Op 16 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Akbaba, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 januari 2020 van het UWV, waarin zijn Ziektewet (ZW) uitkering per 4 november 2019 werd beëindigd. Eiser was eerder uitgevallen als productiemedewerker en had een ZW-uitkering ontvangen na een ziekmelding in verband met een operatie. Het UWV had eiser hersteld verklaard en de uitkering beëindigd, wat eiser betwistte.
Tijdens de zitting op 6 januari 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door drs. [vertegenwoordiger]. De rechtbank heeft de medische rapportages van de UWV-artsen beoordeeld, die concludeerden dat eiser geschikt was voor de functie van administratief medewerker, ondanks zijn lichamelijke en psychische klachten. Eiser voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en dat er een urenbeperking nodig was, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden had gehandeld.
De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de geschiktheid voor de maatstaf ‘zijn arbeid’ in twijfel trokken. Eiser had geen nieuwe informatie overgelegd die zou aantonen dat zijn situatie op de datum in geding was verslechterd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierechten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.