ECLI:NL:RBZWB:2021:6308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8097
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake kindgebonden budget en zorgtoeslag

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 21 juli 2020, dat betrekking had op de definitieve berekening van haar recht op kindgebonden budget en zorgtoeslag over het jaar 2018. Na herziening van het bestreden besluit op 12 oktober 2021, heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van de verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten, conform artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Tevens merkt de rechtbank op dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is gedaan door rechter mr. J.E.C. Vriends en is openbaar gemaakt op 10 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8097 ZORG
uitspraak van 10 december 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [naam woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. F. Zwemer,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 juli 2020 (bestreden besluit) van verweerder inzake de definitieve berekening van verzoeksters recht op kindgebonden budget en zorgtoeslag over 2018.
Bij besluit van 12 oktober 2021 heeft verweerder het bestreden besluit herzien.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 12 oktober 2021 dat verweerder (in ieder geval gedeeltelijk) aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval wel sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, nu de gemachtigde van eiseres niet de bewindvoerder van eiseres zelf is (maar van haar zoon). Het is dan ook niet gebleken dat de gemachtigde van eiseres de rechtsbijstand heeft verleend in het kader van zijn taken als bewindvoerder.
3. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,00).
4. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 10 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.