In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had aanvragen ingediend voor een uitkering in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor de periodes van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 en van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020. Beide aanvragen werden door het college afgewezen op basis van een schending van de inlichtingenplicht, omdat eiseres niet op het opgegeven adres woonachtig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op de aanvraagformulieren een adres heeft opgegeven waar zij niet feitelijk woonde. Dit werd bevestigd door een onderzoek van de sociale recherche. Eiseres betwistte de schending van de inlichtingenplicht en stelde dat het adres niet relevant was voor het recht op uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat de woonplaats van belang is voor de gemeente die verantwoordelijk is voor de uitkering. De rechtbank concludeerde dat het college terecht de aanvragen voor de Tozo-uitkeringen heeft afgewezen, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
Eiseres voerde ook aan dat er een vertrouwensbeginsel was geschonden, omdat een medewerker van de gemeente haar had gevraagd naar een rekeningnummer voor de uitkering. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een ondubbelzinnige toezegging dat de uitkering zou worden toegekend. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling.