ECLI:NL:RBZWB:2021:6317

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9588
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering van dwangsommen door gemeente Loon op Zand

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de invordering van dwangsommen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand. Eiseres, die een vakantiepark exploiteert, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen omdat zij arbeidsmigranten huisvestte in recreatieverblijven op het recreatieve gedeelte van haar park, wat niet was toegestaan. Het college had op 16 april 2019 een bedrag van € 304.000,- aan verbeurde dwangsommen ingevorderd, wat eiseres betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 28 januari en 8 februari 2019 controles heeft uitgevoerd en dat er arbeidsmigranten zijn aangetroffen in de recreatieverblijven. Eiseres voerde aan dat zij ten onrechte als overtreder was aangemerkt, omdat de betrokkenen een jaarplaats huurden en zij geen beschikkingsmacht had over de chalets. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres voldoende mogelijkheden had om de overtreding te beëindigen en dat de invordering van de dwangsommen terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het betrekking had op de constatering van 28 januari 2019, maar liet de rechtsgevolgen van de invordering in stand. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het college werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9588 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2010 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. M.Ph.A. Senders,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 april 2019 (primaire besluit) heeft het college een bedrag aan verbeurde dwangsommen ingevorderd van in totaal € 304.000,-.
In het besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 29 oktober 2021. Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en namens het college, mr. drs. J.K. van Polanen en C.L.J. Kanters.

Overwegingen

1. Feiten

Eiseres exploiteerde het vakantiepark [naam vakantiepark] (het vakantiepark) aan de [adres] . Het park bestaat uit een recreatief gedeelte en een gedeelte waarop sinds geruime tijd arbeidsmigranten verblijven (het migrantengedeelte). Het is eiseres toegestaan om binnen het migrantengedeelte 200 recreatieverblijven te gebruiken voor het huisvesten van arbeidsmigranten.
Bij besluit van 18 januari 2019 heeft het college eiseres gelast om uiterlijk 27 januari 2019 om 23:00 uur het gebruik van de recreatieverblijven, voor zover deze zijn gelegen op het recreatieve gedeelte van het vakantiepark, zijnde het deel zonder de nadere aanduiding ‘Specifieke vorm van recreatie – huisvesting arbeidsmigranten’, voor het huisvesten van arbeidsmigranten te staken en gestaakt te houden. Het college heeft daarbij vermeld dat, indien eiseres nalaat om binnen de gestelde termijn de overtreding te beëindigen, zij een dwangsom verbeurt van € 152.000,- per keer met een maximum van één verbeuring per week en een totaal van € 760.000,-, dat het college constateert dat de overtreding niet is beëindigd en beëindigd is gehouden.
Op 28 januari 2019 en 8 februari 2019 zijn controles uitgevoerd op het vakantiepark door gemeentelijk toezichthouders in samenwerking met de politie. Op beide data is door hen geconstateerd dat er arbeidsmigranten verbleven in de recreatieverblijven op het recreatieve gedeelte van het park. Het college heeft vervolgens vastgesteld dat eiseres van rechtswege tweemaal een dwangsom van € 152.000,- (totaal € 304.000,-) heeft verbeurd.
Bij brief van 12 maart 2019 heeft het college zijn voornemen kenbaar gemaakt om deze verbeurde dwangsommen in te vorderen.
Eiseres heeft daartegen haar zienswijze naar voren gebracht.
Vervolgens is het college bij het primaire besluit definitief tot invordering van de verbeurde dwangsommen overgegaan (de invorderingsbeschikking).

2. Wettelijk kader

Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

3. De last onder dwangsom

3.1
De rechtbank stelt vast dat tegen het besluit van 18 januari 2019, waarin de last onder dwangsom is opgelegd, geen rechtsmiddel is aangewend, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is.
3.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zoals bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466, kan een belanghebbende in de procedure tegen een invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is.
3.3
Eiseres heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat zij ten onrechte als overtreder is aangemerkt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat door de man van Slowaakse afkomst die zowel op 28 januari 2019 als op 8 februari 2019 is aangetroffen in chalet [nummer chalet 1] een jaarplaats wordt gehuurd. Ter zitting is namens eiseres nader toegelicht dat indien sprake is van de verhuur van een jaarplaats, de opstal in de vorm van bijvoorbeeld een chalet of caravan in eigendom is van degene door wie de jaarplaats wordt gehuurd. Aangezien het chalet [nummer chalet 1] niet het eigendom is van eiseres had zij daarover naar eigen zeggen dan ook geen beschikkingsmacht. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande niet volgt dat evident is dat eiseres geen overtreder is.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat de Slowaakse man daadwerkelijk de eigenaar was van chalet [nummer chalet 1] . Zijn enkele verklaring is daartoe onvoldoende. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat eiseres als eigenaresse van het park het ook in een geval waarin sprake is van verhuur van een jaarplaats het in haar macht had de overtreding te beëindigen.
3.5
De rechtbank is verder van oordeel dat wat eiseres heeft aangevoerd over de hoogte van de opgelegde dwangsom in een procedure tegen de last onder dwangsom naar voren had kunnen en moeten worden gebracht. Dit geldt ook voor de algemene beginselen van behoorlijk bestuur waar eiseres zich op beroept, zoals het gelijkheidsbeginsel. Van een uitzonderlijk geval dat ertoe moet leiden dat deze gronden inhoudelijk in deze procedure aan de orde kunnen komen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
4. Invorderingsbeschikking
4.1
De invorderingsbeschikking is gebaseerd op de geconstateerde overtredingen van 28 januari 2019 en 8 februari 2019. De rechtbank zal hierna ingaan op deze constateringen.
Constatering 28 januari 2019
4.2.1
De rechtbank overweegt dat uit het controleverslag van 31 januari 2019 blijkt dat op 28 januari 2019 onder meer twee chaletnummers zijn onderzocht op veld [veldnummer] ( [nummer chalet 2] en [nummer chalet 1] ). Vaststaat dat veld [veldnummer] het recreatief gedeelte van het park bestrijkt.
4.2.2
De rechtbank stelt vast dat de controleurs bij recreatieverblijf [nummer chalet 2] een uit Nederland afkomstige man en een uit Polen afkomstige man en vrouw hebben aangetroffen. Deze personen hebben aangegeven via een uitzendbureau werkzaam te zijn voor een Nederlandse werkgever. Daarnaast hebben zij aangegeven al een jaar op het park te wonen. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop niet kan worden uitgesloten dat de man en de vrouw van Poolse afkomst op het migrantengedeelte van het park verbleven. De door het college overgelegde schriftelijke verklaring van 13 oktober 2017 van de heer [naam eigenaar chalet] , destijds eigenaar van chalet [nummer chalet 2] , dat bovengenoemde personen in zijn chalet verblijven, maakt dat niet anders. Deze verklaring ziet namelijk op de periode tot 31 januari 2018 en de invorderingsbeschikking is gebaseerd op een constatering op 28 januari 2019. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de constatering in chalet [nummer chalet 2] arbeidsmigranten gehuisvest waren. Het beroep van eiseres zal op dit punt gegrond verklaard worden.
4.2.3
De controleurs hebben daarnaast op 28 januari 2019 bij recreatieverblijf [nummer chalet 1] aangeklopt en gesproken met twee mannen die aangaven uit Slowakije te komen. Door hen is aangegeven dat zij beiden via een uitzendbureau werkzaam zijn voor een Nederlandse werkgever. Eén van de mannen heeft – zoals al in overweging 3.3 aan de orde is gekomen – aangegeven dat chalet [nummer chalet 1] zijn eigendom is. Hij werkt al drie jaar in Nederland en gebruikt het chalet als woning. De andere man heeft aangegeven sinds een week in Nederland werkzaam te zijn en in chalet [nummer chalet 1] te wonen. Ook is bij het controleverslag een foto gevoegd waarop is te zien dat naast chalet [nummer chalet 1] een auto is geparkeerd met een Slowaaks kenteken. De rechtbank is van oordeel dat het college op basis van het voorgaande heeft mogen aannemen dat op 28 januari 2019 op het recreatieve gedeelte van het park arbeidsmigranten gehuisvest waren. Ook in het geval dat de Slowaakse man eigenaar is van het chalet, wat daar ook van zij, had het in de macht van eiseres gelegen om de overtreding te beëindigen. Dat betekent dat eiseres op 28 januari 2019 een dwangsom van € 152.000,- heeft verbeurd.
Constatering 8 februari 2019
4.3.1
Uit het controleverslag van 12 februari 2019 blijkt dat op 8 februari 2019 wederom chaletnummer [nummer chalet 1] is onderzocht.
De rechtbank stelt vast dat de controleurs bij recreatieverblijf [nummer chalet 1] wederom dezelfde Slowaakse man hebben aangetroffen, zij het dat hij hier deze keer alleen verbleef. De man heeft wederom aangegeven via een uitzendbureau werkzaam te zijn voor een Nederlandse werkgever en op persoonlijke titel een jaarplaats te huren die hij vooruit heeft betaald. Mede gelet op wat hiervoor is overwogen geldt ook hier dat het college op basis van het controleverslag heeft mogen aannemen dat op 8 februari 2019 binnen het recreatief gedeelte van het park een arbeidsmigrant gehuisvest was. Dat betekent dat eiseres op 8 februari 2019 een dwangsom van € 152.000,- heeft verbeurd.
4.3.2
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college terecht heeft geconcludeerd eiseres een totaalbedrag van € 304.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
4.3.3
Bij een besluit over de invordering van een verbeurde dwangsom moet volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld AbRS 16 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5935) aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
4.3.4
De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk van invordering had moeten afzien.
5. Conclusie
5.1
Het beroep is gelet op wat in overweging 4.2.2 is overwogen gedeeltelijk gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het voorgaande niet afdoet aan het bedrag dat terecht is ingevorderd, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand laten.
5.2
Omdat de rechtbank het beroep (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, dient het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
5.3
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.992,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het college de beslissing dat op het recreatieve gedeelte van het park arbeidsmigranten gehuisvest waren heeft gebaseerd op de tijdens de constatering van 28 januari 2019 onderzochte chalet met nummer [nummer chalet 2] ;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde invorderingsbeschikking in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 10 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
L.M. de Leeuw van Weenen, griffier R.A. Karsten-Badal, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
In artikel 5:37, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, bij beschikking beslist omtrent de invordering van een dwangsom.