ECLI:NL:RBZWB:2021:6403

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
02/138217-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Roosendaal, verwerping van noodweer(exces)

Op 16 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 december 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd ervan beschuldigd de aangever met een mes te hebben gestoken, wat resulteerde in een steekwond, een klaplong en een ribfractuur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever heeft aanvaard. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit beroep, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot doodslag en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn instabiliteit en het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/138217-21
vonnis van de meervoudige kamer van 16 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats] )
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Middelburg
raadsman mr. Z. Yeral, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. A. Vroombout, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden, danwel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem met een mes te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Uit de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige] en het vastgestelde letsel bij aangever volgt dat verdachte de aangever met kracht heeft gestoken in de borst. Uit het dossier kan vervolgens worden opgemaakt dat verdachte heeft gestoken met een Rambo-mes. Nu verdachte met een dergelijk groot mes en met kracht de aangever heeft gestoken in zijn hartstreek, heeft hij bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat de aangever dodelijk zou worden geraakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde feit. Verdachte heeft geen opzet gehad op het doden of zwaar verwonden van de aangever. Verdachte heeft met het mes in zijn handen de aangever omhelst om diens agressie te stoppen en hem daarbij per ongeluk geraakt. Op basis van het vastgestelde letsel kan overigens niet worden geconcludeerd dat verdachte met kracht met het mes heeft gestoken. Een Rambo-mes kan ook behoorlijk letsel veroorzaken zonder dat daarmee met kracht is gestoken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever [slachtoffer] op 27 mei 2021 na middernacht naar de woning van verdachte in Roosendaal is gegaan. Hij wist dat getuige [getuige] op dat moment daar verbleef en wilde hem spreken in verband met zijn spullen die daar lagen. Aan de deur en in de woning is hierover een woordenwisseling ontstaan tussen verdachte, aangever en later ook getuige [getuige] . Aangever en getuige [getuige] zijn door verdachte buitengezet, waarna getuige [getuige] en aangever na enige tijd weer terug zijn gekeerd naar de woning van verdachte. Getuige [getuige] is met zijn eigen sleutel de woning binnen gegaan en aangever heeft vervolgens zijn voet tussen de deur gezet, zodat die niet dicht kon. Op enig moment is verdachte in de deuropening verschenen met een mes in zijn hand waarna een schermutseling tussen verdachte en aangever is ontstaan. Tijdens deze schermutseling heeft aangever aan zijn linkerzijde een steekverwonding in zijn borst, een klaplong en een ribfractuur opgelopen.
Geloofwaardigheid verklaring verdachte
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe het letsel bij aangever is ontstaan. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij aangever om hem rustig te maken, heeft omhelsd en dat bij deze omhelzing het mes aangever heeft geraakt. Aangever en getuige [getuige] hebben echter beiden verklaard dat verdachte met het mes heeft gezwaaid en een steekbeweging heeft gemaakt. Ook het steekletsel past niet bij het omhelzen en daarbij ‘per ongeluk’ raken van aangever, De rechtbank acht de verklaring van verdachte daarom niet geloofwaardig en gaat er vanuit dat verdachte met het mes een stekende beweging heeft gemaakt.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of dit een poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling oplevert.
Poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling?
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, op zijn minst in voorwaardelijke vorm. Daarvan is sprake als er een aanmerkelijke kans op de dood was en de verdachte bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Hiervoor is van belang om vast te stellen hoe, waarmee en met welke kracht verdachte heeft gestoken. Daarover leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte aangever heeft gestoken met een groot mes, ook omschreven als Rambo-mes. Gelet op het geconstateerde letsel bij aangever heeft verdachte dat met kracht gedaan. Aangever liep namelijk naast de steekwond, hierdoor ook een klaplong en een ribfractuur op. Door met kracht met een dergelijk groot mes in de linkerzijde van de borst, iets onder de linker tepel, van aangever te steken, is er sprake van een aanmerkelijke kans dat hij daardoor zou komen te overlijden. Immers, in de borststreek bevinden zich vitale organen zoals het hart en de longen en slagaders. Dat is een algemene ervaringsregel, zodat eenieder en dus ook verdachte, wetenschap heeft van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan deze kans is niet alleen de wetenschap van die kans vereist, maar ook dat verdachte deze kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Dit volgt volgens de rechtbank uit de uiterlijke verschijningsvorm van de steekbeweging. Die maakt dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard. Van aanwijzingen waaruit het tegendeel zou blijken, is de rechtbank niet gebleken. De verklaring van verdachte, dat de wond per ongeluk is ontstaan tijdens een omhelzing, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De aard en plaats van de wond spreken dit tegen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever door hem met het mes te steken, zodat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de hem tenlastegelegde poging tot doodslag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 mei 2021 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, in het bovenlichaam, van die [slachtoffer] te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op noodweer danwel noodweerexces toekomt. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zichzelf noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever. Aangever probeerde namelijk herhaaldelijk de woning van verdachte te betreden en pleegde huisvredebreuk. Daarnaast is verdachte door de aangever geschopt en geslagen, waarvan enig letsel is waargenomen. Verdachte was bang dat hij doodgemaakt zou worden en heeft ter verdediging met het mes in zijn handen de aangever omhelst. Voor zover verdachte te ver is gegaan in deze verdediging, kan hem dit niet verweten worden omdat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding bij verdachte een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat noodweer(exces) niet aannemelijk is geworden, omdat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Uit het dossier komt niet naar voren dat er door aangever geweld is gebruikt in de woning of dat er geprobeerd is om met geweld de woning binnen te treden. Bij verdachte is daarnaast slechts sprake van licht letsel. Mocht van een noodweersituatie al sprake zijn, dan kan het steken in de hartstreek in dat verband geenszins als proportioneel geweld aangemerkt en gerechtvaardigd worden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging noodzakelijk is geweest en gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat voorafgaand aan het steken met het mes een confrontatie tussen verdachte en aangever heeft plaatsgevonden en aangever zich op dat moment buiten de woning van verdachte bevond. Het standpunt van verdachte dat het geweld in eerste instantie is uitgegaan vanuit aangever, wordt niet ondersteund door hetgeen zich voor het overige in het dossier bevindt. Uit de verklaringen van aangever en getuige [getuige] komt juist naar voren dat de eerste geweldshandeling uitging van verdachte.
Gezien de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven, is de rechtbank van oordeel dat een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever, niet aannemelijk is geworden. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer(exces).
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van voorarrest. Hij baseert zich hiervoor op de richtlijnen van het openbaar ministerie en de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op het moment van de uitspraak op te leggen en daarnaast hooguit een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging verwijst daarbij naar de omstandigheid dat verdachte bij zijn eigen woning is aangevallen door de aangever en er sprake is van medeschuld van de aangever.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op aangever, door hem met kracht met een groot mes in de borst te steken. Hierdoor heeft aangever een steekverwonding, een klaplong en een ribfractuur opgelopen. Aangever is hierna naar het ziekenhuis vervoerd en daar voor zijn letsel behandeld. Verdachte heeft zich hiermee aan een zeer ernstig feit schuldig gemaakt en mag van geluk spreken dat het letsel bij aangever niet nog veel ernstiger was. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen een forse inbreuk op de lichamelijke maar ook op de psychische integriteit van het slachtoffer gemaakt. Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor slachtoffers gedurende lange tijd ook psychische gevolgen met zich mee kan brengen.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
Bij de beoordeling van de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte weliswaar veroordelingen op zijn naam heeft staan, maar dat hij niet eerder veroordeeld is voor een geweldsdelict.
Reclasseringsrapport
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsadvies van 28 november 2021 dat over verdachte is opgesteld. Uit het onderzoek van de reclassering komen geen beschermende, maar vooral risico verhogende factoren naar voren. Er is sprake van instabiliteit op een groot aantal leefgebieden. Verdachte heeft onder andere geen geldige verblijfsvergunning en zal na detentie kennelijk worden overgedragen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst om te worden uitgezet, nu er per 31 mei 2021 een verwijderbaarheidstitel van kracht is. Het recidiverisico schat de reclassering als gemiddeld in. Gelet op de ontkennende houding van verdachte en het ontbreken van enige basis bij hem, zien zij interventies of toezicht om de risico’s te beperken niet als mogelijk en uitvoerbaar. Om die reden wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd, waarbij wordt opgemerkt dat een gevangenisstraf wel uitvoerbaar is.
6.3.3
De straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij slaat daarbij ook acht op de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van voorarrest opleggen. Zij ziet gelet op de ernst van het feit geen ruimte voor een andere of lichtere straf. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel, gelet op het advies van de reclassering.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Hoskam, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 december 2021.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.