ECLI:NL:RBZWB:2021:6308
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake kindgebonden budget en zorgtoeslag
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 21 juli 2020, dat betrekking had op de definitieve berekening van haar recht op kindgebonden budget en zorgtoeslag over het jaar 2018. Na herziening van het bestreden besluit op 12 oktober 2021, heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van de verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten, conform artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Tevens merkt de rechtbank op dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is gedaan door rechter mr. J.E.C. Vriends en is openbaar gemaakt op 10 december 2021.