ECLI:NL:RBZWB:2021:6125

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
C/02/391187 FA RK 21-5074
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige voorzieningen in een familiezaken met betrekking tot de toevertrouwing van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van voorlopige voorzieningen met betrekking tot de toevertrouwing van minderjarigen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.G.A. Mattheussens, verzocht om wijziging van de eerdere beschikking van 24 december 2020, waarin de minderjarigen aan de man waren toevertrouwd. De vrouw stelde dat haar omstandigheden waren veranderd, omdat zij sinds 26 oktober 2021 over eigen woonruimte beschikte en niet langer afhankelijk was van haar ouders. Ze voerde aan dat de opvoedsituatie bij de man zorgwekkend was, onder andere vanwege zijn alcoholgebruik en het feit dat hij veel werkte, waardoor hij niet zelf voor de kinderen kon zorgen.

De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.J.R. Albicher, betwistte de wijziging van de voorzieningen en stelde dat de situatie voor de kinderen goed was en dat het in hun belang was om stabiliteit te behouden. De Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig en gaf aan dat de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling van de kinderen nog niet volledig was gestart, maar dat er geen zorgen waren over de huidige opvoedsituatie bij de man.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende wijzigingen in de omstandigheden waren om het verzoek van de vrouw te kunnen ontvangen, maar dat er onvoldoende informatie beschikbaar was om te concluderen dat de belangen van de kinderen gebaat zouden zijn bij een wijziging van de toevertrouwing. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, evenals het voorwaardelijke verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling, omdat dit bij gebrek aan belang geen verdere bespreking behoefde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/391187 / FA RK 21-5074
beschikking betreffende wijziging voorlopige voorzieningen
in de zaak van

1.[bewindvoerder] ,gevestigd en kantoorhoudende te [X] ,in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [vrouw] ,

hierna te noemen Hagenaars Bewindvoering,
advocaat mr. C.G.A. Mattheussens,

2.[vrouw]

wonende te [XX] ,
feitelijk verblijvende te [XXX] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. C.G.A. Mattheussens,
en

1.[bewindvoerder 2] ,

gevestigd en kantoorhoudende te [XXXX] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [man] ,
hierna te noemen Kwakkenbos Bewindvoeringen,
advocaat mr. J.J.R. Albicher,

2.[man] ,

wonende te [XX] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.J.R. Albicher,

1.Het procesverloop

1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 27 oktober 2021 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 16 november 2021 ontvangen verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- de beschikkingen betreffende voorlopige voorzieningen van 21 juli 2020 en 24 december 2020.
1.2.
De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 22 november 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad.

2.Het verzoek

Het verzoek van de vrouw tot wijziging van voormelde beschikking van 24 december 2020 strekt tot:
- toevertrouwing van de minderjarigen aan haar;
- nadere vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

3.De beoordeling

3.1.
In de beschikking voorlopige voorzieningen van 21 juli 2020 is bepaald dat:
1. de man is bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd tot gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] ;
2. de minderjarigen worden toevertrouwd aan de man;
3. de minderjarigen contact hebben met de vrouw iedere week van woensdag vanaf schooltijd tot donderdag tot schooltijd en eenmaal per twee weken van vrijdag vanaf schooltijd tot maandagochtend tot schooltijd;
4. de raad wordt verzocht de situatie rondom de minderjarigen te onderzoeken en adviseren over het hoofdverblijf van de minderjarigen, de verdeling van de zorg- en opvoedtaken dan wel of het onderzoek aanleiding geeft voor een beschermingsonderzoek.
3.2.
Vervolgens is in de beschikking van 24 december 2020, samengevat, bepaald:
- dat de vrouw en de minderjarigen – naast de in de beschikking voorlopige voorzieningen van 21 juli 2020 bepaalde contactregeling – gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar van woensdag 23 december 2020 tot donderdag 24 december en van woensdag 30 december 2020 tot donderdag 31 december 2020.
3.3.
De vrouw voert als grond voor haar verzoek aan dat sinds genoemde beschikkingen de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de daarbij gegeven voorzieningen met betrekking tot de toevertrouwing van de minderjarigen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, niet in stand kunnen blijven. In dit verband heeft de vrouw aangevoerd dat zij vanaf 26 oktober 2021 eigen, zelfstandige, woonruimte heeft in [XXXXX] , waardoor zij in staat is om de kinderen zelfstandig te huisvesten en zij niet meer afhankelijk is van haar ouders. Nu de vrouw eigen woonruimte heeft, bestaan aan haar zijde geen zorgen meer over de opvoedsituatie voor de kinderen. Uit het rapport van de raad van 21 april 2021 blijkt volgens de vrouw dat er wel zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de man, omdat onvoldoende zicht bestaat op het alcoholgebruik van de man. Daarnaast stelt de vrouw dat de man veel werkt, waardoor hij niet zelf de zorg voor de kinderen kan dragen, maar dit over moet laten aan derden.
3.4.
Namens de man is aangevoerd dat de omstandigheden na de beschikkingen van 21 juli 2020 en 24 december 2020 niet zodanig gewijzigd zijn dat de voorzieningen niet in stand kunnen blijven. De man heeft aangevoerd dat het nu goed gaat met de kinderen en dat het in hun belang is om de rust te bewaren en hen nu niet te confronteren met meer wijzigingen dan nodig is. De kinderen zijn met ingang van 29 juni 2021 onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Breda (hierna: GI) en volgens de man moet de hulpverlening in het kader van deze ondertoezichtstelling eerst gestart worden.
3.5.
De raad heeft tijdens de zitting aangevoerd dat uit contacten met de GI is gebleken dat de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling nog niet volledig is gestart. Wel is aan de zijde van vader hulpverlening gestart vanuit Prisma en daaruit is volgens de raad niet gebleken dat er zorgen zijn over de huidige opvoedsituatie van de kinderen bij de man.
3.6.
De rechtbank stelt voorop dat hierna niet alleen beoordeeld zal worden – zoals namens de vrouw is verzocht – of sprake is van een wijziging van omstandigheden ten aanzien van de beschikking van 24 december 2020, maar ook of zich een gewijzigde situatie voordoet na de beschikking van 21 juli 2020. In deze laatste beschikking is immers bepaald dat de kinderen aan de man worden toevertrouwd en het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of deze toevertrouwing moet worden gewijzigd.
3.7.
Tegen een op grond van artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gegeven beschikking staat geen hogere voorziening open, behalve cassatie in het belang der wet. Op grond van het bepaalde in artikel 824 lid 2 Rv kan een op basis van artikel 822 Rv gegeven beschikking slechts worden gewijzigd of ingetrokken, indien de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Volgens genoemd artikel rechtvaardigt niet iedere wijziging van omstandigheden of onjuistheid, dan wel onvolledigheid een wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen, maar kan daarvan slechts sprake zijn in evidente, zeer sprekende gevallen.
3.8.
Op basis van de overgelegde stukken en de stellingen van partijen staat vast dat de vrouw vanaf 26 oktober 2021 eigen woonruimte heeft en dat de kinderen met ingang van 29 juni 2021onder toezicht zijn gesteld. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat sprake is van zodanige wijzigingen van omstandigheden sinds voormelde beschikkingen dat de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek. De rechtbank zal dan ook hierna het verzoek van de vrouw, tot toevertrouwing van de kinderen aan haar, beoordelen.
3.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met partijen vastgesteld dat de kinderen bij de man verblijven en dat zij iedere week van woensdagmiddag tot donderdagochtend bij de vrouw zijn en één keer per 14 dagen een weekeind. Verder is gebleken dat beide ouders betrokken zijn bij de scholen van de kinderen. In verband met de werkzaamheden van de man gaan de kinderen doordeweeks, na schooltijd, naar de ouders van de man, waar de man hen na werktijd ophaalt. De vrouw werkt op het moment van de zitting niet. Zij ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet.
3.10.
De rechtbank begrijpt dat de vrouw de kinderen enorm mist nu zij haar leven inmiddels weer op orde heeft na haar detentieperiode. Van belang is echter ook dat zich in de levens van de kinderen veel heeft voorgedaan: zij werden geconfronteerd met, onder meer, een heftige echtscheidingsstrijd tussen hun ouders en een voor hen zeer ingrijpende detentieperiode – en daarmee gepaarde gaande afwezigheid in hun leven – van hun moeder. Zoals blijkt uit het rapport van de raad van 21 april 2021 zijn er zorgen over het algehele welzijn van de kinderen, de opvoedingssituaties van beide ouders en de mogelijke aanwezigheid van persoonlijke problematiek bij beide ouders. Mede op basis van voormeld rapport zijn de kinderen bij beschikking van 29 juni 2021 (tot 29 juni 2022) onder toezicht gesteld. Uit de verklaringen van de raad tijdens de zitting is gebleken dat de hulpverlening in het kader van deze ondertoezichtstelling als gevolg van verschillende omstandigheden traag is gestart. Uit de verklaringen van partijen tijdens de zitting is gebleken dat de man inmiddels hulpverlening krijgt vanuit Prisma, maar dat onderzoek en hulpverlening richting de vrouw nog niet is gestart. Het is in het belang van zowel de kinderen als de beide ouders dat de GI onderzoek en hulpverlening nu zeer voortvarend in gang, dan wel voort gaat zetten en dat ook de vrouw wordt betrokken bij het onderzoeks- en hulpverleningstraject. De belangen van de kinderen maken echter dat de GI de tijd en ruimte moet krijgen om onderzoek en hulpverlening verder vorm te gaan geven. Naar het oordeel van de rechtbank is er nu onvoldoende informatie beschikbaar om te kunnen beoordelen of de belangen van de kinderen gebaat zijn bij (weer) een nieuwe situatie waarin zij aan de vrouw worden toevertrouwd. Het enkele feit dat de woonsituatie van de vrouw is gewijzigd is in dit verband onvoldoende. De stelling van de vrouw dat de toevertrouwing van de kinderen aan de man enkel gebaseerd is geweest op de detentie van de vrouw en het wegvallen van haar woonvoorziening is onbegrijpelijk in het licht van de door de raad in het rapport van 21 april 2021 vast gestelde problemen van de kinderen en de opvoedsituaties van beide ouders. Het ongeduld van de moeder uit zich op dit moment, zo bleek ter zitting, door haar drang te kinderen ook op ongepaste momenten met appberichten te belasten, een aspect waar de raad nadrukkelijk op wijst op pagina 26, tweede volle alinea van genoemd rapport. Zonder goed zicht op de situaties aan beide zijden: die van de man en die van de vrouw, is het niet verantwoord verandering te brengen in de thans voor de kinderen bestaande opvoedsituatie.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen.
3.11.
Nu het verzoek van de vrouw, tot toevertrouwing van de kinderen aan haar, wordt afgewezen, behoeft het (subsidiaire) verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en de kinderen geen verdere bespreking. Ook dit verzoek zal, bij gebrek aan belang, worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst af het verzoek van de vrouw en het voorwaardelijke verzoek van de man.
Deze beschikking is gegeven door mr. van Leuven, en, in tegenwoordigheid van van der Burgt-de Klerk, griffier, in het openbaar uitgesproken op