In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, de eigenaar van een bakkerij, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Breda, dat de bakkerij voor de duur van zes maanden gesloten zou worden. Dit besluit volgde op een reeks van incidenten, waaronder beschietingen en het vinden van explosieven in de nabijheid van de bakkerij. Verzoeker heeft op 26 november 2021 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij een spoedeisend belang had bij het openhouden van zijn onderneming. Tijdens de zitting op 1 december 2021 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de burgemeester de bakkerij had gesloten van 28 mei 2021 tot 28 november 2021. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting inmiddels was verstreken en dat de bakkerij weer geopend kon worden. De burgemeester werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.