ECLI:NL:RBZWB:2021:6457

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5527
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over geluidshinder door supermarkt en maatwerkvoorschriften

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over geluidshinder veroorzaakt door een supermarkt. Eiser, eigenaar van een woning nabij de supermarkt, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen, waarin maatwerkvoorschriften voor geluid werden opgelegd aan de supermarkt. Het primaire besluit, genomen op 9 april 2019, stelde dat de supermarkt moest voldoen aan bepaalde geluidsnormen, maar eiser was van mening dat het akoestisch onderzoek dat aan dit besluit ten grondslag lag, niet zorgvuldig was uitgevoerd. Eiser stelde dat het rapport van Wematech Milieu Adviseurs B.V. onvolledig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de geluidshinder in zijn woning.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 24 september 2021, waarbij zowel eiser als vertegenwoordigers van het college en de supermarkt aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de relevante feiten en belangen, met name met betrekking tot de geluidsnormen in de woning van eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het college ook aandacht moest besteden aan de geluidsnormen in de woning van eiser. De rechtbank oordeelde dat het college niet had gehandeld in overeenstemming met de zorgvuldigheidsnormen die gelden bij het nemen van besluiten op basis van het Activiteitenbesluit.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opstellen van akoestische rapporten en het naleven van geluidsnormen in de omgeving van gevoelige gebouwen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5527 ACTMIL
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam 1] , eiser,
gemachtigde: mr. L.A. Sluiter,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij] ,te [plaatsnaam 2] ,
gemachtigde: mr. M.W. van Nijendaal.
Procesverloop
In het besluit van 9 april 2019 (primair besluit) heeft het college voor [naam derde-partij] maatwerkvoorschriften gesteld ten aanzien van geluid voor de vestiging van supermarkt [naam supermarkt] aan de [adres 1] te [plaatsnaam 1] .
In het besluit van 11 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 september 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, samen met zijn partner en bijgestaan door zijn gemachtigde en ing. S. Grob als deskundige. Namens het college waren aanwezig [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] van de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland (RUD). Namens [naam derde-partij] is verschenen [naam vertegenwoordiger 3] , business unit director, samen met de gemachtigde.
Tot slot was ing. P. van der Hoogt van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) op uitnodiging van de rechtbank ter zitting aanwezig, vooruitlopend op het door de rechtbank eventueel benoemen van de StAB als deskundige.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
Overwegingen

1.Feiten

[naam derde-partij] (hierna: [naam supermarkt] ) exploiteert in het pand aan de [adres 1] te [plaatsnaam 1] een supermarkt. De supermarkt is een type-B inrichting als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit), zodat op het bedrijf de geluidvoorschriften uit afdeling 2.8 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn.
Bij besluit van 21 juni 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het winkelpand. Omdat met het veranderen van het winkelpand ook de bedrijfsactiviteiten zijn veranderd, heeft [naam supermarkt] op 21 juni 2018 een melding gedaan als bedoeld in het Activiteitenbesluit. [naam supermarkt] heeft daarbij een akoestisch rapport van Wematech Milieu Adviseurs B.V. van 12 december 2018 overgelegd. Bij brief van 13 februari 2019 heeft het college vervolgens aan [naam supermarkt] medegedeeld dat de melding is geaccepteerd, maar dat ambtshalve maatwerkvoorschriften voor geluid zullen worden gesteld.
Bij het primaire besluit heeft het college op grond van artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit ambtshalve een maatwerkvoorschrift gesteld, zodat in de
nachtperiode kan worden voldaan aan het in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit gestelde maximale geluidsniveau (Lamax) op de gevel van 65 dB(A). Het voorschrift houdt in dat aan de oostzijde van inrichting ter hoogte van de opstelplaats van de winkelwagens een geluidsscherm moet worden aangebracht.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij is eigenaar van de woning aan de [adres 2] te [plaatsnaam 1] en hij woont ter plaatse. Eisers woning ligt direct boven het magazijn en het winkelgedeelte aan de westkant van het winkelpand.
Eiser heeft zijn bezwaar toegelicht tijdens de hoorzitting van de commissie voor de bezwaarschriften van 5 februari 2020.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard, met dien verstande dat de motivering is gewijzigd, in die zin dat het maatwerkvoorschrift wordt gesteld, zodat voldaan aan het maximale geluidsniveau (Lamax) van 65 dB(A) op de gevel in de
avondperiode.

2.Wet- en regelgeving

De voor de beoordeling relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.

3.Beoordeling

3.1
Omvang van het geding
Het college heeft ambtshalve een maatwerkvoorschrift aan [naam supermarkt] opgelegd. Op grond daarvan dient [naam supermarkt] langs de opstelplaats voor de winkelwagens aan de oostkant van de supermarkt een geluidsscherm te realiseren. Eisers woning ligt boven het westelijk deel van de supermarkt. Eisers gronden richten zich dan ook niet op het geluidsscherm. Eisers gronden komen er samengevat op neer dat het rapport van Wematech, dat aan de besluitvorming ten grondslag ligt, niet op de juiste uitgangspunten gebaseerd is en onvolledig is, omdat daarin niet is gekeken naar de normen in aanpandige gebouwen en niet alle activiteiten in het winkelpand in aanmerking zijn genomen. Als het rapport juist en volledig was geweest, had het college volgens eiser niet anders kunnen concluderen dan dat er naast het maatwerkvoorschrift voor het geluidsscherm ook andere maatwerkvoorschriften gesteld hadden moeten worden.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de omvang van het geding beperkt is tot het maatwerkvoorschrift voor het geluidsscherm. Aan de wens van eiser om meer maatwerkvoorschriften te stellen kan in het kader van deze procedure volgens het college niet worden toegekomen. Als [naam supermarkt] met dit maatwerkvoorschrift volgens eiser niet aan de normen uit het Activiteitenbesluit voldoet, kan eiser een verzoek om handhaving doen. In het kader van die procedure kan dan de noodzaak om aanvullende maatwerkvoorschriften te stellen aan de orde komen.
De rechtbank volgt het college hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank laat de mogelijkheid van een handhavingsverzoek, of een verzoek tot het stellen van maatwerkvoorschriften, onverlet dat eiser met zijn stelling dat het onderzoek dat aan het stellen van het maatwerkvoorschrift ten grondslag ligt onvoldoende zorgvuldig is, kan opkomen tegen het besluit tot het stellen van maatwerkvoorschriften, met als doel dat aanvullende maatwerkvoorschriften worden gesteld.
De rechtbank wijst daarbij op artikel 3:2 van de Awb. Daarin is bepaald dat het college bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis dient te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Als het college bij het vergaren van feiten gebruik maakt van een door een derde aangeleverd onderzoeksrapport, ligt het op de weg van het college om zich ervan te verzekeren dat het onderzoek volledig is en gebaseerd is op de juiste uitgangspunten.
Omdat in beroep het bestreden besluit ter beoordeling voorligt, zal de rechtbank beoordelen of dat besluit op een voldoende zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De rechtbank zal ook uitsluitend de gronden beoordelen die daarop betrekking hebben.
Eisers gronden inhoudende dat de representatieve bedrijfssituatie afwijkt van de situatie die in de melding in aanmerking is genomen, en dat laden en lossen bijvoorbeeld vóór 7.00u ’s ochtends plaatsvindt, zal de rechtbank niet bespreken. Die gronden vallen wel buiten de omvang van dit geding.
3.2
Trilling
Eiser heeft in beroep niet alleen gewezen op geluidhinder, maar ook op hinder die hijzelf en zijn gezin ervaren van voelbare trilling, veroorzaakt door de supermarkt. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat het college daar volgens eiser onderzoek naar had moeten (laten) doen en dat het ontbreken van dat onderzoek maakt dat het besluit tot het opleggen van maatwerkvoorschriften niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
Deze grond slaagt niet.
Nog los van de vraag of het college op grond van het Activiteitenbesluit bevoegd zou zijn om voor trilling maatwerkvoorschriften te stellen, vergelijkbaar met de maatwerkvoorschriften voor geluid als omschreven in artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit, heeft het college niet gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb doordat hij geen onderzoek heeft laten doen naar eventuele door de supermarkt veroorzaakte voelbare trilling. De rechtbank overweegt daarbij dat het besluit tot het opleggen van maatwerkvoorschriften is gevolgd op de melding door [naam supermarkt] . Overeenkomstig artikel 1.11 van het Activiteitenbesluit heeft [naam supermarkt] bij de melding een rapport van een akoestisch onderzoek van Wematech overgelegd. Het Activiteitenbesluit kent niet de verplichting voor de melder om bij een melding een rapport van trillingsonderzoek te overleggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het rapport van Wematech ook geen aanleiding hoeven te zien om, alvorens het besluit tot het opleggen van een maatwerkvoorschrift te nemen, [naam supermarkt] te verzoeken alsnog trillingsonderzoek te (laten) doen.
Het college hoefde daar naar aanleiding van eisers bezwaar evenmin aanleiding voor te zien, aangezien eiser in bezwaar weliswaar heeft gesteld dat er sprake is van trillingshinder, maar hij dat uitsluitend heeft aangevoerd ter onderbouwing van de stelling dat het akoestisch onderzoek niet voldoet. Het college heeft eisers stelling in bezwaar over trilling dan ook niet anders hoeven te begrijpen dan dat er volgens eiser sprake is van trilling in de vorm van (laagfrequent) geluid. Het Activiteitenbesluit kent voor trillingen die te horen zijn als (laagfrequent) geluid andere normen dan voor
voelbaretrilling.
3.3
Akoestisch onderzoek uitgevoerd in strijd met Handleiding meten en rekenen?
Eiser heeft aangevoerd dat, anders dan in het rapport van Wematech is vermeld, het akoestisch onderzoek niet is uitgevoerd overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Daarin is bepaald dat onnauwkeurigheden geen grotere fout in het eindresultaat mogen veroorzaken dan 1 dB. In het rapport van Wematech is een beoordelingshoogte van 5 meter gekozen. De begane grond ligt in werkelijkheid op 3,95 meter. Door uit te gaan van een hoogte van 5 meter, is er sprake van een afwijking van 27%. Een dergelijke afwijking komt overeen met een fout van 2,05 dB, aldus eiser.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn redenering. Eiser heeft de beoordelingshoogtes onderling vergeleken. Voor de vraag of geluid toe- of afneemt is echter niet de afstand tussen de beoordelingshoogte bepalend, maar de afstand tussen de bron en het meetpunt. Het verschil tussen de beoordelingshoogte van 3,95 meter en 5 meter heeft daarom een minder groot effect op het geluid dan door eiser is gesteld. De rechtbank ziet in deze grond van eiser dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek in strijd met de Handleiding zou zijn uitgevoerd en dat de onderzoeksresultaten als gevolg daarvan zodanig onnauwkeurig zijn, dat het college het besluit tot het opleggen van maatwerkvoorschriften daar niet op heeft kunnen baseren.
3.4
Westgevel dove gevel?
Eiser heeft aangevoerd dat het akoestisch onderzoek door Wematech niet op de juiste uitgangspunten is gebaseerd, omdat de westgevel ten onrechte is aangemerkt als dove gevel. De westgevel vormt geen dove gevel, omdat de toegangsdeur tot de woning zich in de westgevel op de begane grond bevindt. Daarnaast zit er op de begane grond in de westgevel een langwerpig raam, voorzien van een niet geluidwerend ventilatierooster.
In het rapport van Wematech van 12 december 2018 is (op p. 9) gesteld dat de eerste en tweede verdieping van de noord-, zuid- en westgevel van eisers woning als dove gevel zijn uitgevoerd. Daarnaast zijn de noord- en zuidgevel op de begane grond volgens het rapport van Wematech als dove gevel uitgevoerd.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat, anders dan eiser veronderstelt, de westgevel op de begane grond door Wematech niet als dove gevel is aangemerkt. Dat dat deel van de gevel niet als doof is aangemerkt, staat er niet aan in de weg dat andere delen van de gevel als doof kunnen worden aangemerkt, mits zij aan de daarvoor geldende eisen uit artikel 1b, vierde lid, van de Wet geluidhinder voldoen. Wematech heeft de eerste en tweede verdieping van de westgevel wel als dove gevel aangemerkt. Eiser heeft niet gesteld dat ten aanzien van die delen van de westgevel niet aan de daarvoor geldende eisen voldaan is.
3.5
Onderzoek Wematech onvolledig door ontbreken geluidsbronnen?
Ten westen van het winkelpand en schuin naast eisers woning bevindt zich een overkapping met daaronder de laad- en loslocatie en een aparte opstelplek voor de koelinstallatie van de supermarkt, ook wel CO2-installatie genoemd. De CO2-installatie bestaat uit een warmtepomp en een bijbehorende (koel-)condensorbank. De warmtepomp bestaat uit vier zuigcompressors, met verschillende toerentallen. De condensorbank bestaat uit vier ventilatoren.
Eiser heeft aangevoerd dat het akoestisch onderzoek onvolledig is, doordat als gevolg van een onjuiste meting onvoldoende rekening is gehouden met het geluid van de condensorbank en het geluid van de warmtepomp in het akoestisch onderzoek in het geheel niet in aanmerking is genomen.
3.5.1
Condensorbank
Eisers stelling dat de meting van het door de condensorbank veroorzaakte geluid niet juist is uitgevoerd, is gebaseerd op de stelling dat er op 5 oktober 2018 een fysieke geluidmeting heeft plaatsgevonden, waarbij onvoldoende aandacht is besteed aan de invloed op de meting van de weersomstandigheden en van het aanwezige verkeer. Bovendien was de CO2-installatie ten tijde van de metingen nog niet in werking. De CO2-installatie is pas op 1 april 2019 voor het eerst in bedrijf gesteld.
Eiser heeft deze stelling eerder in bezwaar aangevoerd. In reactie daarop heeft het college gesteld dat het geluid van de koelcondensor op 5 oktober 2018 niet door middel van een fysieke meting is vastgesteld. Het door de koelcondensor veroorzaakte geluid is vastgesteld door middel van een berekening op basis van de leveranciersgegevens.
In het licht van het feit dat de CO2-installatie op 5 oktober 2018 nog niet in werking was, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van het college inhoudende dat op 5 oktober 2018 geen fysieke metingen hebben plaatsgevonden om het geluid van de koelcondensor vast te stellen. Dat geen fysieke meting heeft plaatsgevonden biedt ook een verklaring voor het feit dat, zoals eiser terecht heeft opgemerkt, bij de berekening van het bronvermogen van de koelcondensor informatie over de temperatuur en windsnelheid ontbreekt. Die informatie is wel opgenomen bij de bronberekening van andere bronnen, waarvan het geluid op 5 oktober 2018 door middel van meting is vastgesteld.
Volgens de berekeningen van Wematech bedraagt het bronvermogen van de koelcondensor op basis van de leveranciersgegevens 66,7 dB(A). De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het bronvermogen van de koelcondensor aldus niet juist zou zijn vastgesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser heeft gewezen op de resultaten van een indicatieve geluidsmeting door de RUD op 24 mei 2019 op 2 meter afstand, waarbij een langtijdgemiddeld geluidsniveau van 62,6 dB(A) is gemeten en een maximaal geluidsniveau van 64,3 dB(A). Op dat moment was er nog geen geluidwerende afdekking aanwezig. Die is op 19 juni 2019 aangebracht.
3.5.2
Warmtepomp
In reactie op eisers stelling dat het geluid van de warmtepomp in het akoestisch onderzoek in het geheel niet in aanmerking is genomen, heeft het college zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de relevante geluidsbronnen op 5 oktober 2018 zijn gemeten. Daarbij is geconstateerd dat de warmtepomp niet relevant is voor de geluidemissie.
Tussen partijen is niet in geschil dat de warmtepomp als zelfstandig onderdeel van de CO2-installatie in het geheel niet is vermeld in het rapport van Wematech.
De rechtbank volgt het college niet in de aanname dat dat betekent dat het geluid van de warmtepomp volgens Wematech dus niet geluidsrelevant was. Het ontbreken van vermelding van de warmtepomp kan naar het oordeel van de rechtbank immers ook betekenen dat Wematech de warmtepomp bij het akoestisch onderzoek over het hoofd heeft gezien. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ten tijde van de fysieke metingen op 5 oktober 2018, de CO2-installatie nog niet in bedrijf was. In het licht van eisers beroepsgrond over het ontbreken van de vermelding van de warmtepomp had het op de weg van het college gelegen om [naam supermarkt] te vragen om een toelichting door Wematech op dit punt. Door dit na te laten heeft het college bij het nemen van het bestreden besluit gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Omdat het primair op de weg van het college ligt om besluiten zorgvuldig voor te bereiden, ziet de rechtbank in het ontbreken van een zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit geen aanleiding voor advisering door de StAB. De rechtbank zal het onderzoek in dit beroep dan ook niet heropenen om de StAB als deskundige te benoemen.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal het college opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser, onder verwijzing naar het rapport “Akoestisch onderzoek geluidhinder warmtepomp [naam supermarkt] [plaatsnaam 1] ” van 13 mei 2020 van Greten Raadgevende Ingenieurs, in beroep heeft gesteld dat de warmtepomp laagfrequent geluid veroorzaakt.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank partijen gewezen op de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 april 2021 (ECLI:NL:RBGEL:2021:1896). Daarin is - samengevat - overwogen dat het Activiteitenbesluit ertoe verplicht om geluid uit te drukken in dB(A). Als gevolg daarvan kunnen maatwerkvoorschriften alleen worden voorgeschreven om aan de geldende geluidsnormen in dB(A) te voldoen. Technische voorzieningen of gedragsregels kunnen niet worden voorgeschreven om aan een geluidsniveau te voldoen dat op een andere wijze wordt berekend, bijvoorbeeld met de Vercammen-curve waar eiser op heeft gewezen.
Eiser heeft dat oordeel niet bestreden, maar hij heeft er ter zitting bij monde van zijn deskundige op gewezen dat laagfrequent geluid na meting kan worden omgezet naar dB(A).
De rechtbank draagt het college dan ook op om in het onderzoek voorafgaand aan de nieuw te nemen beslissing op bezwaar aandacht te besteden aan door [naam supermarkt] veroorzaakt laagfrequent geluid, berekend in dB(A).
3.6
Onderzoek Wematech onvolledig door ontbreken metingen in- en aanpandig?
Artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit stelt, naast normen die gelden op de gevel van gevoelige gebouwen, ook normen die gelden in inpandige en aanpandige gevoelige gebouwen.
Eiser heeft aangevoerd dat er ten onrechte niet is onderzocht of [naam supermarkt] kan voldoen aan de normen die ín zijn woning gelden.
Het college heeft in het bestreden besluit en ter zitting toegelicht dat bij de berekeningen in het akoestisch onderzoek van Wematech gebruik is gemaakt van een softwarepakket dat alleen geschikt is voor berekeningen van geluidsoverdracht via de lucht, buiten gebouwen om. Bij het beoordelen van de resultaten is aangenomen dat wanneer de geluidsnorm op de gevel van eisers woning niet wordt overschreden, er in eisers woning ook geen sprake zal zijn van een overschrijding van de normen als gevolg van geluid buitenom. Het college heeft verder naar voren gebracht dat Wematech in paragraaf 2.3 van het rapport heeft gesteld dat gebruikelijke werkzaamheden in de supermarkt er niet toe leiden dat de normen voor het binnenniveau in eisers woning worden overschreden. Eiser heeft eerst in bezwaar een rapport van akoestisch onderzoek door Greten overgelegd. Dit rapport is opgemaakt op 18 mei 2017 en dus voordat Wematech het rapport heeft opgemaakt. Het rapport van Greten vormt daarom geen weerlegging van het rapport van Wematech, aldus het college.
De rechtbank overweegt dat het feit dat een melder gebruik maakt van een softwarepakket dat uitsluitend geschikt is voor berekeningen van geluid op de gevel buiten gebouwen om, het college niet ontslaat van de verplichting om voorafgaand aan het nemen van een besluit voldoende onderzoek te doen naar de relevante feiten en belangen. Zoals het college heeft erkend, kent het Activiteitenbesluit ook normen voor het binnenniveau in inpandige en aanpandige gevoelige gebouwen. Dat betekent dat in eisers woning niet alleen het effect van geluid buitenom beoordeeld moet worden, maar ook het geluid in eisers woning dat direct van het onder zijn woning liggende magazijn en winkelgedeelte afkomstig is. In het rapport van Wematech is daarover alleen opgemerkt dat in het bedrijfsgebouw een verkoopruimte, magazijn (inclusief koel- en vriescel), kantine, sanitaire ruimten en een ruimte voor de winkelmanager aanwezig zijn. “In deze ruimten heerst een binnenniveau van < 70 dB(A) en worden derhalve als akoestisch niet relevant aangemerkt.” Een onderbouwing van de stelling dat het binnenniveau minder dan 70 dB(A) bedraagt ontbreekt. Daarnaast valt zonder nadere toelichting niet in te zien dat bij een binnenniveau van minder dan 70 dB(A) gegarandeerd is dat de normen in eisers woning niet worden overschreden. Daarbij merkt de rechtbank op dat op grond van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in eisers woning aanmerkelijk lager is, te weten 35 dB(A), 30 dB(A) en 25 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode.
Het rapport van Wematech is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende volledig. Mede in het licht van eisers bezwaargronden had het daarom op de weg van het college gelegen om [naam supermarkt] te vragen om een toelichting door Wematech op deze punten. De rechtbank merkt daarbij op dat het feit dat het rapport van Greten van een eerdere datum is van het rapport van Wematech, niets afdoet aan het feit dat uit onderzoek door Greten is gebleken dat de geluidsnormen in eisers woning worden overschreden. Dat [naam supermarkt] inmiddels diverse maatregelen heeft getroffen om geluidsoverlast te beperken, neemt de lacunes in het rapport van Wematech niet weg.
Bij het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar dient het college alsnog aandacht te besteden aan de vraag of [naam supermarkt] voldoet aan de op grond van het Activiteitenbesluit geldende geluidsnormen in eisers woning. Daarbij dient het college tevens aan te geven of, en zo ja op welke wijze, het legen van de papierpers (de perscontainer) in het magazijn van de supermarkt bij deze beoordeling is betrokken.

4.Conclusie

Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en het college opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.1
Griffierecht en proceskosten
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het college daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1).
Eiser heeft daarnaast verzocht om de vergoeding van de kosten van zijn deskundige tot een bedrag van € 2.401,85. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft eiser vijf facturen overgelegd van ing. S. Grob.
Deskundigenkosten komen voor vergoeding in aanmerking als het inschakelen van een deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Gelet op het feit dat het bestreden besluit onder meer gebaseerd was het rapport van het akoestisch onderzoek door Wematech, heeft eiser er naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid vanuit kunnen gaan dat inschakeling van Grob als deskundige voor hem een relevante bijdrage zou kunnen leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. De rechtbank acht het inschakelen van Grob dus redelijk en beoordeelt de gemaakte kosten als niet onredelijk. De rechtbank zal het college dus ook veroordelen tot de gevraagde vergoeding van de deskundigenkosten.
Samengevat zal de rechtbank het college veroordelen tot vergoeding aan eiser van de door hem gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 3.897,85 (€ 1.496,00 + € 2.401,85).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.897,85.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 17 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 11.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) ziet op het akoestisch onderzoek dat bij een melding gevoegd wordt.
Het zevende lid bepaalt dat uit het rapport van een akoestisch onderzoek op grond van verrichte geluidsmetingen of geluidsberekeningen blijkt of aan de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17 kan worden voldaan. In het rapport wordt aangegeven welke voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat de in de eerste volzin bedoelde waarden worden overschreden.
Het negende lid bepaalt dat het akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai.
Afdeling 2.8 van het Activiteitenbesluit draagt als titel “Geluidhinder” en bevat de artikelen 2.16b tot en met 2.22.
Artikel 2.16b van het Activiteitenbesluit bepaalt dat deze afdeling van toepassing is op degene die een inrichting type A of een inrichting type B drijft.
Artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit bepaalt dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden
Tabel 2.17a
07:00 – 19:00 uur
19:00 – 23:00 uur
23:00 – 07:00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen
50 dB(A)
45 dB(A)
40 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
b. de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten.
Artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit bepaalt dat het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift kan bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.