ECLI:NL:RBZWB:2021:6319
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit
In deze zaak heeft de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. Beekelaar, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 12 juli 2021, waarin zijn uitkering per 13 juli 2021 werd beëindigd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het UWV heeft op 3 september 2021 het bestreden besluit gewijzigd en besloten dat de uitkering van de verzoeker ongewijzigd wordt voortgezet. Na deze wijziging heeft de verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het UWV aan de verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 748,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 49,- aan de verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en is openbaar gemaakt op 10 december 2021.