In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag die was vastgesteld op 6 oktober 2020, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.719 had vastgesteld. De belanghebbende betwistte deze aanslag en stelde dat hij recht had op een hogere aftrek van specifieke zorgkosten dan de inspecteur had toegestaan.
Tijdens de zitting op 20 oktober 2021 in Breda, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de specifieke zorgkosten te laag had vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten voor het jaar 2017 in totaal € 4.058 bedroegen, wat leidde tot een verlaging van het belastbaar inkomen tot € 22.602. De rechtbank heeft de uitspraak van de inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. Tevens is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moest hij het griffierecht vergoeden.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de relevante artikelen van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 besproken, en heeft geconcludeerd dat de belanghebbende recht had op de gevraagde aftrekken voor specifieke zorgkosten, waaronder kosten voor diëten en vervoerskosten. De rechtbank heeft de inspecteur in het gelijk gesteld voor de kosten die niet voor aftrek in aanmerking kwamen, maar heeft de totale aftrekbare kosten vastgesteld op een hoger bedrag dan de inspecteur had toegestaan.