ECLI:NL:RBZWB:2021:6336

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
02-058207-21, 01-326744-20 (ttz.gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Brouwer
  • mr. De Boer
  • mr. Neelis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Identiteitsfraude en de gevolgen voor de slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan identiteitsfraude. De verdachte heeft in een kort tijdsbestek op naam van anderen veel bestellingen geplaatst bij webshops, diverse aanmeldingen gedaan en vakanties geboekt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 140 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van drie jaar. Bij de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder de verplichting tot het ondergaan van een behandeling en contactverboden met de slachtoffers.

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 november 2021, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen identiteitsfraude heeft gepleegd met persoonsgegevens van verschillende personen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. De benadeelde partij [Naam 1] werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering wegens het ontbreken van een machtigingsformulier. De vordering van de benadeelde partij [Naam 2] werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar heeft de overige feiten bewezen verklaard en de verdachte strafbaar geacht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, en heeft een passende straf opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/058207-21 en 01/326744-20 (ter terechtzitting gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 14 december 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 2000 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres]
raadsvrouw mr. P.P.E. Buchele, advocate te Arnhem.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 november 2021, waarbij de rechtbank de voeging van de beide afzonderlijk aangebrachte zaken heeft bevolen. De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hebben op de zitting hun standpunten kenbaar gemaakt. Tevens is tijdens de zitting de vordering behandeld van de benadeelde partijen [Naam 1] en [Naam 2] .

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I van dit vonnis opgenomen.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
parketnummer 02/0582007-21 feit 1 t/m 4: telkens meermalen identiteitsfraude heeft gepleegd met persoonsgegevens van verschillende personen;
parketnummer 01/326744-20:
- feit 1: in de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 december 2020 [Naam 2] heeft belaagd;
- feit 2meermalen in de periode 10 december 2021 tot en met 15 december 2020 identiteitsfraude heeft gepleegd met persoonsgegevens van [Naam 2] ;
- feit 3op 26 december 2020 opzettelijk [Naam 2] heeft beledigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 02/058207-21
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 t/m 4, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, alle bestanddelen van de tenlastelegging bewezen waarvoor in het dossier een aangifte zit en ten aanzien waarvan het gebruikte IP-adres is gelinkt aan verdachte. De officier van justitie acht ook de bestanddelen van de tenlastelegging bewezen, die verdachte heeft ontkend te hebben gepleegd, gelet op de specifieke modus operandi waarmee de feiten zijn gepleegd. Volgens de officier van justitie kunnen deze feiten via de constructie van schakelbewijs bewezen worden. De officier van justitie heeft op de zitting de volgens hem redengevende feiten en omstandigheden naar voren gebracht.
Ten aanzien van parketnummer 01/326744-20
De officier van justitie acht onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster [Naam 2] heeft belaagd in de periode tussen 4 augustus 2020 en 15 december 2020. Ten aanzien van feit 2 is de officier van justitie van mening dat via de constructie van schakelbewijs alle onderdelen kunnen worden bewezen verklaard, ook de onderdelen die verdachte ontkent te hebben gepleegd. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak wegens onvoldoende bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 02/058207-21
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit van het onder feit 1, 2 en 4 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat voor een deel van deze feiten een link met het IP-adres van verdachte ontbreekt en verdachte deze feiten ontkent te hebben gepleegd. Het is volgens de raadsvrouw mogelijk dat een ander dan verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ten aanzien van de onderdelen van de tenlastelegging waarvoor wel een link kan worden gelegd met het IP-adres van verdachte en die verdachte heeft bekend, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ook ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 01/326744-20
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit voor feit 1, subsidiair dat de belaging uitsluitend kan worden bewezen voor de periode december 2020. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de tenlastegelegde gedachtestreepjes 1, 2, 3 en 5. Ten aanzien van de overige gedachtestreepjes heeft de verdediging vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs. Ook ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, bij gebrek aan bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van parketnummer 02/058207-21
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de benadeelde [Naam 3] op 2 januari 2021 en 3 januari 2021 in totaal tien berichten heeft ontvangen op het e-mailadres [E-mailadres 1] Deze berichten waren gericht aan [Naam 3] en bestonden uit bestelbevestigingen van aankopen bij verschillende (web-)winkels en aanmeldingen bij diverse instanties. [Naam 3] heeft deze bestellingen niet zelf geplaatst en ook geen toestemming gegeven aan een ander tot het doen van deze bestellingen en aanmeldingen. Uit onderzoek is gebleken dat bij het plaatsen van een aantal van deze bestellingen gebruik is gemaakt van het [IP-adres] en dat dit IP-adres op het adres van verdachte staat geregistreerd en door verdachte wordt gebruikt. Verdachte heeft op zitting, ten aanzien van de onderdelen van de tenlastelegging waarbij uit het opsporingsonderzoek is gebleken dat deze gekoppeld kunnen worden aan het IP-adres van verdachte, verklaard dat hij deze feiten heeft gepleegd. Ten aanzien van de overige onderdelen heeft verdachte verklaard dat hij deze feiten niet heeft gepleegd.
Bekennende verklaring
De rechtbank acht, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige redengevende bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder gedachtestreepje 1, 2, 5, 6 en 9 tenlastegelegde heeft begaan.
Ontkennende verklaring
Verdachte ontkent de overige tenlastegelegde bestellingen en aanmeldingen die op naam van [Naam 3] zijn gedaan te hebben gepleegd. Verdachte ontkent alleen de feiten waarbij uit onderzoek niet is komen vast te staan vanaf welk IP-adres de bestellingen en aanmeldingen zijn gedaan. De rechtbank volgt de ontkennende verklaring van verdachte niet. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank in het bijzonder de specifieke wijze waarop de feiten door verdachte zijn gepleegd. Verdachte heeft in een zeer kort tijdsbestek een groot aantal opeenvolgende bestellingen of aanmeldingen gedaan op naam van dezelfde persoon. Te gelden heeft dat ook de overige bestellingen en aanmeldingen, waarvan verdachte ontkent deze gepleegd te hebben, op exact dezelfde wijze zijn gepleegd als de feiten die verdachte wel heeft bekend te hebben gepleegd. Ook bij deze feiten is gebruik gemaakt van het e-mailadres [E-mailadres 1] zijn de e-mailberichten gericht aan [Naam 3] en zijn deze bestellingen en aanmeldingen geplaatst in een zeer kort tijdsbestek en op dezelfde data als de door verdachte erkende feiten, namelijk 2 januari 2021 en 3 januari 2021. Dat een ander persoon dan verdachte binnen hetzelfde tijdsbestek op dezelfde wijze en gericht jegens dezelfde benadeelde de bestellingen en aanmeldingen heeft geplaatst, acht de rechtbank daarom volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank merkt op dat het slachtoffer ‘ [Naam 3] in diverse berichten ‘ [Naam 3] wordt genoemd. Gelet op de fonetische verwantschap tussen deze namen zal de rechtbank, daar waar dat aan de orde is, ‘ [Naam 3] ’ lezen als [Naam 3]
De rechtbank merkt ook op dat de verweten gedragingen zijn geformuleerd als verschillende gedachtestreepjes binnen een ten laste gelegd feit en dat daarom de constructie van schakelbewijs, anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, niet aan de orde is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte alle gedachtestreepjes die onder feit 1 ten laste zijn gelegd, heeft begaan, met uitzondering van het tiende gedachtestreepje.
Vrijspraak
Verdachte heeft tevens bekend het onder gedachtestreepje 10 tenlastegelegde te hebben gepleegd. De rechtbank stelt echter vast dat de mail van [Naam 4] op 6 januari 2021 op het e-mailadres [E-mailadres 1] is ontvangen. Nu dit feit buiten de tenlastegelegde periode van 2 januari 2021 tot en met 3 januari 2021 valt, zal de rechtbank verdachte daarvan partieel vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de benadeelde [Naam 5] in de periode van 3 januari 2021 tot en met 7 januari 2021 in totaal negen berichten heeft ontvangen op zijn zakelijke e-mailadres. Deze berichten waren gericht aan [Naam 5] en bestonden onder andere uit bestelbevestigingen van aankopen bij verschillende (web-) winkels en op zijn naam gemaakte afspraken. [Naam 5] heeft deze aankopen niet zelf gedaan en de afspraken niet zelf gemaakt en hij heeft hier ook geen toestemming voor gegeven aan iemand anders. Uit onderzoek is gebleken dat bij het plaatsen van een aantal van deze bestellingen gebruik is gemaakt van het [IP-adres] en dat dit IP-adres op het adres van verdachte staat geregistreerd en door verdachte wordt gebruikt. Verdachte heeft op zitting, ten aanzien van de onderdelen van de tenlastelegging waarvoor uit het opsporingsonderzoek is gebleken dat deze gekoppeld kunnen worden aan het IP-adres van verdachte, verklaard dat hij deze feiten heeft gepleegd. Ten aanzien van de overige onderdelen heeft verdachte verklaard dat hij deze feiten niet heeft gepleegd.
Bekennende verklaring
De rechtbank acht gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige redengevende bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bestanddelen tenlastegelegd onder gedachtestreepje 1, 7 en 9 heeft begaan.
Ontkennende verklaring
Verdachte ontkent de overige tenlastegelegde gedachtestreepjes te hebben gepleegd. De rechtbank volgt de ontkennende verklaring van verdachte echter ook hier niet. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte alle onderdelen die onder feit 2 ten laste zijn gelegd, heeft begaan. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor bij feit 1 heeft overwogen ten aanzien van de specifieke wijze waarop de feiten door verdachte zijn gepleegd, kortgezegd dat verdachte in een zeer kort tijdsbestek een groot aantal opeenvolgende bestellingen of aanmeldingen heeft gedaan op naam van dezelfde persoon en de rechtbank het niet aannemelijk acht dat deze feiten door een ander dan verdachte zijn gepleegd.
Feit 3
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige redengevende bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Feit 4
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de benadeelde [Naam 6] op 25 december 2020 en 26 december 2020 in totaal vier berichten heeft ontvangen op haar e-mailadres [E-mailadres 2] Deze berichten waren gericht aan [Naam 6] en bestonden uit bestelbevestigingen bij verschillende (web-)winkels en een reactie op een offerteaanvraag. [Naam 6] heeft deze bestellingen niet zelf geplaatst en ook de offerte niet zelf aangevraagd. Ook heeft [Naam 6] geen toestemming gegeven aan een ander tot het doen van de bestellingen en de offerteaanvraag. Uit onderzoek is gebleken dat bij het plaatsen van twee bestellingen en de offerteaanvraag gebruik is gemaakt van het [IP-adres] en dat dit IP-adres op het adres van verdachte staat geregistreerd en door verdachte wordt gebruikt. Verdachte heeft op zitting, ten aanzien van de onderdelen van de tenlastelegging waarvoor uit het opsporingsonderzoek is gebleken dat deze gekoppeld kunnen worden aan het IP-adres van verdachte, verklaard dat hij deze feiten heeft gepleegd. Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje heeft verdachte verklaard dat hij dit feit niet heeft gepleegd.
Bekennende verklaring
De rechtbank acht, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige redengevende bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder gedachtestreepje 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Ontkennende verklaring
Verdachte ontkent het eerste gedachtestreepje te hebben gepleegd. De rechtbank volgt de ontkennende verklaring van verdachte echter wederom niet. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte alle gedachtestreepjes die onder feit 4 ten laste zijn gelegd, heeft begaan. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor bij feit 1 heeft overwogen ten aanzien van de specifieke wijze waarop de feiten door verdachte zijn gepleegd, kortgezegd dat verdachte in een zeer kort tijdsbestek een groot aantal opeenvolgende bestellingen of aanmeldingen heeft gedaan op naam van dezelfde persoon en de rechtbank het niet aannemelijk acht dat deze feiten door een ander dan verdachte zijn gepleegd.
Ten aanzien van parketnummer 01/326744-20
Feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte zich gedurende een periode zeer hinderlijk heeft gedragen richting aangeefster [Naam 2] door op haar naam meermalen bestellingen te plaatsen. De juridische vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het samenstel van gedragingen al dan niet ‘belaging’ oplevert als bedoeld in artikel 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Om te kunnen spreken van belaging moeten de gedragingen inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en degene die die gedragingen heeft gepleegd moet dat hebben gedaan met het oogmerk het slachtoffer te dwingen, iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel het slachtoffer vrees aan te jagen. Daarbij is van belang de aard, de duur en de frequentie van de gedragingen. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte met zijn gedragingen het
oogmerkhad [Naam 2] te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen. Verdachte heeft, voor zover hij iets heeft willen verklaren over dit feit, aangegeven dat hij hulp wilde en hoopte dat [Naam 2] die kon bieden. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de manier waarop hij dit heeft gedaan niet de juiste manier is, levert dit niet het hiervoor genoemde oogmerk op. Andere bewijsmiddelen op basis waarvan een andere conclusie getrokken kan worden, heeft de rechtbank niet in het dossier aangetroffen. De rechtbank acht gelet daarop niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging als bedoeld in artikel 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte zal dus worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Feit 2
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de benadeelde [Naam 2] in de periode van 10 december 2020 tot en met 15 december 2020 in totaal acht berichten heeft ontvangen op haar werk e-mailadres [E-mailadres 3] Deze berichten waren gericht aan [Naam 2] en bestonden onder andere uit bestelbevestigingen van aankopen bij verschillende (web-)winkels en een aanmelding bij een instantie. [Naam 2] heeft de in de tenlastelegging omschreven handelingen niet zelf verricht en heeft hier ook geen toestemming voor gegeven aan een ander. Uit onderzoek is gebleken dat bij het plaatsen van een aantal van deze bestellingen gebruik is gemaakt van het [IP-adres] en dat dit IP-adres op het adres van verdachte staat geregistreerd en door verdachte wordt gebruikt. Verdachte heeft op zitting, ten aanzien van de onderdelen van de tenlastelegging waarvoor uit het opsporingsonderzoek is gebleken dat deze gekoppeld kunnen worden aan het IP-adres van verdachte, verklaard dat hij deze feiten heeft gepleegd. Ten aanzien van de overige onderdelen heeft verdachte verklaard dat hij deze feiten niet heeft gepleegd.
Bekennende verklaring
De rechtbank acht, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige redengevende bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder gedachtestreepje 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Ontkennende verklaring
Verdacht ontkent de overige tenlastegelegde gedachtestreepjes te hebben gepleegd. De rechtbank volgt de ontkennende verklaring van verdachte echter ook ten aanzien van dit feit niet. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte alle gedachtestreepjes die onder feit 2 ten laste zijn gelegd, heeft begaan. De rechtbank verwijst op dit punt naar hetgeen zij hiervoor bij feit 1 van parketnummer 02/058207-21 heeft overwogen ten aanzien van de specifieke wijze waarop de feiten door verdachte zijn gepleegd, kortgezegd dat verdachte in een zeer kort tijdsbestek een groot aantal opeenvolgende bestellingen of aanmeldingen heeft gedaan op naam van dezelfde persoon en de rechtbank het niet aannemelijk acht dat deze feiten door een ander dan verdachte zijn gepleegd.
Feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/058207-211.
in de periode van 02 januari 2021 tot en met 03 januari 2021 te Goirle en/of Eindhoven, althans in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander heeft gebruik met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, immers heeft verdachte opzettelijk en wederrechtelijk
- bij de [Naam 7] te Eindhoven, een bestelling geplaatst (ter waarde van 80,59 euro) op naam van [Naam 3] en het mailadres van [Naam 8] en
- bij [Naam 9] een bestelling geplaatst (ter waarde van 1810,00 euro) op naam van [Naam 8] en [Naam 3] en het mailadres van [Naam 8] en
- bij [Naam 10] een aanmelding gedaan op naam van [Naam 3] en het mailadres van [Naam 8] en
- bij [Naam 11] een contactformulier ingevuld op naam van [Naam 3] en het mailadres van [Naam 8] en
- bij [Naam 12] een bestelling geplaatst (ter waarde van 460,50 euro) op naam van [Naam 3] en het mailadres van [Naam 8] en
- bij [Naam 13] een pakketreis geboekt (ter waarde van 1.081,50 euro) op naam van [Naam 3] en
- bij [Naam 13] een reservering gemaakt (ter waarde van 44,95 euro) op naam van [Naam 3] en het mailadres van [Naam 8] en
- bij [Naam 14] een reis geboekt (ter waarde van 4859,50 euro ) op naam van [Naam 3] en op het adres van die [Naam 3] en het mailadres van [Naam 8] en
- bij [Naam 12] een bestelling geplaatst (ter waarde van 298,00 euro) op het mailadres van [Naam 8]

2.in de periode van 03 januari 2021 tot en met 07 januari 2021 te Goirle en/of Tilburg, althans in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander heeft gebruik met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, immers heeft verdachte opzettelijk en wederrechtelijk- [Naam 12] meermalen, een bestelling geplaatst op naam van [Naam 5]- bij [Naam 14] een reis geboekt (ter waarde van 6.233,50 euro) op naam van [Naam 5] en het zakelijke emailadres van die [Naam 5] en- bij [website] een account aangemaakt middels het zakelijke emailadres van [Naam 5] en- bij [Naam 15] een contactverzoek gedaan op het zakelijke emailadres van [Naam 5] en- bij [Naam 16] een aanvraag gedaan voor het afstaan van bloed middels het zakelijke emailadres van [Naam 5] en- aan [Naam 17] een e-mail verzonden vanuit het mailadres van [Naam 5] en- bij [Naam 18] een bestelling geplaatst (ter waarde van 190,30 euro) op naam van [Naam 5] en- aan de politie een mail verstuurd op naam van [Naam 5] en vanuit het mailadres van die [Naam 5] en- bij de [Naam 19] een sollicitatie gedaan op naam van en vanuit het mailadres van [Naam 5]

3.op meerdere tijdstippen op 06 januari 2021 te Goirle en/of Tilburg, althans in Nederland, meermalen telkens opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander heeft gebruik met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, immers heeft verdachte opzettelijk en wederrechtelijk,- bij [Naam 4] de woning van [Naam 1] te huur gezet en- bij [Naam 12] een bestelling geplaatst op het (privé) adres van [Naam 1] en- bij [Naam 20] een bestelling geplaatst op het (privé) adres van [Naam 1] ;

4.in de periode van 25 december 2020 tot en met 26 december 2020 te Goirle en/of Tilburg, althans in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander heeft gebruik met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, immers heeft verdachte opzettelijk en wederrechtelijk- meermalen, een bestellingen geplaatst bij [Naam 7] (totaal ter waarde van 506,85 euro) op naam van [Naam 3] en op het mailadres van [Naam 6] en- bij [Naam 18] een bestelling geplaatst (ter waarde van 174,50 euro) op het mailadres van [Naam 6] en- bij [Naam 21] een bestelling geplaatst op naam van [Naam 3] en op het mailadres van [Naam 6] en- [Naam 20] een bestelling geplaatst (ter waarde van 90,75 euro) op het telefoonnummer en mailadres van [Naam 6] ;

Parketnummer 01/326744-20 feit 2in de periode van 10 december 2020 tot en met 15 december 2020 te Goirle en/of Eindhoven, althans in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander heeft gebruikt met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, immers heeft verdachte opzettelijk en wederrechtelijk
- bij [Naam 14] , een reis geboekt (ter waarde van 2.095,50 euro) op naam en mailadres van [Naam 2] en
- [Naam 9] een bestelling geplaatst (ter waarde van 855,98 euro) en ingeschreven voor een nieuwsbrief op naam van [Naam 2] en
- bij [Naam 21] een bestelling geplaatst (ter waarde van 322,81 euro) op naam van [Naam 2] en
- [Naam 22] een account aangemaakt op naam en mailadres van [Naam 2] en
- bij [Naam 12] een bestelling geplaatst (ter waarde van 297,50 euro) op naam van [Naam 2] en
- bij [Naam 23] een parkeerplaats gereserveerd (ter waarde van 47,60 euro) op naam en mailadres van [Naam 2] en
- bij [Naam 20] een bestelling geplaatst voor een paashaas op naam en het (werk)adres van [Naam 2] en
- bij [Naam 24] een aanmelding gedaan uit naam van [Naam 2] op naam van [Naam 3]
Door een kennelijke omissie is in de tenlastelegging in de eerste regel van het onder parketnummer 01/326744-20 onder 2 tenlastegelegde feit als pleegperiode ’10 december
2021tot en met 15 december 2020’ opgenomen in plaats van ’10 december
2020tot en met 15 december 2020’. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor ook niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert ten aanzien van feit 1 t/m 4 (02/058207-21) en feit 1 en 2 (01/326744-20) aan verdachte op te leggen een taakstraf van 140 uur subsidiair 70 dagen hechtenis en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van drie jaar, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde straf als een passende straf gezien zou kunnen worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft in een kort tijdsbestek op naam van anderen veel bestellingen geplaatst bij webshops, diverse aanmeldingen gedaan en vakanties geboekt. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan identiteitsfraude. Daarbij is verdachte volledig voorbij gegaan aan de kwalijke gevolgen van zijn handelen voor de personen van wie hij de identiteitsgegevens gebruikte. Door het doen van een groot aantal bestellingen, boekingen en aanmeldingen heeft verdachte grote onrust veroorzaak en de slachtoffers veel overlast bezorgd. De slachtoffers moesten actie ondernemen om alles weer te annuleren, wat hen veel tijd, moeite en gedoe heeft gekost. De rechtbank rekent het verdachte ook zeer aan dat hij de feiten heeft gepleegd ten aanzien van een politieagente en hulpverleners, terwijl zij zich juist bezig houden met het verlenen van hulp en bijdragen aan een veilige samenleving. Zij hebben door de gepleegde feiten mogelijk minder tijd hieraan kunnen besteden, omdat zij zich bezig moesten houden met het rechtzetten van de gevolgen van verdachte zijn kwalijke gedrag. Op zitting heeft verdachte verklaard dat hij de feiten heeft gepleegd uit frustratie en dat dit gedrag voortkomt uit dat hij het lastig vindt om met de maatschappij om te gaan. Verdachte had een andere uitlaatklep moeten vinden voor het uiten van zijn frustratie en niet ervoor kiezen zijn frustratie te botvieren op anderen.
Persoon van de verdachte en de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht en waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Tevens houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsadvies d.d. 22 september 2021. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een zorgelijke vasthoudendheid bij het aangaan van contacten met medewerkers van de politie of hulpverleners, waardoor hij vervolgens in de problemen komt. Verdachte fixeert zich op personen en als het contact niet loopt zoals hij wil, uit hij zijn frustratie en boosheid door middel van de onderhavige feiten. Het delictgedrag van verdachte en zijn gebrekkige manier van problemen oplossen en met spanningen omgaan, lijken samen te hangen met de bij verdachte gediagnosticeerde autisme en licht verstandelijke beperking. De reclassering adviseert bij een veroordeling aan verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een contactverbod met diverse personen.
In positieve zin weegt de rechtbank mee dat verdachte tot nu toe goed heeft meegewerkt aan het aan hem opgelegde schorsingstoezicht en de sinds mei 2021 opgestarte behandeling bij het Transforensisch team Tilburg 1. De reclassering acht een voortzetting van structurerend en controlerend reclasseringscontact en van behandeling om gedragsalternatieven aan te leren van belang om de recidivekans te verlagen. Verdachte heeft op zitting er blijk van gegeven het belang van voortzetting van de voorwaarden in te zien en zich bereid verklaard daaraan te blijven meewerken. De rechtbank zal het advies van de reclassering dan ook volgen, mede gelet op het standpunt van de raadsvrouw dat de reeds opgelegde voorwaarden gecontinueerd dienen te worden en dat verdachte gebaat is bij een stevige stok achter de deur.
Bij de aard en de duur van de straffen houdt de rechtbank rekening met straffen die eerder zijn opgelegd in vergelijkbare zaken. Gelet daarop vindt de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf een passende straf, ondanks dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de tenlastegelegde belaging. De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straffen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overziend acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 140 uur, subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis met aftrek van het voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van drie jaar, passend en geboden. Aan deze voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en dit maakt tevens verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk en een continuering van de behandeling bij Transforensisch team Tilburg 1. In de persoon van verdachte ziet zij tevens aanleiding de proeftijd op drie jaar te bepalen. De bijzondere voorwaarde van de contactverboden zal zij opleggen ten aanzien van de slachtoffers van de bewezenverklaarde feiten.

7.De benadeelde partijen [Naam 1] en [Naam 2]

Ten aanzien van parketnummer 02/058207-21
De benadeelde partij [Naam 1] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 315,00 voor feit 3 bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank stelt vast dat bij het indienen van de vordering van de benadeelde partij niet is voldaan aan de formele vereisten. Ingevolge artikel 51c van het Wetboek van Strafvordering kan de benadeelde partij zich doen vertegenwoordigen, onder meer door een daartoe bij bijzondere volmacht door een schriftelijk gemachtigde. In het geval aan het vereiste van de schriftelijke volmacht niet is voldaan, brengt dit met zich mee dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank stelt vast dat in het door de benadeelde partij ingediende voegingsformulier wordt verwezen naar een machtigingsformulier. De rechtbank constateert dat het machtigingsformulier echter in het dossier ontbreekt. Om die reden verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van parketnummer 01/326744-20
De benadeelde partij [Naam 2] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 1.624,00 voor feit 1, 2 en 3 bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank constateert dat de vordering van de benadeelde partij ziet op geleden immateriële schade die zou zijn ontstaan ten gevolge van de drie aan verdachte tenlastegelegde strafbare feiten. De benadeelde partij heeft in haar vordering omschreven dat zij in haar eer en goede naam is aangetast. Ook heeft de benadeelde aangeven dat zij telefonisch contact met alle bedrijven heeft moeten opnemen om de door verdachte gedane bestellingen en gevraagde diensten te annuleren. Verdachte wordt echter vrijgesproken van feit 1 en 3 en veroordeeld ter zake van het opzettelijk en wederrechtelijk misbruik maken van de identificerende persoonsgegevens van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft in haar vordering niet concreet gemaakt welk deel van de geleden immateriële schade het gevolg is van de gepleegde identiteitsfraude. Bovendien moet voor toewijzing van immateriële schadevergoeding bij een feit als identiteitsfraude de immateriële schade nader worden onderbouwd door bijvoorbeeld medische stukken. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de aard en de ernst van de normschending door verdachte niet zonder meer dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat aangenomen kan worden dat sprake is van immateriële schade. Alleen de beschrijving dat de benadeelde partij in eer en goede naam is aangetast, is in dit geval onvoldoende. Gelet op het voorgaande is de rechtbank aldus van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vaststaan, nu de grondslag en de omvang van de door de benadeelde partij geleden schade ten gevolge van feit 3 onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde onder verdachte in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en niet is gebleken dat het inbeslaggenomen voorwerp is gebruikt ten aanzien van de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 231b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 01/326744-20 tenlastegelegde feit 1 en feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/058207-21
feit 1:Opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van een ander te verhelen of te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd
02/058207-21
feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van een ander te verhelen of te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd
02/058207-21
feit 3:Opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van een ander te verhelen of te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd
02/058207-21
feit 4:Opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van een ander te verhelen of te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd
01/326744-20
feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van een ander te verhelen of te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 140 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
70 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na vonnisdatum zal melden bij Reclassering Nederland en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich laat zich behandelen door het Transforensisch team te Tilburg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de
gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De reclassering kan een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de
reclassering nodig vindt.
* dat verdachte gedurende de proeftijd verblijft bij een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na aanmelding en intake. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [Naam 1] (geboren op [Geboortedag naam 1] 1992), [Naam 3] (geboren op [Geboortedag naam 3] 1976), [Naam 6] (geboren op [Geboortedag naam 6] 1975) en [Naam 5] (geboren op [Geboortedag naam 5] 1980), zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
De politie ziet toe op handhaving van deze contactverboden;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten één gsm (omschrijving: G1754887, zilver, Apple);
Benadeelde partij [Naam 1]
- verklaart de benadeelde partij [Naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [Naam 2]
- verklaart de benadeelde partij [Naam 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Brouwer, voorzitter, mr. De Boer en mr. Neelis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Balemans en mr. Andraws, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 december 2021.
mr. Balemans is buiten staat het vonnis te ondertekenen.