ECLI:NL:RBZWB:2021:6319

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3633
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit

In deze zaak heeft de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. Beekelaar, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 12 juli 2021, waarin zijn uitkering per 13 juli 2021 werd beëindigd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het UWV heeft op 3 september 2021 het bestreden besluit gewijzigd en besloten dat de uitkering van de verzoeker ongewijzigd wordt voortgezet. Na deze wijziging heeft de verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het UWV aan de verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 748,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 49,- aan de verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en is openbaar gemaakt op 10 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3633 WIA
uitspraak van 10 december 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [naam woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. H. Beekelaar,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 juli 2021 (bestreden besluit) van het UWV tot beëindiging van zijn uitkering per 13 juli 2021 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Bij besluit van 3 september 2021 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en besloten dat de uitkering van eiser ongewijzigd wordt voortgezet.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft de rechtbank bij brief van 17 november 2021 medegedeeld geen bezwaar te hebben tegen een kostenveroordeling.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 3 september 2021 dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 49,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 10 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.