ECLI:NL:RBZWB:2021:6432

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9460
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid voor functies

Op 17 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 29 september 2020, waarin het UWV weigerde haar een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat zij geen recht had op een WIA-uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die eerder als servicemedewerker werkte, op 15 mei 2017 uitviel door fysieke en psychische klachten na een verkeersongeval. Het UWV had in eerdere besluiten, na medisch onderzoek, geconcludeerd dat eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De verzekeringsartsen van het UWV hadden haar medische situatie beoordeeld en kwamen tot de conclusie dat zij in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks haar klachten.

Eiseres voerde aan dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische en fysieke klachten en dat de geselecteerde functies te zwaar waren. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen terecht waren. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de beperkingen van eiseres zou onderbouwen en dat de door het UWV geselecteerde functies passend waren. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en bleef de weigering van de WIA-uitkering per 9 april 2019 in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9460 WIA

uitspraak van 17 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 5 november 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Hanenberg.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is bij [naam bedrijf] werkzaam geweest als servicemedewerker gedurende 32 uur per week. Voor dat werk is zij op 15 mei 2017 uitgevallen wegens diverse fysieke klachten als gevolg van een verkeersongeval. Daarnaast heeft eiseres psychische klachten ontwikkeld.
Bij besluit van 17 april 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 9 april 2019 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 11 augustus 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 9 april 2019.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiseres gesproken op het spreekuur op 27 februari 2019 en heeft de in het dossier aanwezige medische informatie bestudeerd. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat eiseres forse beperkingen heeft ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. In 2018 heeft eiseres twee keer een crisisopname gehad waardoor destijds vermoedelijk sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Vanaf de datum onderzoek is zij volgens de verzekeringsarts belastbaar volgens de door hem opgestelde FML van 4 april 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres (telefonisch) gesproken op de hoorzitting en heeft de aanwezige medische informatie bestudeerd. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, zodat terecht een FML is opgesteld. Verder rapporteert hij dat de gevolgen van een whiplashtrauma niet objectiveerbaar zijn, met uitzondering van een wellicht wat verhoogde spierspanning in nek en schouders. Hij wijst erop dat op de röntgenfoto’s geen afwijkingen te zien zijn. Volgens hem valt niet te verklaren dat eiseres twee jaar na het ongeval nog zoveel klachten heeft. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid te wijzigen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 april 2019.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en fysieke klachten. Er is sprake van een chronische depressie die zorgt voor inactiviteit. Eiseres stelt dat zij ernstig beperkt is in concentratie, piekbelasting, aandacht vasthouden en langdurig zitten. Ook moeten er voldoende mogelijkheden tot vertreding zijn. Het UWV heeft volgens eiseres onvoldoende onderzoek verricht en heeft onvoldoende expertise ten aanzien van psychische klachten. Ten onrechte is geen deskundige benoemd. Eiseres stelt verder dat uit het dossier niet blijkt dat de informatie van de behandelend sector is meegewogen en dat informatiewisseling heeft plaatsgevonden. Ten onrechte wordt aan de whiplashklachten voorbij gegaan als zijnde niet objectiveerbaar. Eiseres stelt dat de geselecteerde functies te zwaar zijn en niet passen bij haar opleidingsniveau.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder nek-, rug en schouderklachten en psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Er is kennis genomen van de medische informatie van de bedrijfsarts en van de OCA multidisciplinaire rapportage van 14 februari 2019. De door eiseres gevolgde multidisciplinaire training bestond uit een combinatie van fysiotherapie, ergotherapie en psychologie. De informatie uit de rapportage is meegenomen in de beoordeling.
Eiseres heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Ter zitting is namens eiseres meegedeeld dat zij rond de datum in geding voor haar klachten niet onder behandeling was van een specialist. De verzekeringsartsen hebben dan ook geen nadere medische informatie op kunnen vragen. Het verwijt van eiseres op dit punt is niet terecht. Bovendien kon eiseres ook zelf medische informatie van behandelend artsen overleggen, maar heeft zij dat niet gedaan.
Niet gebleken is dat in de FML van 4 april 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen ziet zij geen aanleiding een deskundige te benoemen.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: archiefmedewerker (Sbc-code 315132), wikkelaar (Sbc-code 267053) en medewerker bloemzaadproductie (Sbc-code 111010).
5.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht omdat zij, gelet op haar beperkingen, te zwaar zijn en bovendien niet passen bij haar opleidingsniveau.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 24 september 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Haar standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet het door de arbeidsdeskundigen vastgestelde opleidingsniveau bestrijdt. Bij het selecteren van gangbare functies gelden geen beperkingen ten aanzien van het functieniveau voor zover dat lager is dan het opleidingsniveau van eiseres.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is (0%). Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 april 2019 heeft vastgesteld op 0%.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 9 april 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 17 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.