ECLI:NL:RBZWB:2021:6490

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
02-139993-21; 02-124659-21 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor brandstichting en geweldsdelicten met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005. De verdachte is veroordeeld voor brandstichting, waarbij een bedrijfspand volledig is afgebrand, en voor twee mishandelingen, twee bedreigingen en vernielingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht, wat heeft geleid tot gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank heeft de verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, met bijzondere voorwaarden gericht op behandeling, begeleiding en school/stage, om het recidiverisico te beperken. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn hechtingsproblematiek, autisme en ADHD, en zijn belaste voorgeschiedenis. De rechtbank benadrukt het belang van hulpverlening en begeleiding om de kans op herhaling te verkleinen. De verdachte heeft openheid van zaken gegeven en zijn verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, wat meegewogen is in de strafoplegging. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden vastgesteld, waaronder deelname aan agressie-regulatietraining en begeleiding door Mindzorg, en toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-139993-21; 02-124659-21 (gev. ttz)
vonnis van de meervoudige kamer van 21 december 2021
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. C.M. Koole, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 7 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
02-139993-21
- verdachte samen met anderen brand heeft gesticht waardoor een bedrijfspand is afgebrand en gevaar voor goederen is ontstaan;
02-124659-21
verdachte [naam 1] heeft mishandeld door hem te slaan of te stompen;
verdachte [naam 1] heeft bedreigd;
verdachte spullen van [naam 1] heeft vernield;
verdachte [naam 1] heeft mishandeld door hem te duwen, hem
vast te pakken, bij de keel te grijpen en door bloempotten richting hem te gooien;
5) verdachte [naam 2] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen in de dossiers.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen verweer ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van alle feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-139993-21
op 6 mei 2021 te Goes tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier ten gevolge waarvan een bedrijfspand gelegen aan de [adres 1] geheel is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor dat pand en de goederen in dat pand te duchten was;
02-124659-21
1
op 10 mei 2021 te Middelburg [naam 1] heeft mishandeld door die [naam 1] met kracht tussen de schouderbladen te slaan, waardoor hij ten val kwam;
2
op 10 mei 2021 te Middelburg [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik vermoord je";
3
op 10 mei 2021 te Middelburg opzettelijk en wederrechtelijk een deur en raam (van de woning aan de [adres 2] ) en schoteltjes en bloempotten, die aan [naam 1] toebehoorden heeft vernield;
4
op 10 mei 2021 te Middelburg [naam 1] heeft mishandeld door:
- die [naam 1] meermalen (met kracht) tegen het lichaam te duwen en
- die [naam 1] meermalen vast te pakken en
- die [naam 1] bij de keel/nek te grijpen en vast te
pakken en vast te houden en vervolgens de keel dicht te knijpen;
5
op 10 mei 2021 te Middelburg [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik steek je dood" en daarbij een scherf dreigend te tonen in de richting van
voornoemde [naam 2] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 150 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden die door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn geadviseerd en aangescherpt ter zitting, met uitzondering van de voorwaarde die ziet op een herstelgesprek met de buurman. De officier van justitie heeft er bij de formulering van haar eis rekening mee gehouden dat verdachte en de medeverdachten niet de bedoeling hadden dat het gehele bedrijfspand zou afbranden en dat verdachte bij de politie meteen open en eerlijk is geweest over de feiten. Het is met name van belang dat verdachte hulp krijgt om de kans op herhaling te verkleinen. Een contactverbod met de medeverdachten acht de officier van justitie niet meer nodig.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt een werkstraf van 100 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, een passende afdoening, gelet op de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten (conform de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS) worden opgelegd. De brandstichting betreft een kwajongensstreek die ernstige gevolgen heeft gehad. De feiten ten aanzien van de opa van verdachte zijn terug te voeren op de problematiek van verdachte en de bij hem oplopende spanning ten gevolge van de brandstichting. Verdachte is open en eerlijk geweest over de feiten en heeft de consequenties van zijn gedrag al gevoeld, doordat hij niet meer bij zijn opa en oma kon blijven wonen en zware schorsingsvoorwaarden opgelegd heeft gekregen. Verder is de hulpverlening van Mindzorg geïntensiveerd. De bijzondere voorwaarde dat verdachte mee zou moeten werken aan aanvullende hulpverlening als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht, is niet nodig. Als de betrokkenen vanuit Mindzorg en de behandelgroep waar verdachte verblijft aanvullende hulp nodig vinden, zal hij daaraan meewerken. Voor een herstelgesprek met de buurman is het strafrechtelijk kader niet passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met twee anderen opzettelijk brand gesticht in een verlaten bedrijfspand. Zij zijn begonnen met het aansteken van kranten en hebben de brand verder opgestookt door er (zeer) brandbare spullen op te gooien. Dit heeft erin geresulteerd dat de brand is overgeslagen naar de zich in het pand bevindende keukenkastjes en vervolgens naar de rest van het pand. Hierdoor is uiteindelijk het hele pand uitgebrand. Verdachte en de mededaders hebben op geen enkel moment geprobeerd de gevolgen van hun handelen te beperken door bijvoorbeeld de brandweer te bellen. Brandstichting is uitermate gevaarlijk gedrag. Door zijn gedrag heeft verdachte veel schade aangericht aan het pand zelf en aan de spullen die zich in het pand bevonden. Uit de verklaring van aangever blijkt dat de waarde van het pand door de brand is gedaald. Daarnaast heeft de brandstichting voor onrust en overlast gezorgd. Zo is er een NL-alert uitgegaan voor de omwonenden vanwege de grote rookontwikkeling.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn opa en diens buurman, mishandelingen van zijn opa en vernieling van spullen van hem. Deze feiten heeft verdachte gepleegd naar aanleiding van een ruzie met zijn opa, waardoor hij zo boos is geworden dat hij zichzelf niet meer in de hand had. Verdachte is daarbij zo ver gegaan dat hij onder meer de keel van zijn opa heeft dichtgeknepen. Door de feiten heeft zijn opa pijn ondervonden en materiële schade geleden aan spullen in en rondom zijn woning. De feiten hebben een impact gehad op zijn opa en hebben ertoe geleid dat verdachte niet langer bij opa en oma thuis kon verblijven, uit angst voor nieuwe escalaties. De rechtbank vindt het erg zorgelijk dat verdachte dit gedrag heeft vertoond, juist nu zijn opa en oma voor hem zorgden.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad van 11 oktober 2021 en de aanvulling van de raadsvertegenwoordiger ter zitting. Hieruit volgt dat verdachte in het verleden is gediagnosticeerd met hechtingsproblematiek, autisme en ADHD. Hij heeft een belaste voorgeschiedenis, onder andere door meerdere uithuisplaatsingen en doordat hij getuige is geweest van huiselijk geweld. Verdachte verblijft op dit moment op een groep van Juvent en staat onder voogdij van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland.
Verdachte heeft moeite met het reguleren van zijn emoties en lijkt niet om te kunnen gaan met zijn emoties als hij overprikkeld raakt. In combinatie met zijn kindeigen problematiek, maakt hem dit kwetsbaar voor herhaling van delictgedrag. Het algemene risico op recidive is ‘midden’. Verder ziet de Raad risico’s voor de kans op herhaling vanwege het beperkte zicht op het sociale netwerk van verdachte. Daarnaast is de Raad van mening dat het belang van onderwijs voor verdachte groot is in het kader van het voorkomen van delictgedrag, omdat hij daarmee een nuttige dagbesteding heeft en meer kans op de arbeidsmarkt maakt in de toekomst. De Raad is van mening dat het delictgedrag van verdachte samenhangt met de belaste voorgeschiedenis, de kindeigen factoren en de huidige omstandigheden. Verdachte krijgt al een training vanuit Mindzorg om met zijn agressie om te leren gaan, die goed bij hem aansluit, en wordt vanuit Mindzorg ook individueel begeleid. Daarnaast zal hij op de behandelgroep van Juvent ondersteuning krijgen in de keuzes die hij in het dagelijkse leven maakt. De Raad is van mening dat jeugdreclasseringstoezicht op zijn plaats is, gezien de kans op recidive die uit het onderzoek naar voren komt. De jeugdreclassering kan met verdachte het delictscenario bespreken en sturend optreden als het gaat om zijn vrije tijd invulling, school en dergelijke. De Raad is van mening dat jeugddetentie geen pedagogische meerwaarde heeft en acht het opleggen van jeugddetentie niet in zijn belang vanuit het risico op negatieve beïnvloeding binnen de JJI. De Raad is van mening dat verdachte in het geval van een bewezenverklaring wel moet leren dat er een consequentie verbonden is aan zijn gedrag en adviseert daarom jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis en een (deels voorwaardelijke) werkstraf met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan agressie-regulatietraining en individuele begeleiding van Mindzorg, meewerkt aan een herstelgesprek met de overbuurman van de grootouders, naar school gaat volgens zijn rooster, meewerkt aan een positieve invulling van zijn vrije tijd (bijvoorbeeld hobby /sport) en meewerkt aan door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening (als Mindzorg niet toereikend blijkt). Daarbij zou Stichting Jeugdbescherming west Zeeland (hierna: de jeugdreclassering) de opdracht moeten krijgen tot toezicht op en begeleiding van verdachte in het kader van die voorwaarden.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de jeugdreclassering aangegeven dat verdachte op de groep van Juvent waar hij nu verblijft, in fases gaat leren toewerken naar zelfstandigheid. Ondanks zijn belaste voorgeschiedenis en kindeigen problematiek, doet verdachte het heel goed. Hij heeft zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden, terwijl hij het er heel zwaar mee heeft gehad. Verdachte is leerbaar en wil werken aan een positieve toekomst. Het belangrijkst is dat hij leert zijn emoties te reguleren. Daarvoor is Mindzorg betrokken. De jeugdreclassering staat achter het advies van de Raad. Als de hulp vanuit Mindzorg onvoldoende blijkt, zal moeten worden bezien welke hulp er verder nog moet worden geboden. Een contactverbod met de medeverdachten acht de jeugdreclassering niet meer noodzakelijk.
Verder is ter zitting gebleken dat verdachte het prettig vindt op de groep waar hij nu woont en dat hij inmiddels via het [school] onderwijs (VMBO) volgt. Dit is deels klassikaal en deels op zijn eigen tempo. Hij gaat twee dagen per week naar school en loopt drie dagen per week stage. Verder ging hij (voor de huidige coronamaatregelen) regelmatig naar de sportschool. Tot slot is hij bezig met het krijgen van een bijbaantje. Hij heeft baat bij de hulp van Mindzorg en is bereid hiermee verder te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat het voor verdachte om het risico op recidive te beperken, van groot belang is dat hij doorgaat met de behandeling en begeleiding vanuit Mindzorg om hem te leren zijn emoties te reguleren. Naar het oordeel van de rechtbank moet de focus voor verdachte met name daarop komen te liggen, alsmede op zijn school, stage en vrijetijdsbesteding. Gelet op zijn belaste voorgeschiedenis en kindeigen problematiek zal dit voor verdachte de nodige tijd en inspanning kosten. Verdachte laat een positieve ontwikkeling zien en de rechtbank acht het van belang dat de voortgang van de hulpverlening, school en stage niet in het gedrang komt door een werkstraf die verdachte uit zou moeten voeren. De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden aanleiding om slechts een voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, met daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden omtrent hulpverlening, school/stage en vrijetijdsbesteding.
Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte vanaf het moment dat hij is verhoord bij de politie volledige openheid van zaken heeft gegeven en zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor de feiten, maar ook dat hij in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis strenge schorsingsvoorwaarden opgelegd heeft gekregen, waardoor zijn vrijheid in aanzienlijke mate beperkt is geweest. Hij heeft zich ook goed aan die voorwaarden gehouden. Hierdoor heeft hij al negatieve consequenties moeten ervaren vanwege de door hem gepleegde strafbare feiten. Daarnaast hebben de strafbare feiten die hij tegen zijn opa heeft gepleegd, er toe geleid dat hij daar niet langer kon blijven wonen, wat voor hem ook een naar gevolg van de feiten is geweest. Alles afwegend is de rechtbank daarom van oordeel dat, ondanks de ernst van de feiten, een volledig voorwaardelijke straf voldoende recht doet aan die feiten, vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.
De rechtbank acht het echter wel noodzakelijk dat die voorwaardelijke straf in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd in plaats van de geadviseerde en geëiste (deels) voorwaardelijke werkstraf. De rechtbank wil hiermee niet alleen benadrukken dat het gaat om ernstige strafbare feiten, maar ook het belang om mee te (blijven) werken aan de bijzondere voorwaarden voor verdachte onderstrepen. Ondanks het advies van de Raad om geen jeugddetentie op te leggen, ziet de rechtbank hiertoe geen belemmering, nu het bij een voorwaardelijke jeugddetentie zal blijven indien verdachte zich aan de hem opgelegde voorwaarden houdt.
Ten aanzien van de hoogte van de voorwaardelijke jeugddetentie, zoekt de rechtbank aansluiting bij de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd (conform de oriëntatiepunten voor straftoemeting), waarbij de rechtbank er rekening mee houdt dat de feiten ten aanzien van verdachtes opa en diens buurman in een korte tijd zijn gepleegd en nauw met elkaar samenhangen. Het ging feitelijk om één ruzie.
Concluderend zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 44 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van twee jaar. Daarbij legt zij aan verdachte de bijzondere voorwaarden op zoals geadviseerd door de Raad, met uitzondering van de voorwaarde die ziet op het herstelgesprek met de buurman en de voorwaarde die ziet op het meewerken aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening, nu er op dit moment geen concrete noodzaak is gebleken tot andere hulp dan de hulp die al is ingezet. De rechtbank zal daarbij opdracht geven aan Stichting Jeugdbescherming west Zeeland tot toezicht op en begeleiding van verdachte bij het naleven van de voorwaarden. De rechtbank stelt vast dat verdachte reeds 4 dagen in voorarrest heeft doorgebracht, waardoor er geen onvoorwaardelijke jeugddetentie meer resteert.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-139993-21
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
02-124659-21
feit 1:mishandeling;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
feit 4:mishandeling;
feit 5:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 44 (vierenveertig) dagen, waarvan 40 (veertig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan agressie-regulatietraining en individuele begeleiding van Mindzorg en zich houdt aan aanwijzingen die in het kader van die behandeling en begeleiding worden gegeven;
* dat verdachte naar school en/of stage gaat volgens zijn rooster;
* dat verdachte meewerkt aan een positieve invulling van zijn vrije tijd (bijvoorbeeld hobby /sport);
- geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
- stelt vast dat van
rechtswegede volgende
voorwaardengelden:
- dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- dat verdachte medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt vast dat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie reeds heeft ondergaan in het kader van voorarrest;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Zuijdweg, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.C.W. Haesen en mr. A.R. van Triest, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 december 2021.