ECLI:NL:RBZWB:2021:6121

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
02/312336-20, 02/304289-20, 02/001936-21 en 02/002011-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen minderjarige verdachte met meerdere misdrijven waaronder bedreiging, diefstal en drugshandel

Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die zich in een kort tijdsbestek schuldig heeft gemaakt aan een aanzienlijk aantal misdrijven. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren op 18 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte had onder andere cocaïne en hennep in zijn bezit, en was betrokken bij meerdere diefstallen en bedreigingen met een taser. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden en de hulpverlening die hij had ontvangen. Uiteindelijk werd er een werkstraf van 120 uren opgelegd, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en een jeugddetentie van 20 dagen met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder toezicht van de jeugdreclassering en deelname aan schematherapie. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/312336-20, 02/304289-20, 02/001936-21 en 02/002011-21
vonnis van de meervoudige kamer van 2 december 2021
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende aan [adres]
raadsman mr. G. Veen, advocaat te ’s-Heer Arendskerke

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 18 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ook zijn de heer [naam 2] (namens Jeugdbescherming West Zeeland) en de heer [naam 1] (namens de Raad voor de Kinderbescherming) als deskundigen gehoord.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Parketnummer 02/312336-20:
Feit 1: 0,9 gram cocaïne in zijn bezit had;
Feit 2: 1,1 gram hennep in zijn bezit had;
Parketnummer 02/304289-20:
Feit 1: samen met anderen met geweld goederen van de aangevers [aangever 1] en [aangever 2] heeft afgepakt, dan wel dit heeft geprobeerd dan wel de aangevers [aangever 1] en [aangever 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2: een scooter heeft gestolen;
Feit 3: een geldbedrag heeft gestolen, dan wel een geldbedrag verduisterd heeft;
Feit 4: aangever [aangever 3] heeft bedreigd met een taser;
Feit 5: een taser in zijn bezit heeft gehad;
Parketnummer 02/001936-21:
een Nike-vest uit een winkel heeft gestolen;
Parketnummer 02/002011-21:
samen met een ander een scooter heeft gestolen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle tenlastegelegde feiten gepleegd heeft. Ten aanzien van de feiten onder de parketnummers 02/312336-20, 02/001936-21 en 02/002011-21 baseert hij zich daarbij op de aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte.
Ten aanzien van parketnummer 02/304289-20 is de officier van justitie van mening dat op grond van de aangiftes van [aangever 2] en [aangever 1] , van de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige] en van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld, zoals onder feit 1, primair ten laste is gelegd.
De diefstal van de onder feit 2 tenlastegelegde scooter kan eveneens bewezen worden op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Verdachte ontkent de diefstal c.q. verduistering, zoals tenlastegelegd onder feit 3. Gelet op de verklaring van aangevers kan de verduistering volgens de officier van justitie echter wettig en overtuigend bewezen worden.
Ten aanzien van feit 4, dat ziet op het bedreigen met een taser, is de officier van justitie van mening dat op grond van de aangifte, de verklaring van een getuige en van de beelden, de gedragingen van verdachte bestempeld kunnen worden als een bedreiging.
Tot slot kan feit 5 worden bewezen op basis van de bevindingen van de politie en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder parketnummer 02/304289-20, feit 1, tenlastegelegde medeplegen van diefstal met geweld c.q. poging tot diefstal met geweld. Dit omdat de handelingen van verdachte en zijn medeverdachten niet erop gericht waren iets weg te nemen van de aangevers. Wel kan het medeplegen van bedreiging wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Feit 2 kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard op basis van de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder feit 3 tenlastegelegde diefstal c.q. verduistering refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Voor wat betreft feit 4 merkt de verdediging op dat verdachte een taser bij zich had om aangever en diens vriend bang te maken, maar dat uit de camerabeelden blijkt dat dit niet goed gelukt is. Verdachte werd namelijk gevolgd door aangever en diens vriend. Gelet hierop kan worden aangenomen dat er kennelijk geen sprake was van een bedreigende situatie. Verdachte dient vrijgesproken te worden van feit 4. Wel kan feit 5 bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van de feiten op de overige parketnummers kan een bewezenverklaring volgen, aangezien verdachte die feiten bekend heeft.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van parketnummer 02/304289-20:
Feit 1:
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 27 november 2020 te Goes, samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de aangevers [aangever 1] en [aangever 2] heeft benaderd. Dit is qua uitingen en gedragingen op een intimiderende wijze voor de aangevers gegaan. Deze gedragingen en uitingen zijn in de tenlastelegging opgenomen en kunnen naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden verklaard, met uitzonderingen van de bewoordingen “Ik ga een gunnoe halen.” en “als we je nog een keer zien, maken we je dood.” Verdachte zal van dat gedeelte van de tenlastelegging vrijgesproken worden nu uit het dossier blijkt dat deze bewoordingen niet door hem of zijn medeverdachten zijn geuit maar door een paar jongens die zich ongevraagd bij hen hadden aangesloten.
Anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een wegnemingshandeling voor, tijdens of na de gedragingen en uitingen. De rechtbank stelt vast dat er een tas met kleding en een telefoon werden afgepakt van de aangevers waarmee die goederen uit de beschikkingsmacht van de aangevers zijn gehaald. De goederen zijn echter vrijwel onmiddellijk teruggegeven (tas) of losgelaten (telefoon) waarbij niet kan worden vastgesteld dat het oogmerk erop gericht was zich deze goederen toe te eigenen. De rechtbank is op basis van de uit het dossier gebleken omstandigheden en verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten van oordeel dat de uitingen en gedragingen gericht waren op het intimideren en bang maken van de aangevers.
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van diefstal met geweld en ook van het subsidiair tenlastegelegde medeplegen van poging tot diefstal met geweld. Wel is er voldoende wettig en overtuigend bewijs om te komen tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van bedreiging in vereniging.
Feit 3:
Aangever en een getuige hebben verklaard dat verdachte degene is geweest met wie afgesproken was dat hij vuurwerk zou leveren voor een bedrag van 60 euro. Op 26 november 2020 te Goes is volgens hen het geldbedrag aan verdachte gegeven, waarna hij is weggelopen met de woorden dat hij het vuurwerk ging halen. Verdachte is echter niet meer teruggekomen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan verduistering. Verdachte wordt vrijgesproken van de primair tenlastegelegde diefstal.
Feit 4:
Verdachte heeft bekend dat hij op 5 maart 2021 een taser bij zich had. Hij had de taser in die periode telkens bij zich wanneer hij op straat was, omdat hij een conflict had met aangever [aangever 3] . Uit het dossier blijkt dat aangever en een vriend op verdachte zijn afgelopen en dat verdachte op dat moment de taser tevoorschijn heeft gehaald, aan aangever heeft getoond en ook heeft aangezet. Aangever voelde zich door deze gedraging bedreigd. Dit blijkt ook wel uit het gegeven dat aangever [aangever 3] en zijn vriend, zij het kort, gestopt zijn met het aflopen op verdachte. [aangever 3] kon daarbij de redelijke vrees hebben dat hem met die taser zwaar lichamelijk letsel kon worden toegebracht.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [aangever 3] heeft bedreigd met zware mishandeling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/312336-20:
1
op 13 november 2020 te Goes opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,9 gram, van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde
cocaïneeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
op 13 november 2020 te Goes aanwezig heeft gehad ongeveer 1,1 gram hennep, zijnde
hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Parketnummer 02/304289-20:
1, meer subsidiair:
op 27 november 2020 te Goes, tezamen en in vereniging met anderen, [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [aangever 1] en [aangever 2] op intimiderende wijze vragen te stellen en dicht
bij/op die [aangever 1] en [aangever 2] te gaan staan en as op de hand van die [aangever 1]
te tikken en die [aangever 1] en [aangever 2] dreigend de woorden toe te voegen
"Geen grote bek hebben, weet je wel wie wij zijn, wij zijn van die pedo.” en “Ik ga
je steken.” en “Als blijkt dat je gelogen hebt dan gaan je vrienden dood. Ik heb ze
in mijn macht ze zijn in onze stad nu” en “Doe alsof je onze maat bent want als 1
van jullie de politie belt dan ga je dood.” en “je weet niet met wie je te maken
hebt, we zijn op het nieuws geweest, als er problemen zijn dan steken we mensen
gewoon neer.” en “weet je dat van die pedo in
Goes? Dat waren wij. Weet je dat
van die steekpartij op de brug? Dat waren wij. Op het nieuws hoor je ook van
steekpartij hier en steekpartij daar, dat waren wij ook.” en die [aangever 1]
en [aangever 2] te achtervolgen/achterna te rennen, althans daden en/of woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2
op 7 oktober 2020 te Goes een scooter, die toebehoorde aan [aangever 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
die weg te nemen scooter onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
3
subsidiair:
op 26 november 2020 te Goes opzettelijk 60 euro, toebehorende aan [aangever 5] en [aangever 6] en [aangever 7] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als verkoper van vuurwerk, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4
op 5 maart 2021 te Goes [aangever 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [aangever 3] een taser te tonen en deze taser aan te zetten en daarbij die [aangever 3] de woorden "opkankeren", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, toe te voegen;
5
in de periode van 5 maart 2021 tot en met 17 maart 2021 te Goes een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een elektrisch stroomstootwapen (in de vorm van een zaklamp), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;
Parketnummer 02/001936-21:
op 5 oktober 2020 te Goes een vest (merk Nike, ter waarde van 110 euro), die toebehoorde aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Parketnummer 02/002011-21:
op 6 oktober 2020 te Kapelle tezamen en in vereniging met een ander, een scooter (kenteken [kenteken] ), die toebehoorde aan [aangever 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 20 dagen met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest en een werkstraf van 90 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de werkstraf dient als bijzondere voorwaarde het toezicht van de jeugdreclassering gekoppeld te worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Een voorwaardelijke jeugddetentie zal meer effect hebben om verdachte ervan te weerhouden weer de fout in te gaan. Bovendien zal een werkstraf er waarschijnlijk voor zorgen dat verdachte overvraagd wordt, gelet op zijn volle agenda. Het toezicht van de jeugdreclassering als bijzondere voorwaarde is in het belang van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, een bedreiging met zware mishandeling door gebruik te maken van een taser, het voorhanden hebben van een verboden wapen, verduistering, twee diefstallen met braak, een winkeldiefstal en het voorhanden hebben van cocaïne en hennep.
Het grootste deel van deze feiten heeft verdachte binnen een kort tijdsbestek gepleegd. Daar komt bij dat de bedreiging met de taser gepleegd werd, terwijl hij geschorst was uit de voorlopige hechtenis. Niet alleen de hoeveelheid aan feiten, maar ook de ernst van de feiten, maakt dat de rechtbank dit zeer zorgelijk vindt. Verdachte moet goed beseffen dat hij zijn gedrag moet te veranderen.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 november 2021 en de toelichting op zitting door de heer [naam 1] , blijkt dat verdachte, in de periode waarin het grootste deel van de feiten zijn gepleegd, niet goed in zijn vel zat. Op veel leefgebieden ging het niet goed. Vervolgens is er veel hulpverlening ingezet en is nu te zien dat verdachte een positieve ontwikkeling doormaakt. De begeleiding van Vraagkracht heeft hem meer inzicht gegeven in zijn eigen handelen. Wel is nog sprake van een hoog recidiverisico, mede omdat verdachte nog veel denkfoutjes maakt. Geadviseerd wordt om een jeugddetentie voor de duur van de voorlopige hechtenis op te leggen en daarnaast een deels voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarden dat verdachte naar school gaat volgens het rooster, dat hij meewerkt aan een positieve invulling van zijn vrije tijd en meewerkt aan door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening. Het toezicht dient uitgevoerd te worden door Jeugdbescherming West Zeeland te Middelburg.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op het rapport van GZ-psycholoog [naam 3] van 2 maart 2021. Bij verdachte is een psychische stoornis vastgesteld in de vorm van hechtingsproblematiek die heeft geleid tot emotionele problematiek en een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Deze problematiek uit zich onder meer in oppositioneel-opstandig en antisociaal gedrag, die geclassificeerd kan worden als een norm overschrijdende gedragsstoornis.
Geadviseerd wordt om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het feit dat is tenlastegelegd onder 1 in de zaak met parketnummer 02-304289-20. Hij kan op momenten door gevoelens van woede, vernedering en afwijzing overspoeld worden, waardoor hij impulsief reageert.
De GZ-psycholoog acht continuering van de hulpverlening voor zowel verdachte als zijn (stief)ouders van belang. De hulpverlening voor verdachte moet zien op het leren omgaan met negatieve gebeurtenissen uit zijn verleden, het inzicht krijgen in
zijn drijfveren en leren om op een andere manier op zaken te reageren. Gedacht kan worden
aan inzet van schematherapie.
Geadviseerd wordt de opvoedondersteuning en begeleiding van verdachte door Vraagkracht en individuele therapie bij een forensische poli van bijvoorbeeld Emergis op te leggen als
bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf. Begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering is daarbij een belangrijke randvoorwaarde.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en maakt die tot de hare, met dien verstande dat, anders dan de deskundige, de rechtbank gelet op de geconstateerde problematiek ook ten aanzien van de andere bewezenverklaarde feiten uitgaat van een verminderde toerekeningsvatbaarheid bij verdachte.
De rechtbank heeft meegewogen dat verdachte nooit eerder veroordeeld is voor een strafbaar feit en dus ook nooit eerder aan den lijve heeft ondervonden hoe het is om gestraft te worden.
Ook heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat meegewogen dat hij 20 dagen in voorarrest heeft gezeten, 2 weken lang huisarrest heeft gehad en maandenlang een enkelband heeft moeten dragen. Dit alles maakt dat de rechtbank enkel een deels voorwaardelijke werkstraf zal opleggen. Het verrekenen van de in voorarrest doorgebrachte tijd met een jeugddetentie acht de rechtbank niet passend. De rechtbank zal de in voorarrest doorgebrachte tijd in mindering brengen op het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen werkstraf.
Aan het voorwaardelijk deel van de werkstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd. Daarnaast zal zij als bijzondere voorwaarde opnemen dat verdachte moet meewerken aan het volgen van schematherapie. De heer [naam 2] van Jeugdbescherming West Zeeland heeft ter zitting verklaard dat dit zal bijdragen aan de positieve ontwikkeling die verdachte thans doormaakt.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte bij het opleggen van een werkstraf wellicht overvraagd zou worden. Uit het dossier en wat er ter zitting is besproken is de rechtbank echter gebleken dat verdachte nog voldoende ruimte heeft in zijn dagbesteding. De rechtbank deelt die zorg van de verdediging dus niet.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een werkstraf van 120 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 4] vordert een schadevergoeding van € 490,- voor feit 2 van parketnummer 02/304289-20.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte en de omstandigheid dat (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 285, 310 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder parketnummer 02/304289-20 tenlastegelegde feiten 1, primair en subsidiair en 3, primair;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02/312336-20:
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Parketnummer 02/304289-20:
feit 1:Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2:Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 3, subsidiair:Verduistering;
feit 4:Bedreiging met zware mishandeling;
feit 5:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
Parketnummer 02/001936-21:
Diefstal;
Parketnummer 02/002011-21:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte naar school gaat volgens het rooster;
* dat verdachte meewerkt aan een positieve invulling van zijn vrije tijd;
* dat verdachte meewerk aan door de jeugdreclassering noodzakelijke geachte hulpverlening;
* dat verdachte Schematherapie volgt bij een forensische polikliniek, zoals bij Emergis of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het toezicht van de jeugdreclassering, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft opdracht aan Jeugdbescherming West Zeeland, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangever 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 4] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A.B. Scheltema Beduin en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 december 2021.
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.