ECLI:NL:RBZWB:2021:6205

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
02/132847-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met taakstraf en schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 januari 2019 in Breda openlijk geweld heeft gepleegd. De verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij een geweldsincident op de Havermarkt, werd beschuldigd van het plegen van openlijk geweld tegen vier slachtoffers. Tijdens de zitting op 18 november 2021 heeft de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, de tenlastelegging toegelicht en zijn vorderingen gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld, ondanks zijn verweer dat hij handelde uit zelfbescherming. De rechtbank achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een taakstraf van 40 uur, rekening houdend met zijn beduidend kleinere rol in het geweldsincident en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij het CJIB de inning zal verzorgen. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijk geweld en de impact daarvan op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/132847-19
vonnis van de meervoudige kamer van 2 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op de openbare weg met anderen geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft een significante bijdrage gehad bestaande uit het vastpakken, naar de grond brengen en slaan van [naam 4] .
4.2
Het standpunt van verdachte
Verdachte betoogt dat hij moet worden vrijgesproken omdat hij – naar de rechtbank begrijpt – geen opzet heeft gehad op de door de groep gepleegde geweldshandelingen. Uit zelfbescherming en om te voorkomen dat [naam 4] een van de medeverdachten iets kon doen heeft verdachte hem vastgepakt en naar de grond gebracht. Hij heeft [naam 4] niet geslagen en ook meteen losgelaten toen hij merkte dat deze geen kwaad in de zin had.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 12 januari 2019 in het centrum van Breda aan de Havermarkt een geweldsincident heeft plaatsgevonden. Nadat een woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en aangever [naam 1] bij [horecagelegenheid] wordt er wat geduwd en getrokken. Medeverdachte [medeverdachte 1] wordt daarna door anderen naar het midden van het plein geleid en staat daar enkele minuten te praten met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en verdachte. Hierbij wordt gewezen en gekeken naar het terras voor [horecagelegenheid] waar aangevers [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] zich op dat moment bevinden. Vervolgens loopt medeverdachte [medeverdachte 1] gevolgd door verdachte en de andere twee medeverdachten richting het terras en worden door alle verdachten geweldshandelingen verricht tegen verschillende aangevers. Na het geweldsincident vertrekken de verdachten gezamenlijk.
TussenconclusieOp grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachten samen betrokken zijn geweest bij het geweldsincident dat op 12 januari 2019 aan de Havermarkt te Breda heeft plaatsgevonden en waarvan [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] het slachtoffer zijn geworden.
Openlijk geweld
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten allen de in de tenlastelegging bij de gedachtestreepjes genoemde handelingen hebben verricht. De rechtbank dient te beoordelen of deze gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als openlijk geweld. Om geweld aan te merken als openlijk geweld moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen. Niet is vereist dat verdachte zelf geweld heeft gepleegd. Het is voldoende dat wordt bewezen dat verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank stelt vast dat de gedragingen hebben plaatsgevonden op de openbare weg, te weten de Havermarkt te Breda, en in het bijzijn van anderen. Hiermee is het openlijk handelen gegeven. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachten samen welbewust de confrontatie met aangevers zijn aangegaan. Zij lopen gezamenlijk op de groep met aangevers af en gaan direct over tot fysieke handelingen. De agressie komt overduidelijk vanuit de groep van verdachten. Toen enkele medeverdachten in gevecht raakten, heeft verdachte [naam 4] bij zijn nek gepakt, hem naar de grond gebracht en hem in een houdgreep gehouden. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank niet af dat verdachte degene is die [naam 4] zou hebben geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte verrichte handelingen eveneens zijn aan te merken als geweldshandelingen. Zij volgt verdachte niet in zijn verklaring dat hij dit heeft gedaan om een potentiële aanval op zichzelf of zijn vrienden te voorkomen, nu uit het dossier in het geheel niet blijkt dat [naam 4] daartoe aanstalten maakte of daartoe zelfs maar het voornemen uitte. Het zijn juist verdachte en de medeverdachten die op de groep met aangevers zijn afgestapt. Daarnaast heeft verdachte betoogd dat hij geen opzet heeft gehad op de door de groep gepleegde geweldshandelingen, maar slechts daarbij aanwezig is geweest. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet enkel de groep verdachten getalsmatig heeft versterkt. Door te handelen als hiervoor vermeld, heeft hij [naam 4] ook feitelijk belemmerd om andere slachtoffers te verdedigen tegen de onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding door zijn medeverdachten. Dat leidt tot het oordeel dat hij ook opzet gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen. Hij heeft daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd om te kunnen spreken van openlijk geweld richting alle vier de aangevers. Daarmee is het verweer verworpen. Dit maakt dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle gepleegde geweldshandelingen. Dat hij, zoals hij heeft aangevoerd, nadat hij [naam 4] heeft losgelaten en de andere verdachten heeft geprobeerd van verder geweld te weerhouden, doet aan zijn initiële bijdrage aan het geweld niet af.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 januari 2019 te Breda openlijk, te weten op de Havermarkt, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] door:
- die [naam 1] bij het lichaam vast te pakken en
- meermalen, althans eenmaal die [naam 1] en/of die [naam 2] en/of die [naam 3] en/of die [naam 4] op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te duwen en
- als die [naam 1] op de grond ligt die [naam 1] meermalen in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te slaan en
- eenmaal tegen het lichaam van die [naam 3] te trappen en
- die [naam 4] bij de nek vast te pakken en die [naam 4] naar de grond te brengen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uur met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft hij rekening gehouden met het tijdsverloop, het aandeel van verdachte en de houding van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdachte
Verdachte verzoekt te volstaan met de twee dagen gevangenisstraf die hij reeds heeft ondergaan, omdat hij daarmee zwaar genoeg is gestraft. Indien de rechtbank van oordeel is dat daarmee niet kan worden volstaan dan verzoekt de verdachte een geldboete op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de nacht van 12 januari 2019 schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen vier slachtoffers. Verdachte heeft een van de slachtoffers bij zijn nek vastgepakt en hem op de grond gelegd. Hij heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De medeverdachten hebben verdergaande geweldshandelingen verricht. Met zijn handelen heeft hij verhinderd dat het slachtoffer de andere slachtoffers van het openlijk geweld kon verdedigen tegen de gewelddadige aanval op hun lijf. Een dergelijk gewelddadig optreden in het uitgaansgebied is zeer schokkend voor het publiek en in het bijzonder voor de ooggetuigen. Het versterkt in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van de anonieme getuige die zijn naam niet wilde geven omdat hij bang was voor de verdachten naar aanleiding van het gepleegde geweld wat hij van dichtbij heeft waargenomen. De rechtbank zal rekening houden met de beduidend kleinere rol die verdachte in het uitgeoefende geweld heeft gehad.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 25 september 2019 dat over verdachte is opgesteld. Uit het advies blijkt dat de kans op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwaarden als laag wordt ingeschat. Het inzetten van (gedrags)interventies is daarom niet geïndiceerd. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf eveneens rekening met hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft aangevoerd omtrent zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte is fulltime werkzaam en heeft een relatie. Daarnaast is hij regelmatig vrijwillig werkzaam in het eigen bedrijf van zijn vader en broer.
De redelijke termijn
De rechtbank constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verdachte is op 12 januari 2019 aangehouden, in verzekering gesteld en verhoord. Op dat moment is de redelijke termijn gaan lopen. De redelijke termijn is dus met 11 maanden overschreden. De rechtbank zal dit verdisconteren in de straf.
De straf
Als oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geldt voor het openlijk en in vereniging geweld plegen tegen personen, waarbij sprake is van lichamelijk letsel, een taakstraf van 150 uur. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn houding, zijn beduidend kleinere rol en de overschrijding van de redelijke termijn. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 40 uur, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van € 1.000,00, bestaande uit een bedrag van € 500,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor bewezenverklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van en onderzoek naar dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de onder de post immateriële schade gevorderde bedrag van € 500,00 onvoldoende is onderbouwd, de aard en de ernst van de normschending door verdachte met zich meebrengt dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een bedrag aan immateriële schade wel passend is. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,00 billijk. Zij zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
7.2
De benadeelde partij [naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert ten aanzien van feit 2 een schadevergoeding van
€ 3.797,51, bestaande uit een bedrag van € 797,51 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. Ter zitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat de onder de immateriële schade gevorderde kosten niet meer worden gevorderd, omdat het plaatsen van implantaten niet nodig is gebleken. Wel wenst de benadeelde partij vergoeding van de emotionele schade en voor de pijn die hij heeft gehad.
De rechtbank heeft hiervoor bewezenverklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de tandartskosten voldoende zijn onderbouwd. Uit de overgelegde stukken blijkt in voldoende mate dat de kosten zijn gemaakt en ook zijn betaald door de benadeelde partij. De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding van € 797,51 geheel toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Verdachte zal ook de wettelijke rente over de schadevergoeding dienen te vergoeden. Deze wordt telkens berekend vanaf de factuurdatum tot aan de dag van de algehele voldoening.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een bedrag aan immateriële schade passend is. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 200,00 billijk. Zij zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
[naam 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van
€ 500,00, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] (feit 1), € 500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 997,51, waarvan
€ 797,51 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend over € 95,14 vanaf 12 januari 2019, over € 113,46 vanaf 13 januari 2019, over € 193,71 vanaf 8 februari 2019, over € 251,92 vanaf 15 maart 2019, over € 143,28 vanaf 5 april 2019, steeds tot aan de dag der voldoening,
en
€ 200,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] (feit 2), € 997,51 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hiervoor omschreven;
- bepaalt dat bij niet betaling 19 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. Broeders, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 december 2021.