukenkastjes en vervolgens naar de rest van het pand. Hierdoor is uiteindelijk het hele pand uitgebrand. Verdachte en de mededaders hebben op geen enkel moment geprobeerd de gevolgen van hun handelen te beperken door bijvoorbeeld de brandweer te bellen. Brandstichting is uitermate gevaarlijk gedrag. Door zijn gedrag heeft verdachte veel schade aangericht aan het pand zelf en aan de spullen die zich in het pand bevonden. Uit de verklaring van aangever blijkt dat de waarde van het pand door de brand is gedaald. Daarnaast heeft de brandstichting voor onrust en overlast gezorgd. Zo is er een NL-alert uitgegaan voor de omwonenden vanwege de grote rookontwikkeling.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn opa en diens buurman, mishandelingen van zijn opa en vernieling van spullen van hem. Deze feiten heeft verdachte gepleegd naar aanleiding van een ruzie met zijn opa, waardoor hij zo boos is geworden dat hij zichzelf niet meer in de hand had. Verdachte is daarbij zo ver gegaan dat hij onder meer de keel van zijn opa heeft dichtgeknepen. Door de feiten heeft zijn opa pijn ondervonden en materiële schade geleden aan spullen in en rondom zijn woning. De feiten hebben een impact gehad op zijn opa en hebben ertoe geleid dat verdachte niet langer bij opa en oma thuis kon verblijven, uit angst voor nieuwe escalaties. De rechtbank vindt het erg zorgelijk dat verdachte dit gedrag heeft vertoond, juist nu zijn opa en oma voor hem zorgden.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad van 11 oktober 2021 en de aanvulling van de raadsvertegenwoordiger ter zitting. Hieruit volgt dat verdachte in het verleden is gediagnosticeerd met hechtingsproblematiek, autisme en ADHD. Hij heeft een belaste voorgeschiedenis, onder andere door meerdere uithuisplaatsingen en doordat hij getuige is geweest van huiselijk geweld. Verdachte verblijft op dit moment op een groep van Juvent en staat onder voogdij van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland.
Verdachte heeft moeite met het reguleren van zijn emoties en lijkt niet om te kunnen gaan met zijn emoties als hij overprikkeld raakt. In combinatie met zijn kindeigen problematiek, maakt hem dit kwetsbaar voor herhaling van delictgedrag. Het algemene risico op recidive is ‘midden’. Verder ziet de Raad risico’s voor de kans op herhaling vanwege het beperkte zicht op het sociale netwerk van verdachte. Daarnaast is de Raad van mening dat het belang van onderwijs voor verdachte groot is in het kader van het voorkomen van delictgedrag, omdat hij daarmee een nuttige dagbesteding heeft en meer kans op de arbeidsmarkt maakt in de toekomst. De Raad is van mening dat het delictgedrag van verdachte samenhangt met de belaste voorgeschiedenis, de kindeigen factoren en de huidige omstandigheden. Verdachte krijgt al een training vanuit Mindzorg om met zijn agressie om te leren gaan, die goed bij hem aansluit, en wordt vanuit Mindzorg ook individueel begeleid. Daarnaast zal hij op de behandelgroep van Juvent ondersteuning krijgen in de keuzes die hij in het dagelijkse leven maakt. De Raad is van mening dat jeugdreclasseringstoezicht op zijn plaats is, gezien de kans op recidive die uit het onderzoek naar voren komt. De jeugdreclassering kan met verdachte het delictscenario bespreken en sturend optreden als het gaat om zijn vrije tijd invulling, school en dergelijke. De Raad is van mening dat jeugddetentie geen pedagogische meerwaarde heeft en acht het opleggen van jeugddetentie niet in zijn belang vanuit het risico op negatieve beïnvloeding binnen de JJI. De Raad is van mening dat verdachte in het geval van een bewezenverklaring wel moet leren dat er een consequentie verbonden is aan zijn gedrag en adviseert daarom jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis en een (deels voorwaardelijke) werkstraf met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan agressie-regulatietraining en individuele begeleiding van Mindzorg, meewerkt aan een herstelgesprek met de overbuurman van de grootouders, naar school gaat volgens zijn rooster, meewerkt aan een positieve invulling van zijn vrije tijd (bijvoorbeeld hobby /sport) en meewerkt aan door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening (als Mindzorg niet toereikend blijkt). Daarbij zou Stichting Jeugdbescherming west Zeeland (hierna: de jeugdreclassering) de opdracht moeten krijgen tot toezicht op en begeleiding van verdachte in het kader van die voorwaarden.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de jeugdreclassering aangegeven dat verdachte op de groep van Juvent waar hij nu verblijft, in fases gaat leren toewerken naar zelfstandigheid. Ondanks zijn belaste voorgeschiedenis en kindeigen problematiek, doet verdachte het heel goed. Hij heeft zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden, terwijl hij het er heel zwaar mee heeft gehad. Verdachte is leerbaar en wil werken aan een positieve toekomst. Het belangrijkst is dat hij leert zijn emoties te reguleren. Daarvoor is Mindzorg betrokken. De jeugdreclassering staat achter het advies van de Raad. Als de hulp vanuit Mindzorg onvoldoende blijkt, zal moeten worden bezien welke hulp er verder nog moet worden geboden. Een contactverbod met de medeverdachten acht de jeugdreclassering niet meer noodzakelijk.
Verder is ter zitting gebleken dat verdachte het prettig vindt op de groep waar hij nu woont en dat hij inmiddels via het [school] onderwijs (VMBO) volgt. Dit is deels klassikaal en deels op zijn eigen tempo. Hij gaat twee dagen per week naar school en loopt drie dagen per week stage. Verder ging hij (voor de huidige coronamaatregelen) regelmatig naar de sportschool. Tot slot is hij bezig met het krijgen van een bijbaantje. Hij heeft baat bij de hulp van Mindzorg en is bereid hiermee verder te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat het voor verdachte om het risico op recidive te beperken, van groot belang is dat hij doorgaat met de behandeling en begeleiding vanuit Mindzorg om hem te leren zijn emoties te reguleren. Naar het oordeel van de rechtbank moet de focus voor verdachte met name daarop komen te liggen, alsmede op zijn school, stage en vrijetijdsbesteding. Gelet op zijn belaste voorgeschiedenis en kindeigen problematiek zal dit voor verdachte de nodige tijd en inspanning kosten. Verdachte laat een positieve ontwikkeling zien en de rechtbank acht het van belang dat de voortgang van de hulpverlening, school en stage niet in het gedrang komt door een werkstraf die verdachte uit zou moeten voeren. De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden aanleiding om slechts een voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, met daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden omtrent hulpverlening, school/stage en vrijetijdsbesteding.
Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte vanaf het moment dat hij is verhoord bij de politie volledige openheid van zaken heeft gegeven en zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor de feiten, maar ook dat hij in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis strenge schorsingsvoorwaarden opgelegd heeft gekregen, waardoor zijn vrijheid in aanzienlijke mate beperkt is geweest. Hij heeft zich ook goed aan die voorwaarden gehouden. Hierdoor heeft hij al negatieve consequenties moeten ervaren vanwege de door hem gepleegde strafbare feiten. Daarnaast hebben de strafbare feiten die hij tegen zijn opa heeft gepleegd, er toe geleid dat hij daar niet langer kon blijven wonen, wat voor hem ook een naar gevolg van de feiten is geweest. Alles afwegend is de rechtbank daarom van oordeel dat, ondanks de ernst van de feiten, een volledig voorwaardelijke straf voldoende recht doet aan die feiten, vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.
De rechtbank acht het echter wel noodzakelijk dat die voorwaardelijke straf in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd in plaats van de geadviseerde en geëiste (deels) voorwaardelijke werkstraf. De rechtbank wil hiermee niet alleen benadrukken dat het gaat om ernstige strafbare feiten, maar ook het belang om mee te (blijven) werken aan de bijzondere voorwaarden voor verdachte onderstrepen. Ondanks het advies van de Raad om geen jeugddetentie op te leggen, ziet de rechtbank hiertoe geen belemmering, nu het bij een voorwaardelijke jeugddetentie zal blijven indien verdachte zich aan de hem opgelegde voorwaarden houdt.
Ten aanzien van de hoogte van de voorwaardelijke jeugddetentie, zoekt de rechtbank aansluiting bij de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd (conform de oriëntatiepunten voor straftoemeting), waarbij de rechtbank er rekening mee houdt dat de feiten ten aanzien van verdachtes opa en diens buurman in een korte tijd zijn gepleegd en nauw met elkaar samenhangen. Het ging feitelijk om één ruzie.
Concluderend zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 44 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van twee jaar. Daarbij legt zij aan verdachte de bijzondere voorwaarden op zoals geadviseerd door de Raad, met uitzondering van de voorwaarde die ziet op het herstelgesprek met de buurman en de voorwaarde die ziet op het meewerken aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening, nu er op dit moment geen concrete noodzaak is gebleken tot andere hulp dan de hulp die al is ingezet. De rechtbank zal daarbij opdracht geven aan Stichting Jeugdbescherming west Zeeland tot toezicht op en begeleiding van verdachte bij het naleven van de voorwaarden. De rechtbank stelt vast dat verdachte reeds 4 dagen in voorarrest heeft doorgebracht, waardoor er geen onvoorwaardelijke jeugddetentie meer resteert.