Uitspraak
1.[bewindvoerder] ,gevestigd en kantoorhoudende te [X] ,in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [vrouw] ,
advocaat mr. C.G.A. Mattheussens,
2.[vrouw]
feitelijk verblijvende te [XXX] ,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van voorlopige voorzieningen met betrekking tot de toevertrouwing van minderjarigen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.G.A. Mattheussens, verzocht om wijziging van de eerdere beschikking van 24 december 2020, waarin de minderjarigen aan de man waren toevertrouwd. De vrouw stelde dat haar omstandigheden waren veranderd, omdat zij sinds 26 oktober 2021 over eigen woonruimte beschikte en niet langer afhankelijk was van haar ouders. Ze voerde aan dat de opvoedsituatie bij de man zorgwekkend was, onder andere vanwege zijn alcoholgebruik en het feit dat hij veel werkte, waardoor hij niet zelf voor de kinderen kon zorgen.
De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.J.R. Albicher, betwistte de wijziging van de voorzieningen en stelde dat de situatie voor de kinderen goed was en dat het in hun belang was om stabiliteit te behouden. De Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig en gaf aan dat de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling van de kinderen nog niet volledig was gestart, maar dat er geen zorgen waren over de huidige opvoedsituatie bij de man.
De rechtbank oordeelde dat er voldoende wijzigingen in de omstandigheden waren om het verzoek van de vrouw te kunnen ontvangen, maar dat er onvoldoende informatie beschikbaar was om te concluderen dat de belangen van de kinderen gebaat zouden zijn bij een wijziging van de toevertrouwing. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, evenals het voorwaardelijke verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling, omdat dit bij gebrek aan belang geen verdere bespreking behoefde.