Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, die was vastgesteld op een belastbaar inkomen van € 47.216. De inspecteur had de in de aangifte opgevoerde weekenduitgaven voor gehandicapten van € 2.600 niet in aftrek toegestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende zijn broer, die verstandelijk gehandicapt is, verzorgde, maar dat deze broer in 2018 niet doorgaans in een inrichting verbleef, zoals vereist voor de aftrek van weekenduitgaven volgens artikel 6.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aan de bewijslast had voldaan en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.