ECLI:NL:RBZWB:2021:6413

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
02/029012-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen mensensmokkel met levensgevaar en winstbejag

Op 16 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1988 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in PI Vught. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof de periode van 22 januari 2021 tot en met 7 april 2021, waarin de verdachte samen met anderen handelingen verrichtte ter voorbereiding van mensensmokkel, waarbij levensgevaar te duchten viel en winstbejag aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van mensensmokkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de aanschaf van zwemvesten, rubberboten en buitenboordmotoren, en dat hij deze middelen had verworven met het doel om mensen te smokkelen. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als medepleger van de mensensmokkel vastgesteld, waarbij de samenwerking met medeverdachten van belang was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor winstbejag en levensgevaar in de context van de mensensmokkel.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische gesteldheid, maar heeft geoordeeld dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/029012-21
vonnis van de meervoudige kamer van 16 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te PI Vught, afdeling PPC, 5263 NT Vught, Lunettenlaan 501,
raadsman mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 december 2021, waarbij de officier van justitie mr. I.H.C.M. van Dorst en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
zich op een of meer tijdstippen in de periode van 22 januari 2021 tot en met 7 april 2021 samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereiding van mensensmokkel, waarbij levensgevaar was te duchten en waarvan zij een beroep dan wel een gewoonte hebben gemaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de SIENA-berichten die onderdeel uitmaken van het dossier niet voor de bewijsvoering kunnen en mogen worden gebezigd, nu dit strijd met artikel 6 van het EVRM oplevert. Verder kan de betrokkenheid van verdachte bij de aanschaf van 100 reddingsvesten bij [bedrijf 1] geen deel uitmaken van de bewijsconstructie, nu deze wel zijn aangekocht en betaald, maar niet zijn geleverd. De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op winstbejag, gewoonte maken en levensgevaar. Ook kan niet worden gekomen tot een bewezenverklaring van het medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
De rechtbank heeft vastgesteld dat het procesdossier is opgedeeld in vier ‘incidenten’ die zien op de aanschaf van zwemvesten, rubberboten en buitenboordmotoren en de opslag daarvan. Deze incidenten houden achtereenvolgens in (i) de aankoop van 25 zwemvesten en 2 rubberboten bij [bedrijf 2] . te Goes op 22 januari 2021, (ii) de verzending door verdachte [verdachte] van opblaasbare boten via [bedrijf 4] naar Nederland in de periode van 2 tot en met 6 april 2021, (iii) de opslag van buitenboordmotoren en jerrycans in de opslagbox bij [bedrijf 3] te Den Haag op 5 april 2021 en (iv) de aanschaf van 100 zwemvesten bij [bedrijf 1] op 7 april 2021.
Incidenten gerelateerd aan mensensmokkel
De rechtbank zal hierna voornoemde incidenten, de rollen van verdachten [verdachte] en [medeverdachte] hierbij en de verschillende onderdelen van de tenlastelegging bespreken ter beantwoording van de vraag of het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De aankoop van 25 zwemvesten en 2 rubberboten bij [bedrijf 2] te Goes op 22 januari 2021
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [verdachte] op 22 januari 2021 in zijn auto, een Seat, met het kenteken [kenteken] , samen met verdachte [medeverdachte] en ‘ [naam 1] ’ naar [bedrijf 2] te Goes is gereden. Verdachte [medeverdachte] heeft bij dit bedrijf 25 zwemvesten en 2 rubberboten gekocht en betaald, waarna hij deze goederen samen met verdachte [verdachte] en ‘ [naam 1] ’ in de auto heeft geladen. Zij hebben deze goederen vervolgens naar de opslagbox van verdachte [verdachte] bij [bedrijf 3] te Den Haag gebracht.
De verzending door verdachte [verdachte] van opblaasbare boten via [bedrijf 4] naar Nederland in de periode van 2 tot en met 6 april 2021
Op basis van de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte [verdachte] vier postpakketten vanuit Groot-Brittannië naar het adres van ‘ [naam 2] ’ te Hoorn heeft verstuurd. In deze postpakketten zaten twee vloerdelen voor een opblaasbare rubberboot en twee opgevouwen en niet opgeblazen rubberboten.
Verdachten [verdachte] en [medeverdachte] hebben hierover middels chatgesprekken contact met elkaar gehad. Ook heeft verdachte [medeverdachte] hierover contact gehad met ‘ [naam 3] ’. Verdachte [medeverdachte] vertelt in dat chatgesprek met [naam 3] dat hij in Nederland is vanwege de post die bij [naam 2] is aangekomen.
De opslag van buitenboordmotoren en jerrycans in de opslagbox bij [bedrijf 3] te Den Haag op 5 april 2021
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachten [verdachte] en [medeverdachte] op 5 april 2021 samen buitenboordmotoren en jerrycans in de opslagbox van verdachte [verdachte] bij [bedrijf 3] te Den Haag hebben opgeslagen.
De aanschaf van 100 zwemvesten bij [bedrijf 1] op 7 april 2021
Gebleken is dat verdachten [verdachte] en [medeverdachte] in de nacht van 6 op 7 april 2021 samen in een hotel te Rijswijk hebben verbleven. Zij zijn op 7 april 2021 samen in de Seat van verdachte [verdachte] naar [bedrijf 3] te Den Haag gereden. Op diezelfde datum heeft verdachte [verdachte] telefonisch 100 reddingsvesten besteld bij [bedrijf 1] . Op basis van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het verdachte [medeverdachte] is geweest die op de achtergrond van het telefoongesprek tussen verdachte [verdachte] en [bedrijf 1] is te horen en verdachte [verdachte] aanwijzingen geeft over het aantal te bestellen reddingsvesten.
Voorbereidingshandelingen
Voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat verdachte een misdrijf heeft voorbereid waar een gevangenisstraf van acht jaar of meer op staat, dat hij voorbereidingsmiddelen heeft verworven en voorhanden heeft gehad en dat die voorwerpen bedoeld waren om dat misdrijf mee te begaan. Met “dat misdrijf” wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid en dus niet op de voorbereiding zelf. Dat misdrijf moet met voldoende bepaaldheid blijken, maar niet is vereist dat de tijd, plaats en de wijze van uitvoering vaststaat.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij van plan was meerdere personen naar Groot-Brittannië te smokkelen en dat de rubberboten, buitenboordmotoren en zwemvesten daarvoor bedoeld waren. Daarmee kan worden vastgesteld dat verdachte het (misdadige) doel had om mensen te smokkelen.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte de rubberboten, buitenboordmotoren, reddings-/zwemvesten, geldbedragen, mobiele telefoons, een auto (Seat kenteken [kenteken] ) en een opslagbox bij [bedrijf 3] heeft verworven en voorhanden heeft gehad in het kader van de voorbereiding van mensensmokkel.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de rol van verdachte moet worden geduid als medepleger. Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten vereist, waarbij de bijdrage van verdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Of daarvan sprake is, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
De rechtbank is op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat verdachten [verdachte] en [medeverdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het voorbereiden van mensensmokkel, met elkaar en met anderen. Tijdens de hiervoor beschreven incidenten trokken verdachten gezamenlijk op. Op de in beslag genomen mobiele telefoons van beide verdachten zijn diverse aan mensensmokkel gerelateerde chats met elkaar en anderen aangetroffen. Zij hadden een gezamenlijk en concreet crimineel doel voor ogen, maar hebben ieder in het geheel ook een eigen rol ingenomen.
De bijdrage van ieder is wel steeds van wezenlijk belang geweest in het geheel van de feiten en omstandigheden. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van de voorbereiding van mensensmokkel bewezen.
Winstbejag
Van winstbejag is sprake indien het handelen van de verdachte is ingegeven door een gerichtheid op verrijking, waarbij het niet noodzakelijk hoeft te gaan om een op geld waardeerbaar voordeel en evenmin bepalend is of het beoogde voordeel daadwerkelijk is behaald. Voldoende is dat de verdachte op verrijking uit is geweest. De term winstbejag strekt ertoe om handelen met zuiver ideële motieven uit de werkingssfeer van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht te houden.
Gelet op de door verdachte [medeverdachte] in het kader van mensensmokkel gevoerde chatgesprekken, waarin grote bedragen worden genoemd, stelt de rechtbank vast dat er bij hem geen sprake is geweest van dergelijke ideële motieven, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij uit winstbejag heeft gehandeld.
Ten aanzien van verdachte [verdachte] is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat hij uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Van dit onderdeel zal verdachte worden vrijgesproken.
Beroep of gewoonte maken
Gelet op hetgeen hiervoor – in het bijzonder in het kader van het winstbejag – is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [medeverdachte] van het plegen van het feit een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van verdachte [verdachte] , kan dit gelet op het voorgaande niet worden vastgesteld. Van dit onderdeel zal hij worden vrijgesproken.
Levensgevaar
Er zijn geen concrete plannen of omstandigheden uit het dossier af te leiden die zien op het al dan niet aanwezig zijn van levensgevaar in het geval van gebruik van de middelen die verdachten verworven en voorhanden hebben gehad bij een eventuele (door)reis van Frankrijk naar Groot-Brittannië. Het dossier bevat ook geen deskundigenrapportage waaruit kan worden geconcludeerd dat van een dergelijk gevaar sprake zou kunnen zijn. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het te duchten levensgevaar niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte van dit onderdeel moet worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen meermalen schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van mensensmokkel.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meer tijdstippen in de periode van 22 januari 2021 tot en
met 7 april 2021 te Goes en ’s-Gravenhage en Rijswijk en in Groot-Brittannië en in Frankrijk,
tezamen en in vereniging met anderen ter
voorbereiding van het misdrijf om
personen
- behulpzaam te zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door
Groot-Brittannië
of hen (telkens) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te
verschaffen, terwijl verdachte en zijn mededader wisten of ernstige redenen
hadden te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis en/of dat verblijf
wederrechtelijk was, hetgeen een misdrijf is als strafbaar gesteld in artikel 197a van
het Wetboek van Strafrecht,
terwijl zijn mededader daarvan een beroep of
gewoonte heeft gemaakt,
opzettelijk voorwerpen en informatiedragers en een ruimte en
een vervoersmiddel, bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en voorhanden
heeft gehad, te weten
- rubberboten en
- buitenboordmotoren en
- reddings/zwemvesten en
- geldbedragen en mobiele telefoons en
- een auto (Seat kenteken [kenteken] ) en
- een opslagbox bij [bedrijf 3] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

De verdediging heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op overmacht in de vorm van noodtoestand toekomt. Volgens de verdediging verkeerden de vader en de familie van verdachte in Koerdistan in levensgevaar en heeft verdachte hulp geboden door voorbereidingshandelingen te treffen om zijn vader en familie illegaal naar Groot-Brittannië te krijgen, zodat zij met de rest van de al eerder gevluchte en in Groot-Brittannië verblijvende familie zouden worden herenigd. Toen visumaanvragen in respectievelijk Canada en Frankrijk werden afgewezen, was er voor verdachte geen andere keus dan het inschakelen van mensensmokkelaars die zijn vader en familie in veiligheid zouden kunnen brengen. Verdachte heeft daarmee uit humanitaire motieven gehandeld.
De verdediging stelt zich verder op het standpunt dat verdachte ook een beroep op psychische overmacht toekomt, hetgeen eveneens moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Zij voert daartoe aan dat toen de vader van verdachte dagelijks vroeg hem in contact te brengen met mensensmokkelaars, verdachte aan die van buiten komende drang – gelet op de levensbedreigende situatie voor zijn vader en familie en de cultuur waarin verdachte is opgegroeid waarin hij zo’n opdracht van zijn vader niet kon weigeren – geen weerstand heeft kunnen en ook niet heeft hoeven te bieden.
De rechtbank is op basis van het dossier van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat de voorbereidingshandelingen op de smokkel van meer personen dan alleen de familie van verdachte zagen.
Daarnaast heeft verdachte ter zitting verklaard dat zijn familie ten tijde van de voorbereidingshandelingen niet meer in Koerdistan verbleef, waardoor het niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een situatie waarin het verlenen van humanitaire bijstand geboden was. Gelet hierop zal het beroep op overmacht in de vorm van noodtoestand dan ook worden verworpen.
Ten aanzien van het beroep op psychische overmacht stelt de rechtbank voorop dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn uit het dossier en het onderzoek ter zitting geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden om tot het oordeel te komen dat van zo’n onweerstaanbare drang sprake was. Verdachte heeft ter zitting immers verklaard dat hij ondanks zijn culturele achtergrond voortaan dergelijke verzoeken van zijn vader zal weigeren omdat hij niet weer in een dergelijke situatie terecht wil komen. De rechtbank concludeert dan ook dat het beroep op psychische overmacht niet slaagt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert zij aan verdachte op te leggen een geldboete van € 2.700,- bij niet betalen te vervangen door 37 dagen gijzeling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging wijst erop dat het duidelijk is dat verdachte een persoonlijkheidsstoornis, symptomen van depressie en PTSS heeft. Zij verzoekt de rechtbank in de strafmaat rekening te houden met de omstandigheden dat detentie voor verdachte – gelet op zijn psychische gesteldheid – zeer zwaar is en dat de vrouw van verdachte met drie kinderen, waarvan er twee autistisch zijn, thuis alles alleen moet doen, hetgeen voor verdachte ondraaglijk is.
Ook dreigt het gezin van verdachte wegens een opgelopen huurachterstand uit hun woning te worden gezet.
Verder heeft verdachte door een inreisverbod van twee jaar geen recht op voorwaardelijke invrijheidstelling. Indien de rechtbank tot een strafoplegging komt, wordt verzocht aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Met deze straf wordt recht gedaan aan deze zaak en aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ten slotte verzoekt zij de rechtbank aan verdachte geen geldboete op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten aanzien van smokkel van personen naar Groot-Brittannië.
Mensensmokkel doorkruist het overheidsbeleid aangaande bestrijding van wederrechtelijk verblijf in en wederrechtelijke doorreis door Nederland en andere Europese landen en draagt daarmee bij aan het in stand houden van een illegaal circuit dat allerhande maatschappelijke ongewenste effecten met zich brengt. De handelwijze van verdachte ondermijnt het beleid. Ook leidt dit feit gemakkelijk tot vormen van uitbuiting en misbruik van kwetsbare personen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 8 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Wel blijkt uit het strafblad van verdachte in Kroatië van 3 augustus 2021 dat hij aldaar in 2020 is veroordeeld voor mensensmokkel tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat deze veroordeling hem er niet van heeft weerhouden korte tijd daarna opnieuw een dergelijk feit te begaan.
Verder houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaruit onder meer blijkt dat er bij hem sprake is van een persoonlijkheidsstoornis.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het gepleegde feit, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is. De rechtbank ziet, gelet op de ernst van het feit en de hiervoor genoemde omstandigheden, geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Zij ziet echter geen aanleiding om naast de gevangenisstraf ook nog een geldboete aan verdachte op te leggen.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat het bewezenverklaarde feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 46, 47, 57 en 197a van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het medeplegen van de voorbereiding van een ander behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Groot-Brittannië en een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
* 2.00 stuks pakketpost (omschrijving: G PL2700-21-007673-1, 2 dozen onder track en tracenr. [nummer] en geadresseerd aan [naam 2] , [adres] , bruin);
* 2.00 stuks pakketpost (omschrijving: G PL2700-21-007673-2, 2 tassen welke werden verstuurd onder track en tracenr. [nummer] en geadresseerd aan [adres] , grijs);
* 1.00 stuks pomp (omschrijving: G PL2700-21-007673-26);
* 1.00 stuks buitenboordmotor (omschrijving: PL2700-21-007673-3, groen wit en grijs, merk: Johnson);
* 1.00 stuks buitenboordmotor (omschrijving: PL2700-21-007673-4, wit, merk: Johnson);
* 1.00 stuks buitenboordmotor (omschrijving: G PL2700-21-007673-5, zwart, merk: Johnson);
* 3.00 stuks jerrycan (omschrijving: PL2700-21-007673-6, ten behoeve van buitenboordmotoren, 2 van metaal en 1 van kunststof);
* 2.00 stuks jerrycan (omschrijving: G PL2700-21-007673-7, doorzichtig met zwarte dop);
* 4.00 stuks sleutelhanger (omschrijving: G PL2700-21-007673, 4 kleine sleutelhangers kompas, 1 uitgerust met fluit);
* 1.00 stuks telefoontoestel (omschrijving: G21-007673-13, blauw, merk: Huawei).
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 december 2021.
Mr. Skalonjic is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.