In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die zorg aanvroeg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz), en het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), dat de aanvraag had afgewezen. Eiser, geboren in 1970, heeft als gevolg van een ongeval problemen met zijn zicht en functieverlies aan zijn linkerarm, en lijdt aan depressiviteit en hyperventilatie. Hij ontving al zorg op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en verzocht om aanvullende zorg op basis van de Wlz. Het CIZ heeft zijn aanvraag op 7 augustus 2019 afgewezen, omdat er geen indicatie was voor Wlz-zorg. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het CIZ handhaafde zijn besluit in de daaropvolgende bestreden besluiten.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, inclusief de adviezen van de medisch adviseur van het CIZ en het Zorginstituut Nederland (ZIN). De rechtbank concludeerde dat er geen noodzaak was voor 24 uur zorg in de nabijheid, zoals door eiser werd gesteld. De rechtbank oordeelde dat de beperkingen van eiser, hoewel ernstig, niet leidden tot een blijvende behoefte aan 24-uurs zorg. Eiser was in staat om op relevante momenten hulp in te roepen en had praktische hulpmiddelen tot zijn beschikking. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk, en droeg het CIZ op het griffierecht aan eiser te vergoeden. De rechtbank raadde eiser aan om contact op te nemen met de gemeente en zorgverzekeraar voor mogelijke extra hulp op basis van de Wmo en Zvw.