Op 17 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 29 september 2020, waarin het UWV weigerde haar een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat zij geen recht had op een WIA-uitkering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die eerder als servicemedewerker werkte, op 15 mei 2017 uitviel door fysieke en psychische klachten na een verkeersongeval. Het UWV had in eerdere besluiten, na medisch onderzoek, geconcludeerd dat eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De verzekeringsartsen van het UWV hadden haar medische situatie beoordeeld en kwamen tot de conclusie dat zij in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks haar klachten.
Eiseres voerde aan dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische en fysieke klachten en dat de geselecteerde functies te zwaar waren. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen terecht waren. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de beperkingen van eiseres zou onderbouwen en dat de door het UWV geselecteerde functies passend waren. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en bleef de weigering van de WIA-uitkering per 9 april 2019 in stand.