ECLI:NL:RBZWB:2021:6331

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
02-325541-20, 02-051990-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorwaardelijk opzet en strafoplegging

Op 13 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 november 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 1992 en op dat moment gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui. De tenlastelegging hield in dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om te oordelen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 26 september 2020 met zijn auto op de aangever was ingereden, wat leidde tot letsel. De officier van justitie stelde dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. Wel vond de rechtbank dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling, omdat de verdachte met aanmerkelijke snelheid op de aangever was ingereden. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder Niet Aangeboren Hersenletsel, en zijn eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/325541-20, 02/051990-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 13 december 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1992 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Alphen aan den Rijn
raadsvrouw mr. N. El Farougui, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag, dan wel een poging tot zware mishandeling dan wel aan mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging doodslag wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat verdachte met hoge, althans aanmerkelijke snelheid, op aangever is ingereden waardoor er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Hoewel de exacte snelheid niet uit het dossier blijkt, heeft de officier van justitie aangevoerd dat in het dossier een aantal omstandigheden is vermeld, waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van een hoge, althans aanmerkelijke snelheid. Zij wijst erop dat uit het dossier blijkt dat verdachte vanuit stilstand met piepende banden is opgetrokken en dat, zoals een getuige die zich in de tankshop bevond heeft verklaard, hij bij het optrekken flink gas heeft gegeven. Verdachte heeft, door zijn handelen en hetgeen kan worden afgeleid uit zijn verklaring die hij heeft afgelegd bij de politie, deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard en op de koop toegenomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde feit. De snelheid waarmee verdachte heeft gereden kan niet objectief worden vastgesteld. Op basis van de beschikbare informatie in het dossier kan dan ook niet komen vast te staan dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling en de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling is door de verdediging geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 26 september 2020 aangever heeft aangereden met zijn auto. Aangever is hierbij op de motorkap van de auto terechtgekomen en is vervolgens op de grond gevallen.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is welk strafbaar feit deze gedraging oplevert.
Het primair tenlastegelegde: poging tot doodslag
Een bewezenverklaring van een poging tot doodslag vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte de intentie had om de aangever om het leven te brengen. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte door zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever kon overlijden. Of dit het geval is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Uit de verklaring van aangever dat hij heeft gehoord dat verdachte met piepende banden en ‘hoge toeren’ is opgetrokken en de verklaring van de getuige [Naam] dat hij hoorde dat er een auto ‘flink gas gaf’ kan worden afgeleid dat verdachte vanuit stilstand snel is opgetrokken. Uit het dossier kan echter niet of met voldoende zekerheid worden afgeleid waar de auto van verdachte zich precies bevond op het moment van optrekken en waar de aanrijding met de aangever precies heeft plaatsgehad. De verklaringen over de afstand die verdachte met de auto had afgelegd van de aangever (tien meter) en de verdachte (drie meter) zijn niet eensluidend. In het dossier ontbreken een situatieschets en een ongevallenanalyse, terwijl camerabeelden geen uitsluitsel hebben kunnen geven over de toedracht van de aanrijding. Voor de rechtbank is daarom niet vast te stellen met welke snelheid verdachte de aangever heeft aangereden en mitsdien ook niet dat de snelheid van verdachte dusdanig hoog was dat hierdoor de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat de aangever zou komen te overlijden en evenmin dat de verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Het subsidiair ten laste gelegde: poging zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat er aan de zijde van verdachte echter wel sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. Uit de bewijsmiddelen zoals hiervoor genoemd, blijkt dat verdachte hard is opgetrokken met zijn auto en in ieder geval enige afstand met zijn auto had afgelegd toen hij in aanrijding kwam met aangever. Daaruit volgt dat hij de aangever in ieder geval met een meer dan geringe snelheid heeft aangereden. Dit vindt bevestiging in de verklaringen van de aangever en verdachte dat aangever over de motorkap heen is gegaan en vervolgens op de grond is gevallen. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er onder voornoemde omstandigheden een aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De kans dat een voetganger die in de genoemde omstandigheden wordt aangereden door een auto zwaar lichamelijk letsel oploopt is naar ervaringsregels immers aanmerkelijk te achten. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte en zijn verklaring tegenover de politie dat hij kennelijk bewust op de aangever is ingereden nadat deze zijn vader en moeder had beledigd, kan het niet anders dan dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte ter zitting dat hij niet bewust op aangever is ingereden en dat die aangever opeens voor zijn auto opdook. Dit strookt niet met zijn eerdere verklaring. Dat het letsel van aangever beperkt is gebleven brengt mee dat het bij een poging is gebleven. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 december 2020 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet als bestuurder van een personenauto met aanmerkelijke snelheid tegen die [Slachtoffer] is aangereden ten gevolge waarvan die [Slachtoffer] op de grond is gevallen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Tevens wordt door de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van 18 maanden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat er aan de zijde van verdachte sprake is van Niet Aangeboren Hersenletsel door een ongeluk in 2008. Verdachte functioneert op een beperkt niveau. Verdachte is momenteel in detentie aan het afglijden en een langdurige detentie acht de verdediging niet zinvol gelet op de persoon van verdachte. De verdediging bepleit dan ook oplegging van slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een langdurige taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling een ernstig feit. Verdachte heeft na een woordenwisseling aangever met zijn auto aangereden bij een tankstation. Verdachte is uit boosheid achter aangever aangereden en heeft hem uiteindelijk geschept terwijl aangever weg probeerde te rennen. Aangever heeft hierbij letsel opgelopen en heeft door deze achtervolging kennelijk angstige momenten beleefd. Verdachte is na de aanrijding doorgereden en heeft zich niet meer om het slachtoffer bekommerd. Hoewel de aanrijding plaatsvond omstreeks vier uur in de ochtend waren er andere klanten aanwezig in de shop van het tankstation die ook mogelijk gevaar hadden kunnen lopen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij naar aanleiding van een triviale woordenwisseling op een dergelijke buitenproportionele wijze heeft gehandeld, waarbij hij geen enkel oog heeft gehad voor de gevolgen voor aangever en de veiligheid van anderen.
Volgens de in de rechtspraak ten aanzien van zware mishandeling ontwikkelde oriëntatiepunten straftoemeting is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden passend voor een dergelijk delict. De rechtbank acht evenwel een poging zware mishandeling bewezen .
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte, blijkens zijn strafblad, al eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat er door de reclassering in haar rapportage is opgenomen dat bij verdachte sprake is van Niet Aangeboren Hersenletsel en een licht verstandelijke beperking. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van een bepaalde mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Aangezien verdachte echter zijn medewerking weigert aan een onderzoek kan de mate van deze verminderende toerekeningsvatbaarheid niet worden vastgesteld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden noodzakelijk is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Gezien de ernst van het feit ziet de rechtbank geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie in de vorm van een taakstraf.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid eveneens passend en geboden nu verdachte, zoals hiervoor is overwogen, met de auto bewust op de aangever is ingereden en hij zijn auto als het ware als een instrument heeft ingezet om de aangever te verwonden. Aan verdachte zal daarom een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen worden opgelegd voor de duur van 18 maanden.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 22 juli 2019 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Door de verdediging is verzocht, gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf. De rechtbank is van oordeel dat verdachte wist wat de consequenties waren van het opnieuw plegen van een strafbaar feit. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden om wederom de fout in te gaan. De vordering tot tenuitvoerlegging zal dan ook worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 maanden;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 22 juli 2019 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/051990-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 30 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. M. van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 december 2021.
Mr. Louwerse en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.