In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, een vennootschap onder firma die een kledingwinkel exploiteert, kreeg een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018, met daarbij een vergrijpboete op grond van artikel 67f van de Algemene wet rijksbelastingen (AWR) voor het jaar 2018. De rechtbank oordeelde dat de vergrijpboete niet in strijd was met het una via-beginsel, omdat de boete betrekking had op een andere periode dan waarvoor de participant van de belanghebbende eerder strafrechtelijk was veroordeeld. De rechtbank matigde de boete echter tot € 13.039, omdat de belanghebbende twee keer het traject van een 'criminal charge' had moeten ondergaan en er geen duidelijke verklaring was voor de dubbele bestraffing over hetzelfde feitencomplex. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 2.026 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 december 2021.