ECLI:NL:RBZWB:2021:6444

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8973
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na toegenomen klachten

Op 17 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die beroep had ingesteld tegen een besluit van het UWV. Eiser had op 2 oktober 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd, maar het UWV had deze aanvraag geweigerd. Eiser, die eerder een WIA-uitkering had ontvangen, stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen en dat hij recht had op een nieuwe uitkering. Tijdens de zitting op 5 november 2021 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.J. van der Meulen, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door een medewerker.

De rechtbank onderzocht of het UWV terecht had vastgesteld dat eiser per 3 april 2019 32,47% arbeidsongeschikt was en of er reden was om aan te nemen dat zijn situatie per 12 augustus 2019 was veranderd. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. Eiser had aangevoerd dat hij meer beperkingen had dan door de verzekeringsartsen was aangenomen, maar de rechtbank oordeelde dat de rapportages van de artsen voldoende inzichtelijk en overtuigend waren.

De rechtbank oordeelde dat de door eiser gestelde toename van klachten voortkwam uit een andere ziekteoorzaak dan die op grond waarvan hij eerder recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV om de WIA-uitkering te weigeren. Eiser had geen recht op een uitkering omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% bleef. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8973 WIA

uitspraak van 17 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 oktober 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 5 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als beveiliger bij [naam bedrijf] gedurende 40 uur per week. Voor dat werk heeft hij zich ziek gemeld op 27 mei 2009 vanwege diverse fysieke klachten na een auto-ongeluk.
Bij besluit van 12 mei 2011 heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 17 mei 2011.
Bij besluit van 23 mei 2018 is eiser na een herbeoordeling voor 25,07% arbeidsongeschikt geacht en is zijn uitkering beëindigd met ingang van 24 juli 2018. Dit besluit is na bezwaar, beroep en hoger beroep in rechte vast komen te staan.
Op 12 augustus 2019 heeft eiser zich bij het UWV toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
Bij besluit van 2 oktober 2019 (primair besluit I) heeft het UWV geweigerd per 3 april 2019 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 8 januari 2020 (primair besluit II) heeft het UWV geweigerd per 12 augustus 2019 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 14 augustus 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 april 2019 heeft vastgesteld op 32,47% en terecht heeft vastgesteld dat de arbeidsbeperkingen van eiser per 12 augustus 2019 ongewijzigd zijn gebleven.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Op grond van artikel 56, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIA eindigt het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde niet meer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is.
Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b ten eerste, van de WIA herleeft, indien op grond van artikel 56 het recht op een WGA-uitkering is geëindigd, het recht op die uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
4.
Medische beoordeling
4.1.
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
De verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur op 9 september 2019 gesproken en onderzocht. De verzekeringsarts heeft de in het dossier aanwezige medische informatie bestudeerd. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat eiser (toegenomen) beperkingen heeft op psychisch gebied. Hij heeft eiser aanvullend beperkt op werk met wisselende uitvoeringsomstandigheden, werk met veelvuldige storingen en stresserend werk. Verder heeft de verzekeringsarts gerapporteerd dat eiser weliswaar op fysiek gebied meer klachten ervaart maar dat het medisch substraat niet is veranderd en de klachten voldoende zijn ondervangen in de eerder opgestelde FML. De verzekeringsarts concludeert dan dat eiser belastbaar is volgens de door hem opgestelde FML van 9 september 2019, geldig vanaf 3 april 2019 en (nog steeds) vanaf 9 september 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien en gesproken op de hoorzitting en heeft de in het dossier aanwezige medische informatie bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft daarnaast recente informatie bij de huisarts opgevraagd. Zij concludeert in haar rapportage van 18 september 2020 dat er geen reden is af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Zij rapporteert dat ten aanzien van de fysieke belastbaarheid geen nieuwe feiten naar voren zijn gekomen, zodat er geen reden is om andere of zwaardere beperkingen aan te nemen. Dat eiser meer klachten ervaart is subjectief. De klachten die verband houden met eisers immuunsysteem zijn nieuw en komen niet voort uit dezelfde ziekteoorzaak.
4.2.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Er is sprake van nek-, rug- en hoofdpijnklachten en PTSS. Eiser vindt dat er aanleiding is voor een expertise omdat het onderzoek naar de gevolgen van de psychische problematiek door de verzekeringsartsen beperkt is van opzet en inhoud. Het dagverhaal is volgens eiser te positief beschreven. Eiser stelt dat hij energetisch beperkt is waardoor hij gedurende de dag moet rusten en een urenbeperking is aangewezen. Eiser wijst er op dat alle behandelingen zijn afgerond en dat hij met de PTSS moet leren leven. Eiser stelt verder dat ten onrechte niet is aangesloten bij het Protocol Whiplash en dat onvoldoende rekening is gehouden met de gestelde diagnose PTSS waarvoor hij wordt behandeld (EMDR). Ten onrechte is geen beperking opgenomen ten aanzien van “vasthouden van de aandacht”. Eiser stelt dat hij dermate veel hoofdpijn heeft dat sprake is van excessief ziekteverzuim waardoor van een werkgever niet verlangd kan worden hem in dienst te nemen. Eiser stelt dat de klachten met zijn immuunsysteem onderbelicht zijn gebleven en dat hij deze klachten altijd al had. Vermoeidheid is een belangrijk aspect van deze aandoening. Volgens eiser zijn te weinig beperkingen opgenomen ten aanzien van concentratie, (korte termijn) geheugen en verdelen van de aandacht, reiken, trillingen, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren, hoofdbewegingen maken en boven schouder hoogte actief zijn. Tenslotte stelt eiser dat ten onrechte niet is aangenomen dat afwisseling van houding geboden is.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Eiser heeft zich binnen vijf jaar na de eerdere beëindiging van zijn WIA-uitkering toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. De WIA-uitkering kan herleven (zonder wachttijd) met ingang van de datum van ziekmelding als de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak als op grond waarvan eiser eerder recht had op een WIA-uitkering. In het kader van de toepassing van die zogenoemde amberbepalingen, waarin het criterium voor toepassing ervan is dat de ‘arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak’, is het vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat buiten twijfel dient te zijn dat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak. Voor het toepassen van de amberbepalingen moeten de toegenomen beperkingen zijn terug te voeren op een aandoening waarvoor eerder relevante arbeidsbeperkingen (in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML)) zijn aangenomen. De bewijslast dat hiervan sprake is ligt bij het UWV.
Eiser stelt dat er een toename van beperkingen is zowel op fysiek als op psychisch gebied.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. Eiser is (psychisch) onderzocht door de primaire verzekeringsarts. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De verzekeringsarts b&b heeft kennis genomen van de aanwezige en opgevraagde medische informatie, onder andere van huisarts, neuroloog en GZ-psycholoog.
De rechtbank is verder van oordeel dat in de rapportages van de verzekeringsartsen inzichtelijk en overtuigend is gemotiveerd dat buiten twijfel staat dat de door eiser gestelde toename van fysieke klachten voortkomt uit een andere ziekteoorzaak dan die op grond waarvan eiser eerder recht had op een WGA-uitkering. Er zijn door de verzekeringsartsen geen nieuwe medische afwijkingen geconstateerd op grond van de al bestaande fysieke klachten. Dat eiser subjectief meer klachten ervaart is geen reden om meer beperkingen aan te nemen. Eiser heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zou moeten leiden tot een andersluidende conclusie.
De problemen die eiser ondervindt met zijn immuunsysteem zijn nieuw en zijn niet bij eerdere beoordelingen betrokken. De door eiser gestelde toename van nek- en rugklachten op grond hiervan betreft dan ook een andere ziekte-oorzaak die niet aan het recht op de (eerdere) WIA-uitkering ten grondslag heeft gelegen. Deze conclusie leidt ertoe dat de overige beroepsgronden die betrekking hebben op de fysieke klachten niet besproken hoeven te worden.
Wat betreft de psychische klachten heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van een reactivatie van de PTSS. Deze heeft de verzekeringsarts neergelegd in de FML van 9 september 2019. Ter zitting heeft het UWV toegelicht dat de verzekeringsarts b&b wat betreft de psychische klachten het standpunt van de verzekeringsarts onderschrijft.
Eiser stelt weliswaar dat in de FML onvoldoende beperkingen op psychisch gebied zijn opgenomen maar onderbouwt dit niet met nieuwe medische informatie. Dat eiser niet meer onder behandeling is omdat alle behandelingen zijn afgerond leidt niet tot de conclusie dat eiser meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangegeven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de bevindingen en conclusies van de artsen van het UWV ziet zij geen aanleiding een deskundige te benoemen.
Niet gebleken is dat in de FML van 9 september 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: medior soldering operator meet- en regelapparatuur (Sbc-code 111180), wikkelaar elektromagnetische producten (Sbc-code 267053) en monteur 3 doorstroommeters (Sbc-code 267041).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat de functie productiemedewerker industrie niet, althans niet zonder nadere motivering, kan worden geduid gelet op de bijzondere belasting ten aanzien van repetitieve handelingen en reiken. Eiser stelt dat de combinatie van de verschillende belastingen maakt dat deze functie te zwaar voor hem is. Er is sprake van een redelijk hoog handelingstempo, fijne motoriek, repetitieve handelingen en veelvuldig reiken. Eiser betwijfelt of hij in staat is de lesexamenstof in het Engels te volgen.
Verder wijst eiser erop dat de functie wikkelaar vereist dat zeer nauwkeurig gewerkt wordt dat de nodige concentratie vereist. Ook is sprake van een bijzondere belasting ten aanzien van zitten, reiken en buigen. Eiser acht niet aannemelijk dat hij voldoende rustpauzes kan nemen. Eiser stelt dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke motivering, althans onzorgvuldig is voorbereid. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 30 september 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat er geen wijziging in de belastbaarheid is opgetreden per 12 augustus 2019 hoeft er geen nieuwe arbeidsdeskundige beoordeling op die datum te worden uitgevoerd.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 april 2019 heeft vastgesteld op 32,47% en terecht heeft vastgesteld dat per 12 augustus 2019 geen wijziging in eisers situatie is opgetreden.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 3 april 2019 en per
12 augustus 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 17 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.