ECLI:NL:RBZWB:2021:6347

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
02-198888-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige dochter door verdachte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het plegen van ontuchtige handelingen met zijn dochter, die op het moment van de feiten tussen de 11 en 13 jaar oud was, in de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 april 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer, die gedetailleerd en consistent waren, voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de moeder van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de feiten wettig en overtuigend had begaan, ondanks zijn ontkenning en de verdediging die stelde dat er geen steunbewijs was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, dat langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van slachtoffers van seksueel misbruik.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-198888-20
vonnis van de meervoudige kamer van 16 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. P.W. Bakkum, advocaat te Zierikzee.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 april 2019 met [slachtoffer] , die de leeftijd van zestien jaren toen nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
feit 2op een of meer tijdstippen in de periode van 1 december 2018 tot en met 30 april 2019 met [slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is, zij heeft gedetailleerd verklaard en is ook consequent gebleven in haar soms spontaan afgelegde verklaringen. Daar komt bij dat er een half jaar zit tussen het moment dat [slachtoffer] voor het eerst haar verhaal heeft gedaan en de uiteindelijke aangifte. De ontuchtige handelingen kunnen wettig en overtuigend worden bewezen, nu de moeder van [slachtoffer] verdachte in de nacht op de slaapkamer van [slachtoffer] heeft aangetroffen, waarbij zij constateerde dat het dekbed van [slachtoffer] was opengeslagen. Verdachte heeft vervolgens de feiten aan zowel moeder als [slachtoffer] bekend. Dat verdachte de feiten nu ontkent doet hier niets aan af. Ook het scenario dat verdachte schetst, namelijk dat het verhaal van [slachtoffer] een complot van moeder tegen hem zou zijn, is strijdig met de bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte ontkent de feiten en in het dossier bevindt zich geen steunbewijs. De bron van de belastende verklaringen is telkens [slachtoffer] . Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad kan geen bewijs worden aangenomen op basis van één getuige. Daarmee wordt niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. Het klopt dat verdachte wel bij zijn kinderen is gaan kijken wanneer zij sliepen, maar dit deed hij om te waken over de veiligheid van de kinderen gelet op het verleden van het gezin. Verder is gebleken dat de moeder van [slachtoffer] vader in een kwaad daglicht wil stellen, nu deze zaak niet los kan worden gezien van de echtscheiding. Aan het studioverhoor van [slachtoffer] kan daarom geen waarde worden gehecht, nu zij immers enkel heeft verklaard om van haar vader af te zijn. De verdediging heeft daarom verzocht verdachte vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat aangiftes c.q. verklaringen van slachtoffers in strafzaken kritisch, zorgvuldig en behoedzaam moeten worden bezien. Dit geldt temeer in zedenzaken, waarin doorgaans naast de verklaringen van het slachtoffer en verdachte geen zelfstandige getuigenverklaringen voorhanden zijn. De rechtbank moet hierna daarom eerst de vraag te beantwoorden of de verklaring van [slachtoffer] als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] steun vindt in de inhoud van andere bewijsmiddelen. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat bij seksueel misbruikzaken – waar het veelal gaat om zaken waarin slechts twee personen aanwezig zijn geweest en het daarom niet zelden het woord is van het slachtoffer tegen dat van de verdachte – niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
Betrouwbaarheid
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] consequent en gedetailleerd heeft verklaard dat verdachte aan haar borsten heeft gezeten, aan en in haar vagina heeft gezeten en deze heeft gelikt, maar dat er geen sprake is geweest van penetratie met zijn penis. Haar studioverhoor en wat zij destijds hierover op school, tegen haar moeder, buurvrouw en Veilig Thuis heeft verklaard, komen overeen en bevatten geen tegenstrijdigheden. [slachtoffer] heeft de aard van het misbruik niet erger gemaakt, ook niet na verloop van tijd, en verklaart ook specifiek welke handelingen er niet door verdachte zijn verricht.
Verdachte ontkent de ontuchtige handelingen en stelt dat [slachtoffer] dit heeft verklaard onder druk van haar moeder in verband met de echtscheiding. De rechtbank heeft noch in de bewijsmiddelen noch in wat er op de zitting is besproken een aanknopingspunt gevonden waaruit valt af te leiden dat [slachtoffer] en/of haar moeder een motief hebben gehad om verdachte vals te beschuldigen. Uit het dossier blijkt dat de moeder het verhaal van [slachtoffer] in eerste instantie niet eens geloofde. [slachtoffer] heeft haar verhaal uiteindelijk voor het eerst kenbaar gemaakt aan de buitenwereld op 30 april 2019 tegenover de politie die toen aan de deur kwam in verband met een ruzie tussen moeder en verdachte. Vervolgens heeft [slachtoffer] nogmaals haar verhaal gedaan tegenover haar moeder en geloofde haar moeder haar nog steeds niet. Het moment dat moeder verdachte aantrof in de slaapkamer van [slachtoffer] , heeft moeder pas doen twijfelen. Verder blijkt uit het dossier dat [slachtoffer] haar verhaal ook regelmatig heeft verteld aan diverse personen zonder dat haar moeder hierbij aanwezig was. Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken dat moeder [slachtoffer] onder druk heeft gezet om een valse verklaring af te leggen.
Uit de rapportage van Veilig Thuis volgt een beeld dat moeder juist de hoop had dat het nog goed zou komen. Moeder heeft gewacht met het doen van aangifte in de hoop dat verdachte zou leren van de geboden hulp. Ook blijkt uit de rapportage dat [slachtoffer] lijdt onder
schuld-loyaliteit. [slachtoffer] ervaart schaamte richting haar moeder, maar mist verdachte ook en kan dit niet plaatsen omdat ze ook boos is op hem. De rechtbank leidt hieruit af dat er
- anders dan verdachte stelt - geen sprake was van een wraakactie door moeder en [slachtoffer] , maar dat het naar buiten brengen van het verhaal voor hen juist een langer lopend proces is geweest. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. Haar verklaring is dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die door [slachtoffer] is afgelegd voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, namelijk in de verklaring van de moeder van [slachtoffer] . Zij heeft bij de politie verklaard dat verdachte in de nacht regelmatig naar de slaapkamer van [slachtoffer] ging. Zoals hiervoor is overwogen, heeft moeder daarnaast zelf waargenomen dat verdachte een keer in de nacht op de slaapkamer van [slachtoffer] was. Zij zag toen dat het dekbed aan een kant opengeslagen was terwijl [slachtoffer] nog in bed lag. Vervolgens gaf verdachte - in de ogen van de moeder - een onaannemelijke verklaring voor zijn aanwezigheid in de slaapkamer van [slachtoffer] . [slachtoffer] en haar moeder hebben verklaard dat verdachte na deze gebeurtenis tegenover hun heeft bekend dat hij ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft verricht, en daarover vervolgens spijt heeft betuigd.
De rechtbank hecht verder waarde aan de rapportage van Veilig Thuis. Hieruit blijkt dat tijdens een gesprek tussen een medewerker van Veilig Thuis, moeder en verdachte bij moeder een emotionele toestand wordt waargenomen wanneer verdachte de ontuchtige handelingen die hij eerder tegenover haar en [slachtoffer] heeft bekend, opeens ontkent. De emoties die op dat moment bij moeder worden waargenomen sterken de rechtbank in de overtuiging dat hetgeen de moeder heeft verklaard over die nacht en de bekentenis van verdachte ook op die wijze is voorgevallen.
Hiertegenover staan de wisselende en tegenstrijdige verklaringen van verdachte. Zo heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij naar de slaapkamer van [slachtoffer] is gegaan om door het raampje te kijken in verband met een feest bij de buren. Toen moeder in de slaapkamer kwam en vroeg wat hij aan het doen was zei verdachte dat hij het raampje ging dicht doen. Ter zitting heeft verdachte verklaard naar de slaapkamer van [slachtoffer] te zijn gegaan omdat er een feest was bij de buren met geluid en hij niet wilde dat [slachtoffer] alleen was. Over de spijtbetuiging verklaart verdachte bij de politie dat dit heeft plaatsgevonden tussen moeder, [slachtoffer] en verdachte, waarbij verdachte zijn hand op een bijbel heeft gelegd en spijt heeft betuigd. Verdachte erkent dat hij door de moeder en [slachtoffer] is geconfronteerd over het seksueel misbruiken van [slachtoffer] en verklaart dat hij inderdaad spijt heeft betuigd. Hij verklaart daarbij dat deze spijt wel zag op iets anders en dat de moeder en [slachtoffer] dit samen hadden bedacht. Ter zitting verklaart verdachte hierover weer anders, er zou geen sprake zijn geweest van een bijbel en er is ook geen spijtbetuiging gedaan. De rechtbank acht deze wisselende en tegenstrijdige verklaringen van verdachte ongeloofwaardig en gaat dan ook uit van de verklaring van [slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank komt gelet hierop tot de conclusie dat het dossier niet alleen voldoende wettig, maar ook overtuigend bewijs bevat. De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 april 2019 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, met zijn kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten en likken van de vagina van die [slachtoffer] en het betasten van de borsten van die [slachtoffer] ;
feit 2
in de periode van 1 december 2018 tot en met 30 april 2019 te
Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar
nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger en tong in de vagina, van die [slachtoffer] gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 24 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, gelet op de ernst van de feiten en de jonge leeftijd van [slachtoffer] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gelet op de bepleite vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een periode van ruim twee jaar meerdere malen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter [slachtoffer] , waarbij ook sprake is geweest van het seksueel binnendringen van haar lichaam. Zij was in die periode tussen de 11 en 13 jaar oud. Deze handelingen vonden plaats in de slaapkamer van [slachtoffer] .
Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze een ernstige en onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . In plaats van haar geborgenheid en bescherming te bieden, heeft verdachte met zijn handelen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist, kennelijk ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoeftes. Verdachte heeft het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem mocht stellen en de veiligheid die zij van hem mocht verwachten als vader, op ernstige wijze beschaamd en veronachtzaamd. Daar komt bij dat het misbruik heeft plaatsgevonden in het ouderlijk huis in haar eigen slaapkamer, bij uitstek een plek waar [slachtoffer] zich veilig had moeten voelen en in alle bescherming had moeten kunnen opgroeien. Verdachte heeft dit van haar afgenomen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van slachtoffers.
Ook in deze zaak is dat het geval, zoals blijkt uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring van [slachtoffer] . Zij heeft verdere behandeling en hulp nodig om de schade, die het gevolg is van het handelen van verdachte, te kunnen beperken. Ter terechtzitting is ook duidelijk gemaakt hoe [slachtoffer] worstelt met het feit dat het haar vader is geweest die haar heeft misbruikt en dit niet wil toegeven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 28 oktober 2021. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen in Nederland.
Wat betreft de feiten is sprake van eendaadse samenloop.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. Zij zal aan verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opleggen. De rechtbank ziet aanleiding een deel van die straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaar om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57, 245, 247, 248 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van:
feit 1: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd,
en
feit 2: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. E.F. Bethlehem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 december 2021.