ECLI:NL:RBZWB:2021:6151

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9923
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangsombeschikking en beoordeling van belanghebbendheid in bestuursrechtelijke procedure

Op 1 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak tegen een eerdere uitspraak van 20 mei 2021. De zaak betreft een beroep van [naam eiser] tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek, hierna 'opposant'. In de eerdere uitspraak werd het beroep tegen het niet tijdig nemen van de dwangsombeschikking niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen de dwangsombeschikking van 17 december 2020 gegrond werd verklaard. Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld, stellende dat hij nooit een besluit op bezwaar heeft genomen en dat [naam eiser] niet heeft gereageerd op verzoeken om zich te identificeren.

De rechtbank heeft in deze verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak van 20 mei 2021 terecht was. De rechtbank oordeelde dat opposant ten onrechte had gesteld dat [naam eiser] geen belanghebbende was, omdat hij zich niet had geïdentificeerd. De rechtbank benadrukte dat [naam eiser] wel degelijk belang had bij een beslissing op zijn verzoek om informatie over zijn persoonsgegevens, ondanks het feit dat hij zich niet had geïdentificeerd. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak grotendeels juist was, maar dat de opdracht aan opposant om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, onjuist was. In plaats daarvan moest dit worden gelezen als een opdracht om een nieuwe dwangsombeschikking te nemen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef, met uitzondering van het onjuiste gedeelte over het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. De rechtbank heeft de beslissing openbaar gemaakt op 1 december 2021, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9923 AVG V

uitspraak van 1 december 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek, opposant.

Procesverloop

[naam eiser] heeft bij brief van 30 november 2020, ingekomen bij de rechtbank op 1 december 2020, bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking door opposant.
Bij (dwangsom)beschikking van 17 december 2020 heeft opposant vastgesteld dat hij geen dwangsommen aan [naam eiser] verschuldigd is.
Bij uitspraak van 20 mei 2021 heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de dwangsombeschikking van 17 december 2020 gegrond.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het verzet is behandeld op de zitting van 3 november 2021. Opposant noch [naam eiser] zijn daar verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Bij brief van 29 april 2020, door opposant ontvangen op 13 mei 2020, heeft [naam eiser] gevraagd aan te geven of er van hem persoonsgegevens zijn verwerkt en, als dat het geval is, daarin inzage te krijgen. (AVG-verzoek)
Bij brief van 13 juni 2020 heeft [naam eiser] aan opposant verzocht om een besluit te nemen op zijn AVG-verzoek en daarbij voortvarend te werk te gaan.
Bij brieven van 29 juni en 21 september 2020 heeft opposant aan [naam eiser] meegedeeld dat zijn identiteit moet worden vastgesteld voordat zijn verzoek kan worden afgehandeld.
Bij besluit van 14 oktober 2020 heeft opposant het AVG-verzoek afgewezen, omdat de identiteit van [naam eiser] niet kan worden vastgesteld. [naam eiser] heeft zich niet geïdentificeerd.
Bij brief van 18 oktober 2020 heeft [naam eiser] aan opposant gevraagd om een besluit te nemen naar aanleiding van zijn brief van 13 juni 2020 en daarbij voortvarend te werk te gaan.
Opposant heeft vervolgens op 5 november 2020 aan [naam eiser] meegedeeld al op 14 oktober 2020 te hebben beslist.
[naam eiser] heeft op 1 december 2020 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking.
Bij dwangsombeschikking van 17 december 2020 heeft opposant gesteld geen dwangsommen verschuldigd te zijn, omdat [naam eiser] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende.
De rechtbank heeft het beroep tegen het uitblijven van een dwangsombeschikking op 20 mei 2021 niet-ontvankelijk en het beroep tegen de dwangsombeschikking gegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft opposant ten onrechte besloten dat er geen dwangsommen zijn verbeurd op de grond dat [naam eiser] geen belanghebbende is. De rechtbank heeft de dwangsombeschikking daarom vernietigd en opposant opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Met het besluit op bezwaar van 12 juli 2021 heeft opposant het bezwaar van [naam eiser] tegen het dwangsombesluit kennelijk ongegrond verklaard, omdat hij geen belanghebbende is. [naam eiser] heeft hiertegen beroep ingesteld. (zaaknummer 21/3192)
2.
Verzet
Opposant is in verzet gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2021. Hij heeft gesteld dat hij nooit een besluit op bezwaar heeft genomen zodat de uitspraak, dat hij een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen, onbegrijpelijk is. Daarnaast heeft [naam eiser] niet gereageerd op verzoeken van opposant om zich te identificeren. Hieruit blijkt dat [naam eiser] er geen daadwerkelijk belang aan hecht om een (inhoudelijk) besluit op zijn verzoek te krijgen en het verzoek kennelijk is gebruikt voor een ander doel. Opposant blijft derhalve bij zijn standpunt dat [naam eiser] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 4:17, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tot slot stelt opposant dat, anders dan waarvan hij eerder is uitgegaan, de brief van [naam eiser] van 13 juni 2021 niet als een ingebrekestelling kan worden aangemerkt.
3.
Oordeel van de verzetrechter
In deze verzetzaak ligt, vanwege de aard daarvan, uitsluitend ter beoordeling voor of de rechtbank in de uitspraak van 20 mei 2021 terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep tegen het dwangsombesluit van 17 december 2020 gegrond is. Bij deze beoordeling is (het oordeel van de rechtbank over) het dwangsombesluit en de daaraan tegen grondslag liggende motivering het uitgangspunt. De (aanvullende) motivering die opposant in verzet heeft gegeven – dat hij geen dwangsommen verschuldigd is, omdat er geen sprake is van een ingebrekestelling – zal de verzetrechter derhalve niet beoordelen.
Opposant heeft in het dwangsombesluit gesteld geen dwangsom verschuldigd te zijn omdat [naam eiser] geen belanghebbende is. Hieraan heeft opposant ten grondslag gelegd dat hij niet heeft kunnen vaststellen of sprake is van een persoonlijk belang doordat opposant de identiteit niet heeft kunnen vaststellen. De rechtbank heeft in de uitspraak van 20 mei 2021 geoordeeld dat het dwangsombesluit op die grond geen stand houdt. De verzetrechter ziet geen aanleiding om daarover thans anders te oordelen. [naam eiser] heeft opposant verzocht om informatie over (verwerking van) zijn eigen persoonsgegevens. [naam eiser] heeft er belang bij dat op die aanvraag (tijdig) wordt beslist. Dat hij zich niet heeft geïdentificeerd betekent niet dat hij geen belang heeft bij een beslissing op zijn verzoek. Dat [naam eiser] zich niet heeft geïdentificeerd zou wel kunnen betekenen dat zijn aanvraag wordt afgewezen. Dat is in dit geval ook gebeurd in het besluit van 14 oktober 2020. In dat besluit heeft opposant het AVG-verzoek afgewezen, omdat [naam eiser] zich niet heeft geïdentificeerd. Opposant heeft dus de aanvraag niet afgewezen omdat [naam eiser] geen belanghebbende zou zijn bij zijn aanvraag, zoals de rechtbank ook al heeft overwogen.
De verzetrechter is dan ook van oordeel dat de rechtbank in de uitspraak van 20 mei 2021 terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep tegen het dwangsombesluit van 17 december 2020 gegrond is.
De verzetrechter is het wel met opposant eens dat de rechtbank ten onrechte aan hem heeft opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. In plaats daarvan moet worden gelezen dat opposant wordt opgedragen opnieuw een dwangsombeschikking te nemen. De rechtbank beschouwt het besluit van 12 juli 2021 als dit (primaire) besluit. [naam eiser] heeft beroep ingesteld tegen dat besluit. De rechtbank zal dat beroep aan opposant doorsturen om als bezwaar te worden behandeld. Alhoewel de beslissing in de uitspraak van 20 mei 2021 dus deels niet juist is, ziet de verzetrechter hierin onvoldoende reden om het verzet gegrond te verklaren.
4.
Conclusie
De rechtbank komt tot de slotsom dat er geen aanleiding is om (inhoudelijk) anders te oordelen dan in de uitspraak van 20 mei 2021. Het verzet is daarom ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft, met uitzondering van – zoals reeds overwogen – het gedeelte van het dictum waar ‘een nieuw besluit te nemen op het bezwaar’ dient te worden gelezen als ‘een nieuwe dwangsombeschikking te nemen’.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 1 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.