Op 13 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 november 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 1992 en op dat moment gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui. De tenlastelegging hield in dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om te oordelen.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 26 september 2020 met zijn auto op de aangever was ingereden, wat leidde tot letsel. De officier van justitie stelde dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. Wel vond de rechtbank dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling, omdat de verdachte met aanmerkelijke snelheid op de aangever was ingereden. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder Niet Aangeboren Hersenletsel, en zijn eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.