ECLI:NL:RBZWB:2021:646

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5030
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

Op 16 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Akbaba, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 januari 2020 van het UWV, waarin zijn Ziektewet (ZW) uitkering per 4 november 2019 werd beëindigd. Eiser was eerder uitgevallen als productiemedewerker en had een ZW-uitkering ontvangen na een ziekmelding in verband met een operatie. Het UWV had eiser hersteld verklaard en de uitkering beëindigd, wat eiser betwistte.

Tijdens de zitting op 6 januari 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door drs. [vertegenwoordiger]. De rechtbank heeft de medische rapportages van de UWV-artsen beoordeeld, die concludeerden dat eiser geschikt was voor de functie van administratief medewerker, ondanks zijn lichamelijke en psychische klachten. Eiser voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en dat er een urenbeperking nodig was, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden had gehandeld.

De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de geschiktheid voor de maatstaf ‘zijn arbeid’ in twijfel trokken. Eiser had geen nieuwe informatie overgelegd die zou aantonen dat zijn situatie op de datum in geding was verslechterd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierechten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5030 ZW

uitspraak van 16 februari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. H. Akbaba,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 januari 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig met het beroep geregistreerd onder nummer BRE 20/8132 ZW, plaatsgevonden in Breda op 6 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [vertegenwoordiger].

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker. Voor dat werk is hij op 18 mei 2016 uitgevallen vanwege medische klachten. Bij besluit van 11 juli 2018 heeft het UWV eiser geen WIA-uitkering toegekend. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser geen beroep ingesteld.
Eiser heeft niet in arbeid hervat. Hij ontving vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 12 oktober 2018 heeft hij zich ziekgemeld in verband met een geplande operatie.
Bij besluit van 11 januari 2019 heeft het UWV eiser een ZW-uitkering toegekend per 11 januari 2019.
Bij besluit van 30 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 4 november 2019. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft
beëindigd per 4 november 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat als maatstaf dient te worden aangemerkt de geduide functies die voor eiser in het kader van de eerdere WIA-beoordeling als passend kunnen worden aangemerkt. De rechtbank merkt hierbij op dat in dit geding de passendheid van die functies niet meer ter discussie staat. Het gaat nog slechts om de vraag of eiser op de datum in geding op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet ongeschikt was voor één van die functies.
Het UWV heeft één van de eerder geduide functies als maatstaf genomen, het werk als administratief medewerker (producten scannen), Sbc-code 31513, en dat werk als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW aangemerkt.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Arts Van Damme heeft eiser gezien op het spreekuur van 28 oktober 2019. Verder heeft deze arts de in het dossier aanwezige medische informatie bestudeerd. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een scala aan lichamelijke klachten, waarbij de geclaimde ernst niet overeen komt met de geobjectiveerde onderzoeksgegevens. Met betrekking tot de al langer bestaande klachten (nierstenen, hernia, diabetes, psychische klachten) kunnen geen toegenomen beperkingen worden geobjectiveerd dan al is vastgesteld in het persoonlijk en sociaal functioneren ten tijde van de WIA-eindewachttijdbeoordeling van 15 mei 2018. Eiser noemt bij de mentale klachten slechts lichamelijke klachten en belemmeringen in het geheugen. Deze klachten lijken onveranderd ten opzichte van de eerdere beperkingen. De behandelend psychiater heeft op 31 oktober 2018 vastgesteld dat sprake is van meerdere aandoeningen op mentaal vlak. De behandeling is gestaakt vanwege privéomstandigheden van de behandelaar. Hierdoor is sprake van een inadequate behandeling. Eiser lijkt zelf geen inzicht te hebben in de mentale problematiek en zoekt naar een somatische verklaring voor de klachten. Bij onderzoek van de arts valt een afwijkende klachtenpresentatie op.
De nieuwe aandoeningen (slaapapneu, voetklachten links) leiden ook niet tot verdergaande beperkingen, nu eiser aangeeft van de slaapapneu, waarvoor hij een CPAP-masker heeft, geen klachten meer te ervaren, terwijl voor lopen en staan al beperkingen zijn opgenomen.
De arts acht eiser geschikt voor de geduide functie van administratief medewerker.
Het oordeel van de arts is getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts Pieterse.
Verzekeringsarts b&b Zwiers-Jonkers heeft eiser gezien op het spreekuur van 15 januari 2020 en eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. Verder heeft de verzekeringsarts b&b het dossier bestudeerd, waaronder door eiser in de bezwaarfase ingebrachte informatie van de neuroloog van 15 juli 2019, de radioloog van 21 januari 2019 en de osas-verpleegkundige van 2 augustus 2019. De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat de primaire arts een zorgvuldig en voldoende uitgebreid onderzoek heeft verricht. De aanwezige klachten en ervaren beperkingen zijn besproken en er heeft een voldoende uitgebreid, voldoende op de klachten gericht medisch onderzoek plaatsgevonden.
De verzekeringsarts b&b stelt dat het feit dat de primaire arts geen informatie heeft opgevraagd, niet onzorgvuldig is. Bij het gesprek bij de primaire arts was immers vermeld dat alle beschikbare informatie aanwezig zou zijn.
Eiser heeft destijds een ZW-uitkering toegekend gekregen omdat eiser op korte termijn een operatie moest ondergaan. Dat is ten tijde van de onderhavige beoordeling niet het geval.
Een grotere beperking voor het zitten is als rechtstreeks gevolg van ziekte niet aan de orde. Er dient te worden uitgegaan van het objectiveerbare deel van de medische problematiek.
Er is volgens de verzekeringsarts b&b geen reden een urenbeperking te stellen, niet wegens een ernstige lichamelijke aandoening met daardoor energetische beperkingen noch wegens verminderde beschikbaarheid door behandeling noch wegens een preventieve reden bij een ernstige psychiatrische aandoening.
Er is ook geen beduidende stoornis van het zien bekend. Bij het spreekuur keek eiser steeds op zijn smartphone. Het is normaal dat er bij iemand met suikerziekte regelmatig controles door een oogarts zijn.
De Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 januari 2019 is per datum in geding van toepassing. De verzekeringsarts b&b acht eiser op de datum in geding 4 november 2019 geschikt voor de maatstaf ‘zijn arbeid’.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke, psychische en pijnklachten.
Bij onderzoek van de psyche heeft de verzekeringsarts b&b geen tekenen van depressie geconstateerd. Echter, eiser is nog steeds in behandeling en heeft nog immer psychische klachten. Hij wijst erop dat hij sinds 30 december 2019 onder behandeling staat bij de psychiatrische praktijk [praktijknaam]. Hij heeft volgens de brief van psychiater Kaya van 29 oktober 2020 nog altijd dezelfde klachten, die passen bij een depressieve stoornis. De verzekeringsarts heeft deze klachten niet meegenomen bij de beoordeling.
Eiser heeft in beroep verder informatie overgelegd van neuroloog Bulder die aangeeft dat eiser op 18 juni 2020 een ruggenprik heeft gekregen vanwege toename van pijn in het been. Daarna is eiser op 12 oktober 2020 doorverwezen naar fysiotherapie voor de pijnklachten, na een eerder traject. De pijnklachten zijn volgens eiser geobjectiveerd.
Verder stelt eiser dat zijn medicatiegebruik energetische klachten met zich brengt. Er is onvoldoende gemotiveerd waarom een urenbeperking niet is geïndiceerd, gelet op de medische situatie, het medicijngebruik en de verminderde beschikbaarheid door de vele behandelingen.
De verzekeringsarts b&b heeft onvoldoende gemotiveerd hoe de maatgevende functie, gezien de beperkingen, geschikt is.
5.3
Oordeel rechtbank over de beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder psychische klachten, nierklachten, diabetes en klachten aan de rug en voet.
Ten aanzien van de door eiser geclaimde psychische klachten overweegt de rechtbank dat deze klachten reeds bekend waren (brief van psychiater van 31 oktober 2018). In de FML van 2 januari 2019 die in het kader van de WIA-beoordeling is opgesteld, zijn in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren beperkingen opgenomen vanwege eisers psychisch functioneren. Eiser heeft geen nieuwe medische stukken overgelegd op grond waarvan moet worden aangenomen dat de reeds bekende psychische klachten zouden zijn verergerd op de datum in geding (4 november 2019). De in beroep overgelegde informatie psychiater Kaya van praktijk [praktijknaam] kan niet tot een ander oordeel leiden. Nog daargelaten dat eiser eerst na de datum in geding, op 30 december 2019, onder behandeling van deze praktijk is gekomen, worden door de psychiater geen klachten beschreven die niet reeds bekend waren bij het opstellen van de FML.
De door eiser overgelegde informatie van neuroloog Bulder, die eiser op 9 juli 2020 heeft gezien, kan niet tot aan ander oordeel leiden. De neuroloog omschrijft immers klachten die zijn ontstaan na een aangebrachte ruggenprik op 18 juni 2020. Deze klachten zijn na de datum in geding ontstaan en kunnen geen rol spelen bij de belastbaarheid van eiser op de datum in geding 4 november 2019. Verder zijn op de datum in geding bestaande rug- en voetklachten al meegenomen in de FML van 2 januari 2019.
Ten aanzien van eisers beroep op een urenbeperking overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat er geen reden is een urenbeperking te stellen, niet wegens een ernstige aandoening, verminderde beschikbaarheid door behandeling of een preventieve reden. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij vanwege de vele behandelingen die hij moet ondergaan, waaronder fysiotherapie, niet beschikbaar is voor arbeid, overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat eiser door behandelingen een substantieel deel van de dag niet beschikbaar is voor arbeid. Voor zover eiser stelt dat hij door zijn medicijngebruik energetische klachten heeft, overweegt de rechtbank dat het medicijngebruik bekend was bij de verzekeringsartsen, terwijl ook de geclaimde energetische beperkingen vanwege lichamelijke of psychische aandoeningen niet worden onderbouwd met medische stukken. Eiser heeft verder bij de verzekeringsarts b&b aangegeven geen klachten van slaapapneu meer te ondervinden. Er is daarom geen reden te veronderstellen dat eiser de functie van administratief medewerker, waarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen, niet 8 uur per dag zou kunnen volhouden. Een urenbeperking is daarom niet vereist.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de (verzekerings)artsen voldoende hebben gemotiveerd dat de maatgevende functie van administratief medewerker (documenten scannen), gezien de in de FML opgenomen beperkingen, voor eiser geschikt is te achten.
6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 4 november 2019.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskosten- veroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 16 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.