ECLI:NL:RBZWB:2021:6406

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8548
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen

In deze zaak hebben eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, waarbij hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd ingetrokken en onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering werd teruggevorderd. De rechtbank heeft op 17 december 2021 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden. Eisers ontvingen sinds 27 oktober 2014 een bijstandsuitkering en hadden eiser als bezorger bij [naam bedrijf] gewerkt. Het college had hen verzocht om bankafschriften en bewijs van inkomsten, maar de rechtbank concludeerde dat de eisers consistent verklaard hadden dat eiser maandelijks € 200,00 contant verdiende. De rechtbank stelde vast dat het college geen ander onderzoek had gedaan naar de gewerkte uren en dat de verklaringen van eisers niet de waarde hadden die het college wenste. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8548 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers

gemachtigde: mr. M.J.E.M. Edelmann,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 december 2019 (primair besluit I) heeft het college eisers bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ingetrokken met ingang van 23 oktober 2019 omdat het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld.
In het besluit van 5 december 2019 (primair besluit II) heeft het college de als gevolg hiervan onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering over de periode van 23 oktober 2019 tot en met 30 oktober 2019 van eisers teruggevorderd (€ 348,83).
Eisers hebben tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt. Op 16 juli 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
In het besluit van 19 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 november 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde en [naam tolk] als tolk. Namens eiseres is gemachtigde verschenen. Namens het college, is met bericht van verhindering, niemand verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eisers ontvingen sinds 27 oktober 2014 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden.
Daarnaast was eiser als bezorger werkzaam bij [naam bedrijf] (werkgever). Eiser had aan het college doorgegeven dat hij per maand ongeveer € 200,00 verdiende met zijn werkzaamheden. Naar aanleiding van een mededeling van eisers dochter dat haar vader veel werkte, is het college een onderzoek gestart naar de omvang van eisers werkzaamheden.
Bij brief van 19 september 2019 heeft het college eisers verzocht om kopieën van alle bankafschriften van hunzelf en minderjarige kinderen in te leveren over de periode van 1 juni 2019 tot en met 19 september 2019 en om controleerbaar en verifieerbaar bewijs van eventuele stortingen, inkomsten of op andere wijze ontvangen geldbedragen te verstrekken.
Bij brief van 2 oktober 2019 heeft het college dit verzoek herhaald en eisers de tijd gegeven de gevraagde gegevens voor 16 oktober 2019 over te leggen.
Bij brief van 14 oktober 2019 heeft het college eisers uitgenodigd voor een gesprek op 22 oktober 2019 en hun verzocht om alle bankafschriften over de periode van 20 september 2019 tot heden mee te nemen.
De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het rapport van 25 oktober 2019.
Vervolgens heeft het college de primaire besluiten genomen en deze in de bezwaarprocedure gehandhaafd.
2.
Standpunt van het college.
Het college stelt zich
,kort gezegd, op het standpunt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden omdat zij niet hebben doorgegeven dat eiser meer uren op geld waardeerbare arbeid verrichtte dan bij het college bekend was, waardoor het recht op bijstandsuitkering niet is vast te stellen. Op grond daarvan heeft het college het recht op bijstandsuitkering ingetrokken per 23 oktober 2019 en de over de periode van 23 oktober 2019 tot en met 30 oktober 2019 onverschuldigd betaalde uitkering van eisers teruggevorderd.
3.
Standpunt van eisers.
Eisers bestrijden dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden omdat zij consistente verklaringen hebben afgelegd, namelijk dat eiser maandelijks € 200,00 contant betaald kreeg voor zijn werkzaamheden. Ter onderbouwing hiervan hebben eisers loonstrookjes en een kopie uit het grootboekmutatiesysteem van de boekhouder overgelegd. Eisers wijzen erop dat ook onderzoek bij eisers werkgever heeft plaatsgevonden waarvan geen stukken in het dossier aanwezig zijn. Het vermoeden dat eiser meer uren heeft gewerkt en meer heeft verdiend dan opgegeven is volgens eisers ongegrond.
4.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, onder a van de Participatiewet, voor zover hier van belang, herziet het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit of trekt het in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Op grond van het achtste lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
5.1.
Intrekking.
De in dit geval te beoordelen periode loopt van 23 oktober 2019 tot en met 4 december 2019.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat in dit geval aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op het college rust.
De rechtbank is van oordeel dat het college de schending van de inlichtingenplicht onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en overweegt het volgende.
Bij het college was bekend dat eiser werkzaam was als bezorger. Eiser heeft bij het college maandelijks opgegeven dat hij circa € 200,00 verdiende. Met betrekking tot de inkomsten is de rechtbank niet gebleken dat eiser een onjuiste opgave heeft gedaan. Het opgegeven loon is bevestigd met de in beroep door eiser overgelegde loonstroken en het overzicht grootboekmutatie van de boekhouder. Het loon in september 2019 tot en met november 2019 bedroeg € 191,91 netto en het loon in december 2019 bedroeg € 87,04 netto.
Het college stelt dat eiser feitelijk meer uren heeft gewerkt dan hij heeft opgegeven.
Voor zover het college dit baseert op de gegevens in Suwinet constateert de rechtbank dat deze gegevens (over de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 september 2019) geen betrekking hebben op de hier relevante periode.
De rechtbank stelt verder vast dat uit de in het dossier aanwezige stukken niet valt op te maken dat aan eiser bij aanvang van zijn werkzaamheden als bezorger de verplichting is opgelegd bij te houden hoeveel uren hij per week werkte. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat die verplichting niet aan hem is opgelegd.
Eiser heeft op 22 oktober 2019 verklaard dat hij een wisselend aantal uren per maand werkte (op twee tot drie dagen per week) en dat hij daarmee ongeveer € 200,00 per maand verdiende. Het loon was volgens eiser niet afhankelijk van het aantal gewerkte uren. Eiser heeft verder verklaard dat hij zijn loon contant ontvangt en dat het niet, zoals aangegeven op de loonstrookjes, per bank wordt overgemaakt.
Uit het gespreksverslag blijkt dat eiseres geen Nederlands spreekt en dat het gesprek is gevoerd met eiser, en niet met behulp van een tolk. Verder blijkt dat bij aanvang van het gesprek op het gemeentehuis aan eiser is gevraagd of er sprake was van bijzondere omstandigheden van medische en/of andere aard waardoor hij niet in staat was dit gesprek te voeren. Ondanks het feit dat eiser deze vraag bevestigend heeft beantwoord, heeft de rapporteur hier niets mee gedaan en heeft hij het verhoor voortgezet (in het Nederlands). Ter zitting is gebleken dat eiser de Nederlandse taal niet goed machtig is, waardoor hij sommige vragen niet begrijpt. Aan eisers verklaring kan daarom niet die waarde worden toegekend die het college wenst. Eisers verklaring kan het standpunt van het college dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden dan ook niet dragen. Nu het college verder geen ander onderzoek heeft gedaan naar de gewerkte uren, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat eisers onjuiste inlichtingen hebben verstrekt over de omvang van eisers werkzaamheden als bezorger en de daaruit ontvangen inkomsten.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, zodat voor intrekking van de bijstandsuitkering in de in geding zijnde periode geen grond aanwezig was.
5.2.
Terugvordering.
Uit het voorgaande volgt dat voor terugvordering van onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering over de periode 23 oktober 2019 tot en met 30 oktober 2019 evenmin een grond aanwezig was.
6.
Conclusie.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Het college zal een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
  • € 1.496,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 17 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.