ECLI:NL:RBZWB:2021:6201

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
02/132849-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging met taakstraf

Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 januari 2019 in Breda betrokken was bij een geweldsincident. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [naam 1] en openlijk geweld tegen [naam 2], [naam 3] en [naam 4]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen de slachtoffers, waarbij de verdachte meermalen met kracht tegen het hoofd van [naam 1] schopte terwijl deze op de grond lag. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uur, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder [naam 1] en [naam 2]. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en de ernst van de feiten. De uitspraak benadrukte de impact van het geweld op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/132849-19
vonnis van de meervoudige kamer van 2 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. S. Meijer, advocaat te Beverwijk

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. samen met een ander heeft geprobeerd [naam 1] zwaar te mishandelen dan wel op de openbare weg met anderen geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] ;
2. op de openbare weg met anderen geweld heeft gepleegd tegen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [naam 1] . Daarnaast acht de officier van justitie ook het openlijk geweld tegen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, omdat verdachte slechts een schoppende beweging in de richting van de rug van [naam 1] heeft gemaakt. Ook heeft verdachte geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Met betrekking tot de overige tenlastegelegde gedragingen stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte deze gedragingen niet heeft verricht en dat het ook niet kan worden beschouwd als gedragingen die in vereniging zijn gepleegd. Daarnaast dient ook vrijspraak te volgen voor de subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging, nu er sprake is van eendaadse samenloop met feit 2. Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 12 januari 2019 in het centrum van Breda aan de Havermarkt een geweldsincident heeft plaatsgevonden. Nadat een woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangever [naam 1] bij [horecagelegenheid] wordt er wat geduwd en getrokken. Verdachte wordt daarna door anderen naar het midden van het plein geleid en staat daar enkele minuten te praten met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Hierbij wordt gewezen en gekeken naar het terras voor [horecagelegenheid] waar aangevers [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] zich op dat moment bevinden. Vervolgens loopt verdachte, gevolgd door de drie medeverdachten, richting het terras en worden door alle verdachten geweldshandelingen verricht tegen verschillende aangevers. Na het geweldsincident vertrekken de verdachten gezamenlijk.
TussenconclusieOp grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachten samen betrokken zijn geweest bij het geweldsincident dat op 12 januari 2019 aan de Havermarkt te Breda heeft plaatsgevonden en waarvan [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] het slachtoffer zijn geworden.
Feit 1
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een poging tot zware mishandeling tezamen en in vereniging gepleegd ten aanzien van aangever [naam 1] . Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen.
Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden volgt dat verdachte met zijn geschoeide rechtervoet driemaal schoppende bewegingen richting het hoofd van [naam 1] maakt terwijl hij op de grond lag. Dat die schoppen in de richting van het hoofd van [naam 1] raak waren, volgt uit de verklaringen van getuige [getuige] , de anonieme getuige, aangever [naam 3] en aangever [naam 1] . Eveneens blijkt uit de getuigenverklaringen dat het schoppen met kracht gebeurde. Het door de verdediging gevoerde verweer dat verdachte enkel in de richting van de rug zou hebben geschopt, vindt geen steun in enig bewijsmiddel.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat één harde klap of trap al tot ernstig letsel kan leiden. Nu verdachte meermalen met geschoeide voet en met kracht schopte tegen het hoofd van [naam 1] terwijl deze op de grond lag en door medeverdachte [medeverdachte 1] op de grond werd gehouden en ook werd geslagen, is de rechtbank van oordeel dat de schoppen van verdachte de aanmerkelijke kans veroorzaakte dat zwaar lichamelijk letsel bij [naam 1] zou optreden. De gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat verdachte de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust heeft aanvaard. Dat het letsel beperkt is gebleven is niet aan verdachte te danken.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] verdachte [naam 1] vastpakt en tracht naar de grond te dwingen. Wanneer [naam 1] probeert weg te lopen, pakt medeverdachte [medeverdachte 1] hem bij zijn jas en slaat tenminste viermaal met zijn linkerhand tegen het hoofd van [naam 1] . Vervolgens doet verdachte zijn rechterarm om de nek van [naam 1] en slaat hij hem drie keer tegen zijn hoofd. Nadat medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam 1] ten val zijn gekomen, gaat [medeverdachte 1] bovenop [naam 1] zitten en geeft hij hem tenminste tien slagen tegen het hoofd.
Dat het slaan – in ieder geval op het moment dat [naam 1] op de grond lag – met veel kracht gebeurde, leidt de rechtbank onder meer af uit de anonieme getuigenverklaring. De anonieme getuige heeft verklaard dat hij dacht dat de verdachten het slachtoffer zouden doodslaan en -schoppen en dat de verdachten helemaal los gingen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat één harde klap of trap al tot ernstig letsel kan leiden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op de grote hoeveelheid geweld gericht tegen het hoofd van [naam 1] en de kracht waarmee dat gebeurde terwijl [naam 1] met zijn hoofd op een stenen ondergrond ligt, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig is geweest. De gedragingen van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat medeverdachte [medeverdachte 1] de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust heeft aanvaard.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Nadat verdachte en de drie medeverdachten, onder wie [medeverdachte 1] , enkele minuten hebben staan praten, lopen zij gezamenlijk op de groep aangevers af. Verdachte en [medeverdachte 1] richten zich direct op [naam 1] . Nadat het verdachte niet is gelukt [naam 1] vast te pakken, lukt dit [medeverdachte 1] wel. [medeverdachte 1] slaat meerdere keren tegen het hoofd van [naam 1] en nadat zij ten val zijn gekomen gaat [medeverdachte 1] bovenop hem zitten waardoor [naam 1] niet weg kan komen. Hierna blijft [medeverdachte 1] [naam 1] tegen zijn hoofd slaan en schopt verdachte meermalen tegen het hoofd van [naam 1] . Vervolgens zijn zij gelijktijdig met de twee andere medeverdachten vertrokken. Uit dit verloop van de handelingen volgt dat duidelijk sprake is van een opzettelijke gezamenlijke uitvoering van geweld en daarmee van medeplegen. Dit maakt dat verdachte medeverantwoordelijk kan worden gehouden voor alle gepleegde geweldshandelingen, ook de geweldshandelingen die door [medeverdachte 1] zijn verricht.
Conclusie
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, waarvan [naam 1] het slachtoffer is geworden.
Feit 2
Openlijk geweld
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten allen de in de tenlastelegging bij de gedachtestreepjes genoemde handelingen hebben verricht. De rechtbank dient te beoordelen of deze gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als openlijk geweld. Om geweld aan te merken als openlijk geweld moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen. Niet is vereist dat verdachte zelf geweld heeft gepleegd. Het is voldoende dat wordt bewezen dat verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank stelt vast dat de gedragingen hebben plaatsgevonden op de openbare weg, te weten de Havermarkt te Breda, en in het bijzijn van anderen. Hiermee is het openlijk handelen gegeven. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachten samen welbewust de confrontatie met aangevers zijn aangegaan. Zij lopen gezamenlijk op de groep met aangevers af en gaan direct over tot fysieke handelingen. De agressie komt overduidelijk vanuit de groep van verdachten. Verdachte duwt [naam 3] opzij en richt zich vervolgens tegen [naam 1] . Op een later moment achtervolgt verdachte [naam 3] . De rechtbank is van oordeel dat verdachte met dit handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd om te kunnen spreken van openlijk geweld richting alle drie de aangevers. Dit maakt dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle gepleegde geweldshandelingen.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en het openlijk geweld dusdanig met elkaar verweven zijn dat sprake is van eendaadse samenloop tussen feiten 1 primair en 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 12 januari 2019 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers hebben verdachte en zijn mededader:
- die [naam 1] bij het lichaam vastgepakt en
- die [naam 1] meermalen tegen het hoofd geslagen en
- als die [naam 1] op de grond ligt die [naam 1] meermalen in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam geschopt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 12 januari 2019 te Breda openlijk, te weten, op de Havermarkt, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] door:
- meermalen, althans eenmaal die [naam 2] en/of die [naam 3] en/of die [naam 4] op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te duwen en
- eenmaal tegen het lichaam van die [naam 3] te trappen en
- die [naam 4] bij de nek vast te pakken en die [naam 4] naar de grond te brengen.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 100 uur met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft hij rekening gehouden met het tijdsverloop en de houding van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het positieve reclasseringsadvies, dat verdachte first offender is en met de schending van de redelijke termijn. Daarnaast heeft verdachte direct spijt betuigd. De verdediging betoogt te volstaan met het opleggen van een geldboete.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de nacht van 12 januari 2019 schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen drie slachtoffers. Verdachte heeft meermalen met kracht tegen het hoofd van een van de slachtoffers geschopt, terwijl dat slachtoffer op de grond lag. Hij heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Een zo gewelddadige aanval op het lijf is in de eerste plaats voor het slachtoffer bijzonder beangstigend. Daarnaast is een dergelijk gewelddadig optreden in het uitgaansgebied zeer schokkend voor het publiek en in het bijzonder voor de ooggetuigen. Het versterkt in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van de anonieme getuige die zijn naam niet wilde geven omdat hij bang was voor de verdachten naar aanleiding van het gepleegde geweld wat hij van dichtbij heeft waargenomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 15 november 2019 dat over verdachte is opgesteld. Uit het advies blijkt dat de kans op recidive en letselschade als laag wordt ingeschat. Het inzetten van (gedrags)interventies is daarom niet geïndiceerd. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf eveneens rekening met wat verdachte ter zitting heeft aangevoerd over zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte leidt een stabiel leven. Hij heeft een gezin en is werkzaam in het familiebedrijf.
De redelijke termijn
De rechtbank constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Verdachte is op 12 januari 2019 aangehouden, in verzekering gesteld en verhoord. Op dat moment is de redelijke termijn gaan lopen. De redelijke termijn is dus met 11 maanden overschreden. De rechtbank zal dit verdisconteren in de straf.
De straf
Het oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van bijvoorbeeld schoppen tegen het hoofd bedraagt 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Indien er sprake is van een poging, wordt de straf met één derde verminderd. Daarnaast geldt als LOVS-oriëntatiepunt voor het openlijk en in vereniging geweld plegen tegen personen, waarbij sprake is van lichamelijk letsel, een taakstraf van 150 uur. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zal de rechtbank hiertoe niet overgaan.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn houding, de overschrijding van de redelijke termijn en dat sprake is van eendaadse samenloop. Ook weegt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat verdachte spijt heeft betuigd en daarin ook oprecht overkomt. De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de door de officier van justitie geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 150 uur, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van € 1.000,00, bestaande uit een bedrag van € 500,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor bewezenverklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van en onderzoek naar dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de onder de post immateriële schade gevorderde bedrag van € 500,00 onvoldoende is onderbouwd, de aard en de ernst van de normschending door verdachte met zich meebrengt dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een bedrag aan immateriële schade wel passend is. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,00 billijk. Zij zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
7.2
De benadeelde partij [naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert ten aanzien van feit 2 een schadevergoeding van
€ 3.797,51, bestaande uit een bedrag van € 797,51 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. Ter zitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat de onder de immateriële schade gevorderde kosten niet meer worden gevorderd, omdat het plaatsen van implantaten niet nodig is gebleken. Wel wenst de benadeelde partij vergoeding van de emotionele schade en voor de pijn die hij heeft gehad.
De rechtbank heeft hiervoor bewezenverklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de tandartskosten voldoende zijn onderbouwd. Uit de overgelegde stukken blijkt in voldoende mate dat de kosten zijn gemaakt en ook zijn betaald door de benadeelde partij. De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding van € 797,51 geheel toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Verdachte zal ook de wettelijke rente over de schadevergoeding dienen te vergoeden. Deze wordt telkens berekend vanaf de factuurdatum tot aan de dag van de algehele voldoening.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een bedrag aan immateriële schade passend is. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 200,00 billijk. Zij zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 55, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van:
feit 1 primair:medeplegen van poging tot zware mishandeling;
en
feit 2:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
[naam 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van
€ 500,00, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] (feit 1), € 500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 997,51, waarvan
€ 797,51 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend over € 95,14 vanaf 12 januari 2019, over € 113,46 vanaf 13 januari 2019, over € 193,71 vanaf 8 februari 2019, over € 251,92 vanaf 15 maart 2019, over € 143,28 vanaf 5 april 2019, steeds tot aan de dag der voldoening,
en
€ 200,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] (feit 2), € 997,51 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hiervoor omschreven;
- bepaalt dat bij niet betaling 19 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. Broeders, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 december 2021.