ECLI:NL:RBZWB:2021:6383

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
C/02/388370 / FA RK 21-3663
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot adoptie van meerderjarige in het kader van gezinsleven en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot adoptie van een meerderjarige, [belanghebbende], door verzoeker, [verzoeker]. Het verzoek is ingediend op grond van de wens om een juridische band te creëren, terwijl er al een feitelijk gezinsverband bestond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de afwijzing van het adoptieverzoek zouden rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de adoptie geen ongeoorloofde inbreuk op het gezinsleven vormt, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank benadrukt dat het feit dat [belanghebbende] meerderjarig is, een dwingende voorwaarde is die niet kan worden genegeerd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de band tussen verzoeker en [belanghebbende] niet uitzonderlijk genoeg is om een uitzondering op het minderjarigheidsvereiste te rechtvaardigen. De rechtbank wijst het verzoek tot adoptie af, maar erkent de betekenis van de bestaande band tussen verzoeker en [belanghebbende].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/388370 / FA RK 21-3663
datum uitspraak: 14 december 2021

beschikking betreffende meerderjarigenadoptie

in de zaak van

[verzoeker] ,

hierna te noemen: verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Leimena te Dordrecht,
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:

[belanghebbende] ,

[de vrouw]

[de man] ,

de biologische en juridische vader,
hierna te noemen: de biologische vader,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 30 juli 2021 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het door mr. Leimena op 30 augustus 2021 ingediende F9-formulier met bijlagen;
- het door mr. Leimena op 16 september 2021 ingediende F9-formulier.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 18 november 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen verzoeker met zijn advocaat, [belanghebbende] en de moeder. De biologische vader heeft via een telefonische verbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling.

De feiten

2.1
Op 7 april 1991 is te [geboorteplaats] uit het huwelijk van de moeder en de biologische vader [belanghebbende] geboren.
2.2
Het huwelijk tussen de moeder en de biologische vader is op 14 mei 1992 ontbonden.
2.3
Op 14 maart 1997 zijn de moeder en verzoeker gehuwd. Bij beschikking van 20
december 2005 heeft de rechtbank Breda bepaald dat de moeder en verzoeker voortaan
gezamenlijk het gezag uitoefenen over [belanghebbende] . Het huwelijk tussen de moeder en verzoeker is
ontbonden op 21 mei 2013.
2.4
Uit een uittreksel van de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt dat de moeder, [belanghebbende] en verzoeker vanaf 19 oktober 1996 ingeschreven stonden op hetzelfde adres. Zij hebben samengewoond tot 5 juli 2013. De moeder is toen verhuisd. [belanghebbende] heeft op hetzelfde adres als verzoeker ingeschreven gestaan tot 16 januari 2016.

Het verzoek

3.1
Verzoeker verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, uit te spreken de adoptie van [belanghebbende] geboren op 7 april 1991 te [geboorteplaats] door verzoeker, [verzoeker] , geboren op 3 december 1958 te [geboorteplaats] .
3.2
Er is geen verweer gevoerd door de moeder.
3.3
[belanghebbende] stemt in met het verzoek.
3.4
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 1:227, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschiedt adoptie
door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek
van één persoon alleen. Het verzoek tot adoptie kan ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW
vervolgens alleen worden toegewezen indien de adoptie in het kennelijk belang is van het
kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst
redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van
ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt
voldaan.
4.2
Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
b. het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
c. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
f. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
g. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
4.3
Een verzoek tot adoptie moet voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit deze voorwaarden volgt dat adoptie primair een kinderbeschermingsmaatregel is. De rechtbank stelt vast dat niet is voldaan aan de voorwaarde als genoemd onder a. Vaststaat dat [belanghebbende] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift 30 jaar oud en dus meerderjarig was.. De bepaling onder artikel 1:228 lid 1 onder a. BW is van dwingend recht, zodat op grond van het toe te passen Nederlands recht (stiefouder)adoptie in dit geval in beginsel is uitgesloten.
4.4
Door en namens verzoeker is - kort samengevat - het volgende naar voren gebracht. [belanghebbende] heeft tijdens zijn minderjarigheid geruime tijd een gezin gevormd met zijn moeder en verzoeker en broertje [stiefbroer] , geboren uit het huwelijk tussen verzoeker en de moeder. Ook toen de relatie tussen de moeder en verzoeker werd verbroken, is hij bij verzoeker blijven wonen. Verzoeker en [belanghebbende] zien elkaar als vader en zoon, zo hebben zij ook bij de mondelinge behandeling verklaard. Verzoeker is zijn vader, zo stelt [belanghebbende] , en hij is bij hem nooit wat tekort gekomen. De wens om ook juridisch een familierechtelijke band met elkaar te hebben is nadat [belanghebbende] zelf een zoontje heeft gekregen alleen maar sterker geworden. Verzoeker is er pas bij het opmaken van zijn testament achter gekomen dat er een juridisch verschil was tussen [belanghebbende] en [stiefbroer] . [belanghebbende] was toen al meerderjarig. Hij was bovendien niet op de hoogte van de juridische vereisten voor het doen van een verzoek tot adoptie. Hij beroept zich op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en stelt dat er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die nopen tot buiten toepassing verklaren van het minderjarigheidsvereiste zoals hiervoor genoemd.
4.5
Uit de overgelegde stukken blijkt dat na het verbreken van de relatie tussen de moeder en de biologische vader, [belanghebbende] nog wel contact had met zijn biologische vader. Er was sprake van een door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. [belanghebbende] heeft echter het contact met zijn biologische vader in zijn pubertijd verbroken. Hij geeft daar zelf over aan dat hij geen makkelijke puber was en dat de twee werelden niet goed samen gingen en hem veel stress gaven. De rechtbank heeft bij beschikking van 9 mei 2006 de omgangsregeling tussen de biologische vader en [belanghebbende] beeindigd. Uit die beschikking blijkt dat de situatie tussen [belanghebbende] en zijn biologische vader in een gesprek bij de Raad voor de Kinderbescherming is uitgesproken en dat zij toen hebben afgesproken dat [belanghebbende] het intiatief zal nemen om het contact te herstellen op het moment dat hij daaraan behoefte heeft. Tot op heden is dit contact echter niet hersteld.
4.6
De biologische vader heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij het triest vindt zoals het loopt. Hij heeft niet de mogelijkheid gekregen om te laten zien wie hij is en betreurt dat.
4.7
De moeder staat achter het verzoek van [belanghebbende] . Zij zegt dat de bioloische vader in een telefoongesprek waarbij [belanghebbende] niet aan de telefoon wilde komen, gezegd heeft dat zij [belanghebbende] de boodschap moest geven dat hij geen vader meer had.
4.8
De rechtbank overweegt als volgt. Voorop staat dat het recht op adoptie als zodanig niet behoort tot één van het door het EVRM beschermde rechten maar dat een weigering een adoptie toe te staan onder bijzondere omstandigheden wel een inbreuk kan opleveren op de door artikel 8 EVRM gegarandeerde rechten. In dat geval moet sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van voormelde dwingendrechtelijke (nationale) bepaling gerechtvaardigen. Dat een feitelijk (voormalig) gezinsverband niet wordt omgezet in een juridisch gezinsverband is op zichzelf dus niet in strijd met artikel 8 EVRM. Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is wanneer niet wordt voldaan aan de in de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden, kan daarom in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inbreuk op het recht op family life. Soms kan echter sprake zijn van (zeer) bijzondere omstandigheden die terzijdestelling van de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 1:228 lid 1 onder a BW kunnen rechtvaardigen. Het moet dan gaan om (zeer) uitzonderlijke gevallen, waarin de weigering van een adoptie wegens de enkele meerderjarigheid van het te adopteren “kind” bij de indiening van het adoptieverzoek een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven met zich zou brengen.
4.9
De rechtbank is van oordeel dat er in de situatie van verzoeker en [belanghebbende] echter geen sprake is van zo’n uitzonderlijke situatie. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Vaststaat dat er een feitelijk gezinsverband is (geweest) tussen de moeder, verzoeker en [belanghebbende] en [stiefbroer] . Vast staat ook dat verzoeker en [belanghebbende] een goede band hebben, die zij zelf kwalificeren als een vader-zoon-band en dat de band tussen [belanghebbende] en zijn biologische vader in de pubertijd van [belanghebbende] is verbroken en het nimmer tot contactherstel is gekomen. Het is echter in deze tijd – waarin stiefouders en samengestelde gezinnen steeds vaker voorkomen – niet uitzonderlijk dat iemand een betere band heeft met zijn of haar ‘sociale’ ouder dan met zijn of haar juridische en biologische ouder. De rechtbank is daarom van oordeel dat het gestelde gezinsverband niet een omstandigheid is die moet leiden tot een uitzondering op het minderjarigheidsvereiste bij adoptie.
4.1
De omstandigheid dat [belanghebbende] thans zelf vader is geworden en verzoeker ook verbonden wil zijn met zijn kleinzoon, maakt dit niet anders. [belanghebbende] heeft een gezinsleven met verzoeker opgebouwd en dat kan ook plaatsvinden tussen verzoeker en zijn kleinzoon. De weigering van het verzoek tot adoptie levert geen ongeoorloofde inmening op dit gezinsleven op, ondanks dat dit gevoelsmatig anders ervaren kan worden door verzoeker en [belanghebbende] .
4.11
Daar komt nog bij dat de rechtbank het verzoek ook niet succesvol had geacht indien dit wel tijdig, te weten tijdens de minderjarigheid van [belanghebbende] , was ingediend. Dan had immers ook toen vast moeten staan dat [belanghebbende] niets meer te verwachten had van zijn biologische vader in zijn rol als ouder (ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW). Uit de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling is weliswaar gebleken dat het contact tussen [belanghebbende] en zijn biologische vader is verbroken tijdens de pubertijd van [belanghebbende] en vervolgens geen contact meer is geweest tussen [belanghebbende] en zijn biologische vader, maar indien het onderhavige verzoek was gedaan tijdens de minderjarigheid van [belanghebbende] had dit niet vastgesteld kunnen worden gezien de inhoud van de beschikking van 9 mei 2006. De biologsiche vader heeft ook daarna nog getracht contact te verkrijgen met [belanghebbende] door het sturen van kaartjes, zo heeft hij tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht. Hierop heeft hij echter geen reacties ontvangen. Hij heeft bovendien verklaard de situatie erg treurig te vinden. Er kan dan ook niet gesteld worden dat hij geen enkele rol meer wilde of wil innemen in het leven van [belanghebbende] . Zelfs op dit moment lijkt die deur niet gesloten te zijn.
4.12
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van verzoeker tot adoptie van [belanghebbende] afwijzen. Hierbij benadrukt de rechtbank dat de afwijzing van het verzoek niets afdoet aan de betekenis van de band die verzoeker en [belanghebbende] met elkaar ervaren.

De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot adoptie af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. van Triest, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021 in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier.
KG
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.