ECLI:NL:RBZWB:2021:6488

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
02-126719-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting door minderjarige met bijzondere voorwaarden en jeugdreclasseringstoezicht

Op 21 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die samen met anderen brand heeft gesticht in een bedrijfspand te Goes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 mei 2021 opzettelijk brand heeft gesticht, waardoor het pand volledig is afgebrand en er gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en er is geen verweer gevoerd door de verdediging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 34 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het meewerken aan begeleiding en behandeling gericht op het vergroten van sociale vaardigheden en het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een stoornis binnen het autismespectrum en zijn positieve ontwikkeling sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft besloten dat de focus moet liggen op behandeling en begeleiding, in plaats van een onvoorwaardelijke straf, om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-126719-21
vonnis van de meervoudige kamer van 21 december 2021
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. C.M. Koole, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 7 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen brand heeft gesticht waardoor een bedrijfspand is afgebrand en gevaar voor goederen is ontstaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen verweer ten aanzien van de bewezenverklaring van het feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 6 mei 2021 te Goes tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier ten gevolge waarvan een bedrijfspand gelegen aan de [adres] geheel is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor dat pand en de goederen in dat pand te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 100 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden die door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in zijn raadsrapport zijn geadviseerd. De officier van justitie heeft er bij de formulering van haar eis rekening mee gehouden dat verdachte en de medeverdachten niet de bedoeling hadden dat het gehele bedrijfspand zou afbranden en dat verdachte bij de politie open en eerlijk is geweest over het feit. Een contactverbod met de medeverdachten en een bijzondere voorwaarde omtrent alcohol- en drugsgebruik vindt de officier van justitie niet nodig. Dadelijk uitvoerbaar toezicht is niet aan de orde.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt een geheel voorwaardelijke werkstraf een passende afdoening. De brandstichting betreft een kwajongensstreek die ernstige gevolgen heeft gehad. Verdachte is open en eerlijk geweest over het feit en heeft de consequenties van zijn gedrag al gevoeld, doordat hij schorsingsvoorwaarden opgelegd heeft gekregen die voor verdachte – gelet op zijn kindeigen problematiek – erg zwaar zijn geweest. Gelet op die problematiek valt hetgeen is gebeurd verdachte minder toe te rekenen. De door de Raad in het raadsrapport geadviseerde voorwaarden zijn passend. Voor de noodzaak van een alcohol- of drugsverbod zijn geen concrete aanwijzingen. Een contactverbod met de medeverdachten acht de verdediging niet nodig. Dadelijk uitvoerbaar toezicht is niet aan de orde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met twee anderen opzettelijk brand gesticht in een verlaten bedrijfspand. Zij zijn begonnen met het aansteken van kranten en hebben de brand verder opgestookt door er (zeer) brandbare spullen op te gooien. Dit heeft erin geresulteerd dat de brand is overgeslagen naar de zich in het pand bevindende keukenkastjes en vervolgens naar de rest van het pand. Hierdoor is uiteindelijk het hele pand uitgebrand. Verdachte en de mededaders hebben op geen enkel moment geprobeerd de gevolgen van hun handelen te beperken door bijvoorbeeld de brandweer te bellen. Brandstichting is uitermate gevaarlijk gedrag. Door zijn gedrag heeft verdachte veel schade aangericht aan het pand zelf en aan de spullen die zich in het pand bevonden. Uit de verklaring van aangever blijkt dat de waarde van het pand door de brand is gedaald. Daarnaast heeft de brandstichting voor onrust en overlast gezorgd. Zo is er een NL-alert uitgegaan voor de omwonenden vanwege de grote rookontwikkeling.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar dat hij wel eerder (op 31 augustus 2021) een strafbeschikking heeft gekregen voor openbare dronkenschap. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is daarom van toepassing.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad van 1 december 2021 en de aanvulling van de raadsvertegenwoordiger ter zitting. Hieruit volgt dat bij verdachte in het verleden een stoornis binnen het autismespectrum is vastgesteld. Verdachte heeft nog onvoldoende inzicht in het verband tussen oorzaak en gevolg en heeft moeite met het inschatten van voor hem moeilijke situaties en met het onderscheid tussen voor hem goede en slechte vrienden. Hij is beïnvloedbaar en impulsief. Verder zijn er zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte en zijn gebrek aan motivatie voor school. Hij functioneert wel goed op zijn stageplaats en houdt zich goed aan de schorsingsvoorwaarden. Begrenzing en duidelijkheid zijn van groot belang voor verdachte om te voorkomen dat hij in herhaling valt. Verdachte staat op de wachtlijst voor nadere diagnostiek bij Emergis, met als doel om na te gaan op welke wijze zijn sociale vaardigheden versterkt kunnen worden. De Raad is van mening dat het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie negatief zou kunnen uitwerken op zijn huidige motivatie ten aanzien van het meewerken aan hulpverlening bij Emergis en overige voor hem noodzakelijke hulpverlening. Daarnaast is verdachte een first offender met kindeigen problematiek, wat maakt dat de Raad niet denkt aan voorwaardelijke jeugddetentie. De Raad ziet dat verdachte positieve stappen heeft gezet sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis en denkt dat het accent moet liggen op het voortzetten daarvan. De Raad is van mening dat verdachte in het geval van een bewezenverklaring ook moet leren dat er een consequentie verbonden is aan zijn gedrag en adviseert daarom een (deels voorwaardelijke) werkstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan de voor hem noodzakelijke begeleiding en behandeling, ook als dat inhoudt het meewerken aan behandeling en begeleiding gericht op het vergroten van zijn sociale vaardigheden en het vergroten van zijn vaardigheden om met zijn kindeigen problematiek om te gaan. Ook moet verdachte meewerken aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing, stage en/of werkplek (met als doel het verkrijgen en behouden van een zinvol toekomstperspectief). Daarbij zou Stichting Jeugdbescherming west Zeeland (hierna: de jeugdreclassering) de opdracht moeten krijgen tot toezicht op en begeleiding van verdachte in het kader van die voorwaarden. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat en voortgang van de begeleiding van de jeugdreclassering is van groot belang om recidive te kunnen voorkomen. De Raad adviseert dadelijk uitvoerbaar toezicht op te leggen. Een contactverbod met de medeverdachten zou ook goed zijn.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de jeugdreclassering aangegeven dat de stage van verdachte goed gaat, maar dat verdachte op dit moment niet in staat is regulier onderwijs te volgen. Een werkomgeving werkt goed voor verdachte en in samenspraak met school is afgesproken dat hij voor de rest van het schooljaar wordt ziek gemeld en meer dagen stage gaat volgen. Daarnaast staat op 15 december 2021 het eerste gesprek met Emergis gepland. Naar gelang zijn belastbaarheid zal een behandeling worden gestart. Het hele gezin zal een GGZ-behandeling gaan volgen. Er is een ondertoezichtstelling uitgesproken voor verdachte en in het gezin wordt IPT ingezet. Er wordt hulp ingezet voor de gezinsleden individueel en het systeem als geheel. Verder is er hulpverlening van Duvefit betrokken, in welk kader met verdachte aan sport wordt gedaan. Zij zullen ook inzetten op het onderhouden van sociale contacten. De ouders van verdachte zijn beiden persoonlijk belast en verdachte gaat twee dagen per week naar een gastgezin om de structuur van een regulier gezin te ervaren en de druk thuis te doen afnemen. Verdachte heeft zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden, maar het was wel lastig dat hij paniekaanvallen heeft en dan vluchtgedrag vertoont. Hij heeft afspraken met zijn moeder gemaakt hoe hij handelt als hij een paniekaanval op voelt komen. Van belang is dat er maatwerk wordt geleverd aan verdachte en het gezin. Door middel van de intake bij Emergis komt er hopelijk een betere diagnose. De jeugdreclassering vindt het van belang dat de voorwaarde omtrent begeleiding en behandeling algemeen wordt geformuleerd, omdat met alleen een diagnose van Emergis nog niet meteen duidelijk zal zijn welke hulp ingezet moet worden. Een contactverbod met de medeverdachten zou voor verdachte nuttig kunnen zijn, in verband met zijn vluchtgedrag en impulsiviteit. Ook voorwaarden op het gebied van alcohol en drugs zouden helpend kunnen zijn, ondanks dat er geen concrete aanwijzingen zijn voor problematiek op dat vlak. De jeugdreclassering adviseert een proeftijd van twee jaar.
Verder is ter zitting gebleken dat verdachte de schorsingsvoorwaarden en in het bijzonder het huisarrest moeilijk vond. Er was sprake van een onrustige en spannende tijd in de thuissituatie, onder meer vanwege de medische problematiek van de vader. Desondanks heeft verdachte zich goed aan de voorwaarden gehouden. Verdachte herkent zich wel in de omschrijving van de Raad. Hij volgt op dit moment een stage op het gebied van metaal constructies en heeft het daar naar zijn zin. School vindt hij lastig. Verdachte is bereid de noodzakelijke hulp te accepteren.
De rechtbank is van oordeel dat het voor verdachte om het risico op recidive te beperken, van groot belang is dat er aanvullende hulpverlening van de grond komt die is gericht op behandeling van zijn (kindeigen) problematiek en daarnaast dat zijn stage (of andere zinvolle dagbesteding, gericht op zijn toekomst) goed verloopt. Naar aanleiding van de intake bij Emergis kan worden bezien welke aanvullende hulp het beste aansluit bij verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank moet de focus voor verdachte met name daarop komen te liggen. Gelet op zijn belaste voorgeschiedenis en kindeigen problematiek zal dit voor verdachte de nodige tijd en inspanning kosten en zal dit al veel druk op hem leggen. Verdachte laat op dit moment een (voorzichtig) positieve ontwikkeling zien en de rechtbank acht het van belang dat de voortgang van hulpverlening en stage niet in het gedrang komt door een werkstraf die verdachte uit zou moeten voeren. De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden aanleiding om slechts een voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, met daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden omtrent hulpverlening en een dagbesteding (in de vorm van scholing, stage en/of werk).
Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte vanaf het moment dat hij is verhoord bij de politie volledige openheid van zaken heeft gegeven en zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor het feit, maar ook dat hij in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis strenge schorsingsvoorwaarden opgelegd heeft gekregen, waardoor zijn vrijheid in aanzienlijke mate beperkt is geweest. Hij heeft zich ook goed aan die voorwaarden gehouden. Hierdoor heeft hij al negatieve consequenties moeten ervaren vanwege het strafbare feit. Alles afwegend is de rechtbank daarom van oordeel dat, ondanks de ernst van het feit, een volledig voorwaardelijke straf voldoende recht doet aan dit feit, vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
De rechtbank acht het echter wel noodzakelijk dat die voorwaardelijke straf in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd in plaats van de geadviseerde en geëiste (deels) voorwaardelijke werkstraf. De rechtbank wil hiermee niet alleen benadrukken dat het gaat om een ernstige strafbaar feit, maar ook het belang om mee te (blijven) werken aan de bijzondere voorwaarden voor verdachte onderstrepen. Ondanks het advies van de Raad om – in verband met de daarmee gepaard gaande druk voor verdachte – geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, ziet de rechtbank hierin geen belemmering. Deze druk was ook aanwezig tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte en dit heeft niet negatief uitgepakt, maar juist tot een (voorzichtig) positieve ontwikkeling geleid. Bovendien zal het bij een voorwaardelijke jeugddetentie blijven indien verdachte zich strikt aan de hem opgelegde voorwaarden houdt.
Ten aanzien van de hoogte van de voorwaardelijke jeugddetentie, zoekt de rechtbank aansluiting bij de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd (conform de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS).
Concluderend zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 34 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd dat hij in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van twee jaar. Daarbij legt zij aan verdachte de bijzondere voorwaarden op dat hij meewerkt aan onderzoek door Emergis en de op basis daarvan noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding, ook als dat inhoudt het meewerken aan behandeling en begeleiding gericht op het vergroten van zijn sociale vaardigheden en het vergroten van zijn vaardigheden om met zijn kindeigen problematiek om te gaan, en dat verdachte meewerkt aan het verkrijgen en behouden van zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing, stage en/of werk, met als doel het verkrijgen en behouden van een zinvol toekomstperspectief. De rechtbank zal daarbij opdracht geven aan Stichting Jeugdbescherming west Zeeland tot toezicht op en begeleiding van verdachte bij het naleven van de voorwaarden. Voor het opleggen van overige bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank op dit moment onvoldoende aanleiding. De rechtbank stelt vast dat verdachte reeds 4 dagen in voorarrest heeft doorgebracht, waardoor er geen onvoorwaardelijke jeugddetentie meer resteert.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 34 (vierendertig) dagen, waarvan 30 (dertig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan onderzoek en de op basis daarvan noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding, ook als dat inhoudt het meewerken aan behandeling en begeleiding gericht op het vergroten van zijn sociale vaardigheden en het vergroten van zijn vaardigheden om met zijn kindeigen problematiek om te gaan;
* dat verdachte meewerkt aan het verkrijgen en behouden van zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing, stage en/of werk, met als doel het verkrijgen en behouden van een zinvol toekomstperspectief,
- geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
- stelt vast dat van
rechtswegede volgende
voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt vast dat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie reeds heeft ondergaan in het kader van voorarrest;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A.R. van Triest en mr. E.J. Zuijdweg, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 december 2021.