In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werkneemster, hierna aangeduid als [verzoekster], die aanspraak maakte op een transitievergoeding in het kader van een slapend dienstverband. De werkneemster was na 104 weken arbeidsongeschiktheid nog gedeeltelijk werkzaam bij haar werkgever, Thebe Zorg Thuis B.V. De werkneemster verzocht om betaling van de transitievergoeding, met als peildatum de dag waarop de 104 weken wachttijd was verstreken. De kantonrechter oordeelde dat dit standpunt niet volgde uit het Xella-arrest van de Hoge Raad van 8 november 2019. De kantonrechter wees de transitievergoeding toe volgens de normen die golden in januari 2020.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 23 oktober 2020 was ingediend, gevolgd door een verweerschrift van de werkgever op 9 december 2020 en een mondelinge behandeling op 18 december 2020. De werkneemster had in haar verzoekschrift onder andere verzocht om een vergoeding voor juridische bijstand en de transitievergoeding, die zij berekende op € 25.810,00 bruto. De werkgever voerde verweer en stelde dat er geen informatieplicht bestond over de transitievergoeding, en dat de transitievergoeding berekend moest worden over een kortere periode.
De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden diende te worden, en dat de werkneemster recht had op een transitievergoeding van € 14.600,39 bruto, berekend naar de normen die golden na 1 januari 2020. De kantonrechter wees de verzoeken van de werkneemster om aanvullende vergoedingen af, en bepaalde dat iedere partij zijn eigen proceskosten diende te dragen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.