ECLI:NL:RBZWB:2021:6489

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1233
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Tozo-uitkering wegens schending inlichtingenplicht en niet vaststellen recht op bijstand

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had aanvragen ingediend voor een uitkering in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor de periodes van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 en van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020. Beide aanvragen werden door het college afgewezen op basis van een schending van de inlichtingenplicht, omdat eiseres niet op het opgegeven adres woonachtig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op de aanvraagformulieren een adres heeft opgegeven waar zij niet feitelijk woonde. Dit werd bevestigd door een onderzoek van de sociale recherche. Eiseres betwistte de schending van de inlichtingenplicht en stelde dat het adres niet relevant was voor het recht op uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat de woonplaats van belang is voor de gemeente die verantwoordelijk is voor de uitkering. De rechtbank concludeerde dat het college terecht de aanvragen voor de Tozo-uitkeringen heeft afgewezen, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

Eiseres voerde ook aan dat er een vertrouwensbeginsel was geschonden, omdat een medewerker van de gemeente haar had gevraagd naar een rekeningnummer voor de uitkering. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een ondubbelzinnige toezegging dat de uitkering zou worden toegekend. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1233 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 september 2020 (primair besluit 1) heeft het college de aanvraag van eiseres voor een uitkering in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 afgewezen.
In het besluit van 6 oktober 2020 (primair besluit 2) heeft het college de aanvraag voor een Tozo 2-uitkering over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 afgewezen.
In het besluit van 28 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 november 2021. Eiseres en haar gemachtigde waren daarbij aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Eiseres heeft sinds 10 oktober 2019 een eenmanszaak in administratie en arbeidsbemiddeling (uitzendbureau).
Eiseres heeft op 31 maart 2020 over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 bij het college een Tozo-uitkering aangevraagd. Zij heeft op het aanvraagformulier ingevuld woonachtig te zijn op de [adres 1] te [plaatsnaam] .
Bij brieven van 25 mei 2020 en 23 juli 2020 heeft het college eiseres gevraagd haar aanvraag aan te vullen.
Op 30 juli 2020 heeft eiseres het formulier ‘aanvraag aanvulling Tozo’ ingeleverd. Ook daarop heeft zij ingevuld woonachtig te zijn aan de [adres 1] te [plaatsnaam] .
Op 6 augustus 2020 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een Tozo 2-uitkering over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020. Op het aanvraagformulier heeft zij ingevuld woonachtig te zijn op het adres aan de [adres 1] te [plaatsnaam] .
Op 12 augustus 2020 heeft het team Handhaving een onderzoek ingesteld naar de inkomsten uit onderneming en het hoofdverblijf van eiseres.
In het besluit van 29 september 2020 (primair besluit 1) heeft het college de aanvraag voor een Tozo 1-uitkering afgewezen. Uit onderzoek is gebleken dat eiseres niet woonachtig is op het adres waarop zij is ingeschreven in de Brp ( [adres 1] te [plaatsnaam] ). Zij heeft niet kunnen aantonen met bewijsstukken waar haar hoofdverblijf was ten tijde van de aanvraag.
In het besluit van 6 oktober 2020 (primair besluit 2) heeft het college de aanvraag voor een Tozo 2-uitkering op dezelfde grond afgewezen.
Eiseres heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
In het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft haar inlichtingenplicht geschonden door op de aanvraagformulieren een adres in te vullen waar zij niet feitelijk woonachtig was. Het komt voor rekening en risico van eiseres dat de feitelijke woonsituatie tot aan 21 september 2020 niet meer is vast te stellen. Ook indien op 21 september 2020 een huisbezoek op het adres van haar pleegouders aan de [adres 2] had plaatsgevonden, had daarmee een feitelijk hoofdverblijf niet met terugwerkende kracht kunnen worden vastgesteld. Eiseres heeft daarnaast onvoldoende gegevens verstrekt om vast te kunnen stellen dat haar inkomensdaling het gevolg is van de coronacrisis. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Niet is gebleken dat de medewerker aan eiseres heeft medegedeeld dat de uitkering daadwerkelijk zou worden toegekend.
2. Eiseres betwist dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Zij heeft niet bewust foutieve informatie over haar woongegevens verstrekt. Zelfs indien zij dat wel zou hebben gedaan, dan hadden de Tozo 1 en Tozo 2-uitkeringen niet mogen worden geweigerd. Het adres waar iemand woont, is immers niet relevant voor het recht op uitkering. Het gaat om de financiële gegevens (haar inkomensgegevens) en die heeft eiseres verstrekt.
3.
Beoordeling door de rechtbank
3.1
De te beoordelen periode loopt van 31 maart 2020 (datum eerste aanvraag) tot aan 6 oktober 2020 (datum primair besluit 2).
3.2
Bij aanvragen om bijstand (in dit geval Tozo) rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. Vervolgens is het aan de bijstandverlenende instantie om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Hoofdverblijf
3.3
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiseres heeft aangevoerd, de vraag waar iemand feitelijk woonachtig is wel degelijk van belang is in het kader van het recht op Tozo. Waar iemand woonachtig is, is namelijk bepalend voor de vraag jegens welke gemeente het recht op Tozo bestaat. Dit volgt uit artikel 40 van de Participatiewet, waarop de Tozo is gebaseerd. De aanvrager is dus verplicht juiste en volledige informatie over zijn of haar woonadres te verstrekken, aangezien dat van essentieel belang is voor de verlening van Tozo.
Waar een betrokkene zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Aan de inschrijving in het Brp komt geen doorslaggevende betekenis toe.
3.4
De rechtbank stelt vast dat eiseres op de aanvraagformulieren voor de Tozo 1 en 2 heeft opgegeven ingeschreven te staan op het adres aan de [adres 1] te [plaatsnaam] en daar ook daadwerkelijk woonachtig te zijn. Niet in geschil is dat eiseres feitelijk nooit op dat adres heeft gewoond. Zoals zij zelf ten overstaan van de sociale recherche, en bij de mondelinge behandeling ook van de rechtbank, heeft verklaard: zij is er nooit geweest en heeft er nooit gewoond. Het was slechts een (betaald) inschrijfadres/een postadres.
3.5
De rechtbank oordeelt dan ook dat het college terecht tot schending inlichtingenplicht heeft geconcludeerd. Zoals hiervoor weergegeven kan dit een grond voor weigering van de Tozo zijn, indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Eiseres stelt dat daarvan geen sprake is. Zij heeft op 21 september 2020 al openheid van zaken gegeven tegenover de sociale recherche en uitgelegd dat zij in de Tozo 1 en 2-periode niet aan de [adres 1] , maar bij haar pleegouders aan de [adres 2] in [plaatsnaam] heeft gewoond. Indien direct na dat gesprek een huisbezoek had plaatsgevonden aan de [adres 2] , had met terugwerkende kracht vastgesteld kunnen worden dat zij daar inderdaad haar hoofdverblijf had en had het recht op Tozo kunnen worden vastgesteld, aldus eiseres. Eiseres stelt dat zij zich per 14 september 2020 alsnog op het adres aan de [adres 2] heeft laten inschrijven in de Brp.
3.6
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Met het college is de rechtbank van oordeel dat met een huisbezoek op 21 september 2020 in beginsel niet had kunnen worden vastgesteld dat eiseres daar inderdaad vanaf 31 maart 2020 haar hoofdverblijf heeft gehad. Gelet op het feit dat ten tijde van het gesprek met de sociale recherche (op 21 september 2020) de Tozo 2-periode bijna was verstreken (namelijk op 30 september 2020), kan het college worden gevolgd in de afweging geen huisbezoek af te leggen. Dat het hoofdverblijf niet met terugwerkende kracht kan worden vastgesteld, komt voor rekening en risico van eiseres, nu het op haar weg had gelegen om direct bij de aanvraag de juiste informatie over haar woonsituatie door te geven. Uit het rapport van het Team Fraudebestrijding van 24 september 2020 blijkt bovendien dat de afdeling Adresonderzoek op 22 september 2020 nog altijd in afwachting was van documenten van eiseres om de inschrijving in de Brp op het adres aan de [adres 2] goed te kunnen keuren. Weliswaar is een inschrijving op een Brp-adres niet van doorslaggevend belang, het kan wel bijdragen aan de bewijslast van waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Eiseres heeft niet aangevoerd of aangetoond dat de inschrijving op de [adres 2] op enig moment daarna alsnog heeft plaatsgevonden. De rechtbank is, alles tezamen genomen, van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode in geding haar hoofdverblijf op het adres aan de [adres 2] heeft gehad. De stukken die eiseres op 25 oktober 2020 in dit kader heeft overgelegd zijn te laat, namelijk binnen de 10 dagen termijn [1] overgelegd, en worden wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Niet valt in te zien waarom zij niet (veel) eerder een verklaring van haar pleegouders en van de buren had kunnen overleggen. Dit geldt te meer nu de verklaringen van de buren niet meer dan twee identieke voorgeschreven ‘invuloefeningen’ betreffen en bovendien vanwege het ontbreken van (identiteits)gegevens van de opstellers niet controleerbaar zijn.
3.7
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het college de aanvragen voor een Tozo 1 en een Tozo 2-uitkering terecht heeft afgewezen, omdat het recht niet is vast te stellen. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een bespreking van de tweede afwijzingsgrond (inzake het causaal verband tussen de inkomensdaling en COVID-19).
Beroep op vertrouwensbeginsel
3.8
Eiseres heeft verder aangevoerd dat een medewerker van de payroll backoffice van de gemeente Tilburg medio mei aan haar gevraagd heeft op welk rekeningnummer de uitkering kon worden uitbetaald. Eiseres meent dat het college daarmee het vertrouwen heeft gewekt dat de uitkering ook daadwerkelijk toegekend en uitbetaald zou worden.
De rechtbank volgt eiseres niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat door verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en zo ja hoe, het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een aan eiser gedane uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging van de kant van verweerder, inhoudende dat eiseres recht heeft op een Tozo-uitkering. Uit de stelling van eiseres dat door een medewerker van verweerder zou zijn gevraagd naar een rekeningnummer waarop de Tozo-uitkering kon worden uitbetaald, blijkt niet dat aan eiseres is medegedeeld dat de uitkering daadwerkelijk zou worden toegekend.
4.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 17 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht