ECLI:NL:RBZWB:2021:6216

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
02/105652-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in verkrachtingszaak door gebrek aan bewijs en betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2021 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 november 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof een verkrachting die op 10 oktober 2019 in Goirle zou hebben plaatsgevonden, waarbij de aangeefster, een toen zestienjarig meisje, de verdachte beschuldigde van gedwongen seksuele handelingen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig gewogen. De officier van justitie vond de verklaring van de aangeefster betrouwbaar, terwijl de verdediging stelde dat deze niet geloofwaardig was. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster inconsistent was en dat er onvoldoende steunbewijs was voor haar beschuldigingen. De rechtbank wees op de kwetsbaarheid van de aangeefster en haar gedragsproblemen, wat de betrouwbaarheid van haar verklaringen in twijfel trok.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de ten laste gelegde verkrachting. De verdachte werd vrijgesproken van de aanklacht. De benadeelde partij, de aangeefster, had een schadevergoeding van € 15.000,- gevorderd, maar omdat de verdachte was vrijgesproken, werd de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank bepaalde dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/105652-21
vonnis van de meervoudige kamer van 7 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 10 oktober 2019 in Goirle [aangeefster] heeft verkracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting en baseert zich daarbij op de verklaring van [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ) en het kort na de verkrachting geconstateerde letsel in haar hals. De officier van justitie acht de verklaring van [aangeefster] betrouwbaar omdat zij jegens verschillende personen (getuige [naam 3] , aan verbalisanten bij het informatieve gesprek en bij het politieverhoor, en aan haar moeder die namens haar aangifte heeft gedaan) consistent heeft verklaard. De verklaring van verdachte ter zitting dat er sprake was van vrijwillige seks, terwijl hij eerder heeft verklaard dat hij niet wist waarover hij door de politie werd ondervraagd, niet wist wie [aangeefster] was, niet in Goirle kwam en nooit vreemdging, is volstrekt onaannemelijk en ongeloofwaardig. Er was ook geen reden voor [aangeefster] om verdachte valselijk te beschuldigen.
Dat er ook sprake was van bedreiging en of deze dan heeft bijgedragen aan het geweld, acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen. Hij vraagt de rechtbank om dit onderdeel niet bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde verkrachting en wijst er daarbij op dat de verklaring van [aangeefster] niet betrouwbaar is en dat er in het geconstateerde lichte letsel geen steun kan worden gevonden voor de dwang bij de seksuele handelingen. De verdediging bepleit hierom integrale vrijspraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast:
  • De toen zestienjarige [aangeefster] is vanaf augustus 2019 gesloten geplaatst geweest bij de residentie [opvang organisatie] te Goirle vanwege een crisissituatie thuis;
  • In september 2019 is over [aangeefster] een diagnostisch onderzoek uitgebracht door GZ-psycholoog [naam 1] en GZ-psycholoog i.o. [naam 2] , onder meer vanwege diverse problemen. Die bestonden er, onder meer, uit dat [aangeefster] verschillende relaties heeft gehad waarbij ze haar grenzen niet heeft kunnen aangeven. Ze gaf aan in 2018 verkracht te zijn en zelfmoordpogingen te hebben gedaan. Als diagnose kwam naar voren: PTSS (chronisch en complex);
  • Haar begeleidster (pedagogisch medewerkster) bij [opvang organisatie] heeft bij de politie verklaard dat [aangeefster] niet betrouwbaar is: ze liegt echt heel veel.
  • Gedurende de plaatsing van [aangeefster] bij [opvang organisatie] heeft zij herhaaldelijk gewhatsappt en afgesproken met oudere jongens. Zo ook met verdachte op de avond van 10 oktober 2019.
  • Op die avond hebben [aangeefster] en verdachte seks gehad in een park in Goirle, waarbij verdachte zijn penis, met condoom, in de vagina van [aangeefster] heeft gebracht en is klaargekomen;
  • Na de seks heeft verdachte [aangeefster] op de fiets teruggebracht naar [opvang organisatie] , en haar daar afgezet;
  • Bij binnenkomst bij [opvang organisatie] heeft [aangeefster] huilend tegen haar begeleidster en anderen verteld dat zij verkracht was door verdachte. Ook de kort daarna gearriveerde politieagenten troffen [aangeefster] geëmotioneerd aan.
4.3.2
Standpunt van aangeefster en verdachte
[aangeefster] heeft herhaaldelijk verklaard dat zij met geweld en dreiging is gedwongen tot seks. In haar verklaringen gaf zij aan dat verdachte haar op enig moment de bosjes heeft ingetrokken en hij haar begon te betasten. Ook heeft hij haar geslagen. Hij heeft haar broek naar beneden getrokken, wat eerst niet lukte, daarna wel. Hij sloeg haar nog meer en kon met een vinger bij haar lichaam vaginaal naar binnen. Hij heeft vervolgens een condoom omgedaan en haar verkracht.
Verdachte verklaarde bij de politie [aangeefster] niet te kennen, niet in Goirle te komen, en een vriendin te hebben en daarom niet vreemd te gaan. Bij de rechtbank verklaarde hij dat hij met [aangeefster] al een tijdje contact had, dat hij veelvuldig vreemdging, en dat hij op 10 oktober 2019 te Goirle met [aangeefster] seks had gehad. Die seks was vrijwillig en niet gedwongen.
4.3.3.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden
De rechtbank moet een oordeel geven over de vraag of de seks tussen [aangeefster] en verdachte vrijwillig was of gedwongen.
Bewijs in zedenzaken
Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een aangever verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Volgens de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om het woord van aangever tegen dat van de verdachte, niet dat vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer die verklaring op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Deze bewijsmiddelen dienen voldoende steun te geven aan de verklaring van aangever (getuige). Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank naast de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster] moet beoordelen of voor haar beweringen voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
Betrouwbaarheid van de aangifte?
De rechtbank is van oordeel dat in alle zedenzaken met voorzichtigheid moet worden omgegaan met de verklaringen van aangevers omdat het in (nagenoeg) alle gevallen een beschuldiging betreft waarbij er geen getuigen waren. Gelet op hetgeen in het procesdossier over [aangeefster] naar voren komt, acht de rechtbank die voorzichtigheid in deze zaak eens te meer op zijn plaats. Uit dat dossier blijkt immers dat [aangeefster] een kwetsbaar en manipulatief meisje is, en dat zij vanaf jonge leeftijd met gedragsproblemen kampt. Meer in het bijzonder heeft zij, volgens het diagnostisch rapport, in relaties problemen haar grenzen aan te geven, en heeft de begeleidster van [aangeefster] bij [opvang organisatie] op een vraag van de politie naar de betrouwbaarheid van [aangeefster] geantwoord dat [aangeefster] niet te vertrouwen is en dat zij heel veel liegt.
De rechtbank stelt ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster] verder vast dat zij haar verhaal, zoals zij dit ook kort na de vermeende verkrachting aan haar begeleidster [naam 3] en aan haar moeder heeft verteld, in grote lijn en dus in zoverre consequent, heeft herhaald bij het informatief gesprek, bij het verhoor en het studioverhoor. Op een enkel onderdeel is het niet consistent. Zo heeft zij wisselend verklaard over hoe ze de bosjes is ingetrokken: aan haar arm (informatief zeden en proces-verbaal bevindingen, d.d. 10 oktober 2019), aan haar haren (verhoor politie d.d. 29 november 2019) dan wel dat ze werd geslagen terwijl ze de berg af werd ‘gemikkerd’ (studioverhoor 20 december 2019).
[aangeefster] heeft alleen op 10 oktober 2019 verklaard dat haar keel is dichtgeknepen (informatief zeden en proces-verbaal bevindingen, d.d. 10 oktober 2019). Later heeft zij verklaard dat verdachte haar sloeg in het gezicht en op de armen (verhoor politie d.d. 29 november 2019) en bij het studioverhoor verklaarde ze dat ze was in elkaar geslagen door verdachte.
Daar komt bij dat de verklaring van [aangeefster] ten aanzien van de dwang en het gebruikte geweld niet erg concreet is ten aanzien van de gepleegde handelingen en hetgeen door haar en verdachte ten tijde van de gebeurtenis is verklaard.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank een grotere mate van voorzichtigheid betrachten dan de gebruikelijke bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van de aangifte en verdere verklaringen met betrekking tot een zedendelict. Dit betekent niet dat de rechtbank van oordeel is dat [aangeefster] niet de waarheid kan spreken in haar aangifte en verklaringen, maar wel dat de rechtbank hogere eisen stelt aan de objectiviteit van het steunbewijs om tot bewijs van de verkrachting te kunnen komen.
Voldoende steunbewijs?
Als bewijs voor de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster] kunnen in beginsel worden aangemerkt de emotionele toestand waarin zij door haar begeleidster en moeder werd aangetroffen en het in het dossier genoemde letsel.
De rechtbank stelt vast dat [aangeefster] geëmotioneerd was direct nadat zij terugkwam bij [opvang organisatie] , zoals medewerkers van [opvang organisatie] verklaren. Ook de kort daarna aanwezige politieagenten nemen dit waar, evenals, later, haar moeder. Deze bij [aangeefster] waargenomen emoties kunnen steun bieden aan haar verklaring, maar zij ondersteunen in het onderhavige geval, gelet op hetgeen hierboven onder het kopje betrouwbaarheid door de rechtbank is overwogen, onvoldoende objectief dat sprake was van een verkrachting.
Een zekere vorm van objectief bewijs kan wel worden gevonden in de beschrijving van het letsel bij [aangeefster] . Kort na haar verklaring, is geconstateerd dat er sprake was van onder andere letsel aan de hals. De forensisch arts heeft hiervan vastgesteld dat de letsels aan de hals links en rechts goed kunnen goed passen bij samendrukkend geweld aan de hals door gebruik van een hand (met duim aan 1 zijde van de hals en overige vingers aan andere zijde van de hals). Hij merkt daarbij echter ook op dat deze niet geheel bewijzend zijn voor dergelijk samendrukkend geweld. De voorzichtigheid van deze conclusie heeft voor het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat de letselverklaring onvoldoende steunbewijs biedt voor de geweldshandelingen die volgens [aangeefster] hebben plaatsgevonden.
De omstandigheden dat verdachte bij de politie leugenachtig verklaard heeft dat hij [aangeefster] niet kende, nooit in Goirle kwam, niet vreemdging, en eerst bij de rechtbank heeft erkend dat hij met [aangeefster] seks heeft gehad, kunnen tot een ander oordeel leiden, maar niet in deze zaak. De reden daarvoor is dat de rechtbank het aannemelijk vindt dat verdachte die eerdere ontkenningen heeft gedaan ingegeven door zijn wens om de relatie met [aangeefster] (en anderen) voor zijn vriendin geheim te houden. Daar komt bij dat de rechtbank op grond van de ondervraging van verdachte door de rechtbank de stellige indruk heeft gekregen dat verdachte verstandelijk niet in staat is om uit berekening eerst te ontkennen, en daarna, na kennisname van het bewijs, zijn verhaal aan te passen aan dat bewijs.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat in het onderhavige geval onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de ten laste gelegde verkrachting. Daarom spreekt de rechtbank verdachte vrij.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 15.000,- voor dit feit wegens immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en
mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 december 2021.
Mr. L.W. Louwerse i
sniet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.