ECLI:NL:RBZWB:2021:6345

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
02-040133-21 en 10-811012-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting via Instagram en gewoontewitwassen door verdachte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd in P.I. Dordrecht, heeft via Instagram meerdere slachtoffers opgelicht door zich voor te doen als een investeerder in tickets. Hij heeft hen overgehaald om geld aan hem over te maken, met de belofte dat dit geld zou worden geïnvesteerd in tickets die met winst zouden worden doorverkocht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bij herhaling en met opzet een onjuiste voorstelling van zaken heeft gecreëerd, waardoor hij de slachtoffers heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen. De rechtbank achtte de verdachte ook schuldig aan gewoontewitwassen, omdat hij de ontvangen gelden heeft verhuld door deze te pinnen en te verplaatsen naar andere rekeningen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die in totaal meer dan € 24.000,- aan schade hebben geleden door zijn handelen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en dat de verdachte geen blijk van berouw heeft getoond. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd ook toegewezen, waardoor de verdachte een gevangenisstraf van 60 dagen moet ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/040133-21; 10-811012-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 13 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geoortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in P.I. Dordrecht
raadsvrouw mr. F.O. Ligeon-Merton, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 november 2021 waarbij officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen van de benadeelde partijen en de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1; zich bij herhaling samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan oplichting;
2; samen met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de twee ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Er is voldoende bewijs aanwezig dat verdachte degene is geweest die zich [naam 1] noemt en dat hij de eigenaar en gebruiker is van de Xiaomi telefoon. Bovendien versterken de aangiftes elkaar in onderlinge samenhang bezien. Bij zaak 4 en 8 is er sprake van medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten. Niet verdachte maar een vriend van hem is de persoon [naam 1] . De Xiaomi telefoon bewaarde verdachte op het moment van de doorzoeking voor deze vriend. Incidenteel heeft hij deze telefoon gebruikt. Ook heeft hij voor deze persoon geld gepind waarvan hij € 50,- mocht houden, maar het is niet in verdachte opgekomen dat het niet in de haak was. Verdachte heeft wel contact gehad met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] om te investeren in hotelkamers maar van de intentie om hen op te lichten is geen sprake. Daarbij komt dat er op de slachtoffers een onderzoeksplicht rust. Wanneer zij deze hadden uitgeoefend hadden zij kunnen en moeten doorzien dat er sprake was van oplichting.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Is verdachte “ [naam 1] ”?
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte “ [naam 1] ” is. Verdachte ontkent dit en verklaart dat een vriend van hem zichzelf [naam 1] noemt. De naam van deze vriend wil hij niet noemen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Er is door verdachte immers geen enkel aanknopingspunt gegeven om deze verklaring te kunnen verifiëren. Ook overigens uit het dossier is een dergelijk aanknopingspunt niet gebleken. Daardoor is er geen sprake van een begin van aannemelijkheid van het door verdachte geschetste alternatieve scenario.
Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat alles in de richting van verdachte wijst. Zo zijn er “tikkies” met de iPhone 11 van verdachte naar het telefoonnummer [telefoonnummer] gestuurd, die vervolgens zijn doorgestuurd naar een aantal slachtoffers. Verder hebben er overschrijvingen van geldbedragen door slachtoffers naar de bankrekening van verdachte plaatsgevonden. Ook is gezien dat er na gedane betalingen is gepind waarbij verdachte door de politie is herkend. Verder is bij de doorzoeking van de woning van verdachte de betreffende telefoon, de Xiaomi, met het telefoonnummer [telefoonnummer] , aangetroffen waarmee is gecommuniceerd met de slachtoffers. In zowel deze telefoon als de iPhone 11 van verdachte is informatie zoals (Instagram) gesprekken en screenshots van bankpassen en bankrekeningen aangetroffen die te koppelen zijn aan diverse slachtoffers. In de woning van verdachte zijn simkaarthouders aangetroffen van de Xiaomi telefoon, waarvan de kleinste in gebruik was in deze telefoon. Verder staat in de iPhone 11 van verdachte het telefoonnummer van de Xiaomi telefoon als “ [naam 2] ”. Alles in onderlinge samenhang bezien, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte [naam 1] is.
Is er sprake van oplichting?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van oplichting is vereist dat verdachte bij een ander een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. Dit door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen. Verdachte moet hiervoor een of meer van de in artikel 326, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt. Anderen moeten daardoor zijn bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte meerdere personen waaronder de drie in de tenlastelegging genoemde personen in de periode van 20 oktober 2020 tot en met 15 april 2021 heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels. Verdachte heeft onder de naam [naam 1] via het Instagram-account “ [naam account] ” de slachtoffers benaderd en zich gepresenteerd als een bonafide deelnemer aan het rechtsverkeer, namelijk een investeerder in tickets. In die hoedanigheid heeft hij slachtoffers overgehaald om geld aan hem over te maken dat in tickets zou worden geïnvesteerd. Die tickets zou hij dan weer voor meer geld doorverkopen waarvan de winst zou worden verdeeld. Door het tonen van zogenaamde voorbeelden van geslaagde investeringen zijn slachtoffers overstag gegaan, waarmee het causaal verband tussen de oplichtingsmiddelen en de afgifte van geld door de slachtoffers is gegeven. Weliswaar is in het maatschappelijk verkeer bij het doen van geldzaken via internet voorzichtigheid vereist, maar gelet op de aard van de onjuiste voorstelling van zaken die verdachte heeft gecreëerd, is de rechtbank van oordeel dat de slachtoffers geen aanleiding hadden moeten zien om die onjuiste veronderstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het tenlastegelegde onder 1 wettig en overtuigend bewezen.
Is er sprake van witwassen?
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte door middel van oplichting van de personen in de ten laste gelegde zaken geld voorhanden heeft gekregen. Dit doordat het geld door de slachtoffers op zijn bankrekening werd overgemaakt dan wel het geld werd overgemaakt naar een andere bankrekening waarover verdachte de beschikkingsmacht had. Verdachte wist dan ook dat deze gelden afkomstig waren van een misdrijf. Door de geldbedragen vervolgens telkens te pinnen, heeft verdachte deze gelden verhuld.
In zaak 7 heeft verdachte bovendien betalingen gedaan met het geld van aangever [benadeelde partij 3] waardoor er ook sprake is van omzetten van gelden in goederen voor zichzelf.
Gelet op de langere periode en het steeds pinnen van de uit misdrijf afkomstige gelden is ook sprake van gewoontewitwassen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen feit 1 en 2
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder beide feiten ten laste gelegde medeplegen. Uit het dossier blijkt weliswaar dat in een aantal gevallen een vrouwelijke persoon zich voor heeft gedaan als medewerkster van de [bank] maar niet kan worden vastgesteld of er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en die persoon, waarbij ieders bijdrage van voldoende gewicht is geweest.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 13 december 2020 tot en met 15 april 2021 in de gemeente(n) Goes en Kapelle en Schouwen-Duiveland en Rotterdam, meermalen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, een aantal personen, waaronder [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van geld en/of een bankpas (met pincode en/of inloggegevens), door die (voornoemde) personen te benaderen via Instagram en zich voor te doen als " [naam 1] " en daarbij gebruik te maken van een
account genaamd " [naam account] " en/of via whatsapp-berichten en/of telefonisch die personen, waaronder [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , over te halen om snel geld te verdienen door te investeren in tickets die met veel winst zouden kunnen worden doorverkocht; (zaak 1, 2 en 3)
2
op tijdstippen in de periode van 20 oktober 2020 tot en met 15 april 2021, te Rotterdam, althans in Nederland, (telkens) van een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen, de werkelijke aard/de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en (telkens) voorwerpen, te weten de hierna te noemen geldbedragen, heeft verworven, voorhanden gehad, en omgezet en van voorwerpen, te weten de hierna te noemen geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij (telkens) wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf, te weten op of omstreeks:
- 23 december 2020 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 225,60 euro) (zaak 1) en
- 18 januari 2021 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 3703,50 euro) (zaak 2) en
- 13 januari 2021 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1050 euro) (zaak 3) en
- 17 december 2020 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 4995 euro) (zaak 4) en
- 17 december 2020 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1550 euro) (zaak 5) en
- 11 februari 2021 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 3380 euro) (zaak 6) en
- 17 februari 2021 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 2593,29 euro) (zaak 7) en
- 20 oktober 2020 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 4870 euro) (zaak 8) en
- 15 april 2021 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 2000 euro) (zaak 9)
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht met een meldplicht. Zij baseert zich op de richtlijnen van het openbaar ministerie en houdt daarbij rekening met de ernst van de feiten, de hoogte van het totale schadebedrag en de impact daarvan voor de slachtoffers. Met deze eis hoopt de officier van justitie dat verdachte in de toekomst betere keuzes gaat maken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan het reeds ondergane voorarrest. Indien er een voorwaardelijke straf wordt opgelegd, is verdachte bereid zich aan de geadviseerde bijzondere voorwaarde van het reclasseringstoezicht met meldplicht te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft via een Instagram account gedurende een aantal maanden meerdere slachtoffers opgelicht door deze slachtoffers voor te houden dat zij geld konden verdienen met het investeren in hoteltickets. Ook heeft hij slachtoffers opgelicht door ze over te halen hun bankrekening met bankpasje en pincode ter beschikking te stellen dan wel door ze over te halen een account te openen bij een autoverhuurbedrijf en de gegevens daarvan ter beschikking te stellen aan verdachte. Door zijn handelen heeft hij in deze periode negen slachtoffers geld afhandig gemaakt (voor een bedrag van rond de € 24.000,-) en in teleurstelling en met lege handen achtergelaten. Oplichtingspraktijken als deze schaden het vertrouwen in eerlijke handel en verstoren de werking van toegankelijke en populaire platformen als Instagram.
Daarnaast heeft verdachte zich in deze periode schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen, door de van de slachtoffers ontvangen bedragen voorhanden te hebben en gelijk te pinnen. Ook heeft hij van de aan hem ter beschikking gestelde bankrekeningen het saldo gepind en weggemaakt.
Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en meer specifiek het vertrouwen van de burger in het (digitale) handelsverkeer. Ook bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten. Door het wegsluizen van crimineel geld wordt de opsporing van onderliggende misdrijven bemoeilijkt.
Verdachte heeft door het plegen van deze beide feiten planmatig en op geslepen wijze schade toegebracht aan de slachtoffers. Deze feiten getuigen van brutaliteit en egoïsme. Verdachte heeft zijn eigen financiële gewin vooropgesteld en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De feiten rechtvaardigen zonder meer een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Behalve de jeugdige leeftijd van verdachte, zijn er weinig omstandigheden die pleiten voor verdachte. Hij volhardt in zijn criminele gedrag, hij geeft geen openheid van zaken en hij toont geen berouw.
Daar komt bij dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, namelijk (kort gezegd) bedrijfsinbraken, waarvoor hij bovendien in een proeftijd liep. Toch is hij een paar maanden na het onherroepelijk worden van deze veroordeling weer de fout in gegaan met deze strafbare feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. De rechtbank kiest, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voor een proeftijd van drie jaren, en niet de gebruikelijke twee jaren.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden te verbinden. Het voorwaardelijke strafdeel met een proeftijd van drie jaar dient als waarschuwing aan verdachte, om te voorkomen dat hij zich opnieuw schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

Zaak 1: [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert voor feit 1 en 2 een schadevergoeding van
€ 1.935,36 waarvan een bedrag van € 745,96 wegens materiële schade en een bedrag van
€ 1.190,- wegens immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is schade van de benadeelde partij te vergoeden. De schade moet daarvoor voldoende zijn onderbouwd en in rechtstreeks verband staan met het bewezen verklaarde feit.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft als materiële schade kosten gevorderd van het uitgeleend geld voor tickets (€ 150,60 en € 75,-), kosten van de huurauto via [naam 3] (€ 90,46) en bergingskosten van deze huurauto (€ 429,90).
De gevorderde kosten van het uitgeleende geld acht de rechtbank voldoende onderbouwd en in een voldoende verband staan met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van een schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank wijst deze kosten daarom toe.
Over de gevorderde kosten van de berging van de huurauto via [naam 3] overweegt de rechtbank dat deze kosten niet rechtstreeks uit het bewezenverklaarde blijken. Echter gelet op de concrete omstandigheden van het geval, is de rechtbank van oordeel dat deze kosten wel in een voldoende verband staan met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank wijst deze kosten daarom toe.
Van de gevorderde kosten van de huurauto via [naam 3] zijn geen stukken bij de vordering of in het dossier aangetroffen. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Zij verklaart de benadeelde partij voor deze kosten niet-ontvankelijk in haar vordering.
Immateriële schade
Immateriële schade, ook wel smartengeld genoemd, biedt een mogelijkheid voor vergoeding van schade voor “ander nadeel dan vermogensschade”. De door de benadeelde partij onder deze post gevorderde kosten, te weten de kosten van het stopzetten van haar studie, kunnen echter niet als zodanig worden aangemerkt. Overigens ook in het geval deze kosten als materiële schade waren gevorderd, had dit tot niet-ontvankelijkheid geleid. Het causaal verband tussen het stoppen van de studie en het bewezen verklaarde is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom voor deze post niet-ontvankelijk in haar vordering. De vordering kan op dit punt bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 23 december 2020.
Zaak 2: [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert voor feit 1 en 2 een schadevergoeding van
€ 3.703,50 wegens materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding is voldoende onderbouwd en staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank wijst de gevorderde schade daarom toe.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 17 januari 2021.
Zaak 3: [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert voor feit 1 en 2 een schadevergoeding van
€ 1.050,- wegens materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding is voldoende onderbouwd en staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank wijst de gevorderde schade daarom toe.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 12 januari 2021.
Zaak 6: [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert voor feit 1 en 2 een schadevergoeding van
€ 3.380,- wegens materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding is voldoende onderbouwd en staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank wijst de gevorderde schade daarom toe.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 10 februari 2021.
Zaak 7: [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert voor feit 1 en 2 een schadevergoeding van
€ 2.614,85 wegens materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding is voldoende onderbouwd en staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank wijst de gevorderde schade daarom toe.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 17 februari 2021.
Zaak 9: [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] vordert voor feit 1 en 2 een schadevergoeding van
€ 3.530,12 waarvan een bedrag van € 3.280,12 wegens materiële schade en een bedrag van € 250,- wegens immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is schade van de benadeelde partij te vergoeden. De schade moet daarvoor voldoende zijn onderbouwd en in rechtstreeks verband staan met het bewezen verklaarde feit.
Materiële schade
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding is voldoende onderbouwd en staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank wijst de gevorderde schade daarom toe.
Immateriële schade
Immateriële schade, ook wel smartengeld genoemd, biedt een mogelijkheid voor vergoeding van schade voor “ander nadeel dan vermogensschade”. Door de benadeelde is dergelijke schade als gevolg van aantasting in de persoon op andere wijze gevorderd.
In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Daarnaast kunnen de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen, zonder onderbouwing aan de hand van stukken. In dit geval heeft de benadeelde partij gesteld dat zij door de bewezenverklaarde feiten angst heeft ondervonden en daarvan nog steeds last heeft. Deze gevoelens - hoe invoelbaar ook - zijn gelet op het juridische kader ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting in de persoon “op andere wijze”.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom voor de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk. Zij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 15 april 2021.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van zestig dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 20 februari 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Verdachte is inmiddels ouder dan 18 jaar. Uit het reclasseringsadvies van 19 november 2021 volgt dat er geen aanwijzingen zijn om alsnog het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de tenuitvoerlegging moet plaatsvinden in de vorm van jeugddetentie.
Daarom zal de rechtbank bepalen dat de jeugddetentie als gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 326, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2:Gewoontewitwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 (vijftien) maanden, waarvan 5 (vijf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 20 februari 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 10/811012-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
60(
zestig) dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door gevangenisstraf voor de duur van 60 (zestig) dagen;
Benadeelde partijen
[benadeelde partij 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] van € 655,50, wegens materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] (feiten 1 en 2), € 655,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 13 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde partij 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van € 3.703,50 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] (feiten 1 en 2), € 3.703,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 37 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde partij 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van € 1.050,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] (feiten 1 en 2), € 1.050,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde partij 5]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 5] van
€ 3.380,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] (feiten 1 en 2), € 3.380,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 43 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde partij 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] van € 2.614,85 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] feiten 1 en 2), € 2.614,85 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 36 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde partij 6]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 6] van
€ 3.280,12 wegens materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] (feiten 1 en 2), € 3.280,12 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 42 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Bethlehem, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 december 2021.
Mr. Nomes en mr. De Jonge zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2020 tot en met 15 april 2021 in de gemeente(n) Goes en/of Kapelle en/of Schouwen-Duiveland en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een aantal personen, waaronder [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van geld en/of een bankpas (met pincode en/of inloggegevens), door die (voornoemde) personen te benaderen via Instagram en zich voor te doen als " [naam 1] " en/of daarbij gebruik te maken van een
account genaamd " [naam account] " en/of via whatsapp-berichten en/of telefonisch die personen, waaronder [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , over te halen om snel geld te verdienen door te investeren in tickets die met veel winst zouden kunnen worden doorverkocht; (zaak 1, 2 en 3)
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 oktober 2020 tot en met 15 april 2021, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) van een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen, de werkelijke aard/ de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen, voorhanden had, en/of (telkens) voorwerpen, te weten de hierna te noemen
geldbedragen, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten de hierna te noemen geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf, te weten op of omstreeks:
- 23 december 2020 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 225,60 euro) (zaak 1) en/of
- 18 januari 2021 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 3703,50 euro) (zaak 2) en/of
- 13 januari 2021 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1050 euro) (zaak 3) en/of
- 17 december 2020 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 4995 euro) (zaak 4) en/of
- 17 december 2020 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1550 euro) (zaak 5) en/of
- 11 februari 2021 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 3380 euro) (zaak 6) en/of
- 17 februari 2021 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 2593,29 euro) (zaak 7) en/of
- 20 oktober 2020 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 4870 euro) (zaak 8) en/of
- 15 april 2021 een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 2000 euro) (zaak 9)
en hij en/of zijn mededader(s) van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
( art 420bis/bis.1/420ter, art 47 Wetboek van Strafrecht )