ECLI:NL:RBZWB:2021:6357

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_5215 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor tijdelijke ondersteuning noodzakelijke kosten

Op 13 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen. De verzoeker had beroep ingesteld tegen het besluit van 19 oktober 2021, waarin zijn aanvraag voor Tijdelijke ondersteuning noodzakelijke kosten (Tonk) was afgewezen. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Volgens artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was er geen zitting nodig. De voorzieningenrechter overwoog dat op basis van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed vereist is, gelet op de betrokken belangen. De griffier had de verzoeker gevraagd om toelichting te geven over de reikwijdte van het bestreden besluit. De verzoeker gaf op 8 december 2021 een nadere toelichting.

De voorzieningenrechter stelde vast dat het verzoek om voorlopige voorziening pas na afloop van de periode waarop het bestreden besluit betrekking had, was ontvangen. Hierdoor kon er in beginsel geen voorlopige voorziening worden getroffen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van dit uitgangspunt af te wijken. De voorzieningenrechter benadrukte dat de procedure voor voorlopige voorzieningen bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen.

Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het verzoek om maandelijkse voorschotten op een eventueel te ontvangen nabetaling buiten de reikwijdte van het bestreden besluit viel. De uitspraak werd gedaan door mr. C.E.M. Marsé, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5215 PW VV

uitspraak van 13 december 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. M. Ouwerkerk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen,verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 oktober 2021 van het college (bestreden besluit) inzake de afwijzing van zijn aanvraag om een Tijdelijke ondersteuning noodzakelijke kosten (Tonk). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol en zal het verzoek moeten vallen binnen de reikwijdte van het bestreden besluit.
2. De griffier heeft bij brief van 1 december 2021 aan verzoeker gevraagd om toe te lichten in hoeverre zijn verzoek valt binnen de reikwijdte van het bestreden besluit. Bij brief van 8 december 2021 heeft verzoeker een nadere toelichting gegeven.
3. Een verzoek om voorlopige voorziening zal, als dit wordt toegewezen, in beginsel worden toegewezen met ingang van de dag waarop het verzoekschrift is ingediend. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit betrekking heeft op een afgesloten periode in het verleden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is pas na afloop van deze periode ontvangen. Nu de periode al is verstreken voor ontvangst van het verzoekschrift kan er in beginsel, gelet op het hiervoor genoemde uitgangspunt, geen voorlopige voorziening worden getroffen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven om van het hiervoor genoemde uitgangspunt af te wijken.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het verzoek tot verstrekken van maandelijkse voorschotten op een eventueel te ontvangen nabetaling buiten de reikwijdte van het bestreden besluit valt. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 13 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.