ECLI:NL:RBZWB:2021:6120

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7643
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor recreatief gebruik van woning en bijgebouw door zorginstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting die zorg verleent aan verstandelijk gehandicapte mensen en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. De stichting, eiseres, heeft beroep ingesteld tegen de weigering van de gemeente om een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van een woning en bijgebouw als recreatiewoning voor haar cliënten. De gemeente had eerder op 18 juni 2020 een besluit genomen waarin de bezwaren van eiseres tegen de geweigerde vergunning ongegrond werden verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de woning en het bijgebouw gebruikt als recreatieverblijf voor cliënten, maar dat dit gebruik niet valt onder de bestemming 'Wonen' zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Eiseres voerde aan dat er geen overtreding van het bestemmingsplan is, omdat het bestemmingsplan geen definitie van 'Wonen' bevat. De rechtbank oordeelde echter dat de definitie van 'wonen' een duurzaam karakter heeft en dat het gebruik van de woning voor recreatie niet voldoet aan deze definitie.

De rechtbank concludeerde dat de gemeente in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te weigeren, mede gezien het beleid van de gemeente om terughoudend om te gaan met de groei van toeristische accommodaties. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de weigering om af te wijken van het bestemmingsplan niet discriminerend was ten opzichte van mensen met een beperking. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7643 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. C. Mohr,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 juni 2020 (bestreden besluit). Dit besluit strekt tot ongegrond verklaring van de bezwaren van eiseres tegen de geweigerde omgevingsvergunning om de woning en het bijgebouw aan de [adres] te [plaatsnaam 2] te mogen gebruiken in afwijking van de bestemming ‘Wonen’.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 15 oktober 2021.
Hierbij waren aanwezig [naam vertegenwoordiger eiseres] namens eiseres, bijgestaan door gemachtigde mr. C. Mohr. Als tolk was aanwezig [naam tolk] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.M. Faas.

Overwegingen

De feiten
1. Eiseres is eigenaar van de woning met bijgebouw aan de [adres] te [plaatsnaam 2] . Eiseres is een stichting die zorgt voor (verstandelijk) gehandicapte mensen. Zij gebruikt de woning en het bijgebouw als recreatieverblijf voor de cliënten aan wie zij zorg verleent. Voor het beoogde gebruik is het bijgebouw rolstoeltoegankelijk gemaakt.
Naar aanleiding van een handhavingsprocedure heeft eiseres op 16 september 2019 een vergunningaanvraag ingediend voor het veranderen van het gebruik van de woning en het bijgebouw aan de [adres] . Verzocht is om een vergunning voor recreatieve verhuur. Daarbij is aangegeven dat geen sprake is van commerciële verhuur aan het grote publiek, maar uitsluitend aan de gehandicapten voor wie eiseres zorgt.
Bij besluit van 19 december 2019 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
De geweigerde omgevingsvergunning
2. Ter zitting is gebleken dat eiseres met de aanvraag heeft beoogd om een omgevingsvergunning te verkrijgen voor gebruik van zowel de woning als het bijgebouw (‘de garage’) als recreatiewoning. De rechtbank zal beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren deze omgevingsvergunning te verlenen.
3. Eiseres heeft in beroep primair aangevoerd dat geen sprake is van overtreding van het bestemmingsplan en zij daarom ook geen vergunning nodig heeft voor het in geding zijnde gebruik. Nu in het bestemmingsplan geen definitie is opgenomen van wat onder ‘Wonen’ verstaan moet worden, moet aangesloten worden bij de definitie in de Van Dale, namelijk ‘verblijf houden, kamers hebben, gehuisvest zijn’. Eiseres wijst erop dat met de opeenvolgende huishoudens, die voor een bepaalde periode de woning zullen gebruiken, is voldaan aan de definitie. Ook is hiermee voldaan aan het vereiste van ‘permanente bewoning’, aangezien via opeenvolgende huishoudens sprake is van permanent gebruik door de personen die door eiseres in de woning zijn geplaatst.
Subsidiair heeft eiseres betoogd dat verweerder de omgevingsvergunning ten onrechte heeft geweigerd.
4. Ingevolge artikel 18.1 van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ zijn de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor wonen en de bij deze bestemming horende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.
Eiseres is sinds 6 januari 2016 eigenaar van het perceel aan de [adres] te [plaatsnaam 2] en gebruikt de woning en het bijgebouw sindsdien als recreatieverblijf voor haar cliënten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit gebruik van de woning niet valt onder de bestemming ‘Wonen’. Eiseres stelt terecht dat het bestemmingsplan geen definitie van ‘Wonen’ kent, en dat uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan worden afgeleid dat dan meerdere woonvormen (zoals kamerverhuur) zijn toegestaan. Indien in een bestemmingsplan geen definitie is opgenomen kan worden aangesloten bij het normale spraakgebruik, zoals eiseres terecht stelt. Er kan aansluiting worden gezocht bij de omschrijving in Van Dale. In dit woordenboek wordt ‘wonen’ omschreven als “zijn woning hebben, verblijf houden, gehuisvest zijn”. ‘Woning’ wordt omschreven als “huis of deel van een huis waarin je woont”. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze omschrijvingen dat wonen een (min of meer) duurzaam karakter heeft en daarom niet gelijk kan worden gesteld met verblijf voor recreatie. Het bestemmingsplan maakt ook onderscheid tussen wonen en recreatie; dit zijn verschillende bestemmingen.
Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van een zekere duurzaamheid omdat haar klantenbestand bestendig is, waardoor doorgaans steeds dezelfde personen, al dan niet in verschillende en onderling wisselende groepen, in de woning verblijven. Dat argument leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Weliswaar wordt de woning niet als recreatiewoning aan het ‘algemene publiek’ verhuurd, maar dit doet niet af aan de omstandigheid dat ook de cliënten van eiseres in de woning verblijven om te recreëren en elders wonen.
5. Ten aanzien van het bijgebouw geldt dat ingevolge artikel 18.3.2 van de planregels recreatief nachtverblijf is toegestaan wanneer de eigenaar/bewoner de woning permanent bewoont.
In artikel 1.70 van de planregels is permanente bewoning omschreven als een woning die door de bewoner(s) gebruikt wordt als hoofdverblijf.
Uit deze bepalingen volgt dat het bijgebouw uitsluitend als recreatiewoning mag worden gebruikt indien de woning permanent wordt bewoond.
Uit de overwegingen onder 4 volgt dat de rechtbank het standpunt van verweerder deelt dat het opeenvolgend laten verblijven van verschillende groepen personen niet valt onder het begrip ‘permanente bewoning’, aangezien deze personen elders hun hoofdverblijf hebben en elders als woonachtig staan ingeschreven. Ook het argument van eiseres dat ‘door’ in artikel 1.70 van de planregels ook ‘via’ betekent en dat zij via haar cliënten de woning permanent bewoont, faalt om deze reden.
Dit betekent dat verweerder terecht heeft gesteld dat het gebruik van de woning en het bijgebouw als recreatiewoning in strijd is met het bestemmingsplan. De argumenten van eiseres op dit punt falen. Dit betekent dat verweerder terecht heeft beoordeeld of op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo [1] een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan kan worden verleend.
6. Verweerder heeft geconcludeerd dat hij daaraan niet wil meewerken. Verweerder heeft daarbij getoetst aan artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. [2]
Volgens vaste rechtspraak van de AbRS komt verweerder bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen, beleidsruimte toe. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter toetst of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning niet te verlenen.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning om af te wijken geweigerd omdat de recreatieve verhuur in strijd is met zijn beleid om terughoudend om te gaan met het toestaan van de groei van toeristische accommodaties. Verweerder voert dit beleid om herstel van de balans tussen leefbaarheid en toerisme te bereiken. Verweerder vreest voor ongewenste precedentwerking indien medewerking zou worden verleend aan het gebruik van de opstallen op het perceel van eiseres ten behoeve van verblijfsrecreatie. Deze beleidskeuze blijkt ook uit het hoofdlijnenprogramma 2020-2022 en de structuurvisie 2025.
Gegeven de grote beleidsruimte die verweerder hierbij toekomt, acht de rechtbank het standpunt van verweerder niet onjuist of onredelijk. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het bijgebouw wel als recreatiewoning kan worden gebruikt, mits de woning als hoofdverblijf wordt gebruikt. Als de woning niet als hoofdverblijf wordt gebruikt, ontstaat feitelijk een (extra) groepsaccommodatie. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dat in strijd is met het – evenmin onredelijke – beleid. Dat woning en bijgebouw niet worden gebruikt voor verhuur aan het ‘algemene publiek’, maar voor een specifieke doelgroep, maakt de beleidskeuze van verweerder niet onredelijk. Daarbij heeft de vrees voor precedentwerking een belangrijke rol mogen spelen.
Dat het bijgebouw rolstoeltoegankelijk is gemaakt, is voor verweerder geen reden om af te wijken van het bestemmingsplan of het beleid. De rechtbank acht ook dit niet onredelijk. Het bijgebouw mag immers wel door eiseres in gebruik genomen worden voor recreatief nachtverblijf, mits de woning permanent bewoond wordt.
Tot slot kan de rechtbank eiseres niet volgen in het standpunt dat de weigering om af te wijken van het bestemmingsplan discriminatoir is ten opzichte van mensen met een beperking. Met de weigering behandelt verweerder deze aanvraag immers hetzelfde als soortgelijke aanvragen die geen betrekking hebben op mensen met een beperking. De omstandigheid dat de specifieke doelgroep van eiseres voor verweerder onvoldoende grond vormt om een uitzondering te maken op het (algemene) beleid, is teleurstellend voor eiseres, maar kan evenmin worden aangemerkt als discriminatoir.
Dit betekent dat ook de argumenten die eiseres heeft aangevoerd tegen de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan, falen.
De conclusie
7. Resumerend overweegt de rechtbank dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 30 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
P.H.M. Verdonschot, griffier G.M.J. Kok, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
2.Artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor bepaalt - voorzover hier van belang - dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komen: het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten.