ECLI:NL:RBZWB:2021:6108

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
C/02/390989 JE RK 21-2187
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor medische behandeling van minderjarige in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende vervangende toestemming voor de 9-jaars-vaccinatie van een minderjarige. De zaak betreft een verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) om vervangende toestemming te verlenen voor de vaccinatie van een minderjarige, geboren in 2011, wiens ouders in een conflict zijn verwikkeld over de vaccinatie. De moeder heeft toestemming geweigerd, terwijl de vader de vaccinatie wel wenst. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de advocaat van de vader, de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarige, die onder toezicht staat van de GI. De moeder heeft haar bezwaren tegen de vaccinatie geuit, onder andere verwijzend naar de hoge vaccinatiegraad in Noord-Brabant en de beperkte risico's van bijwerkingen. De vader daarentegen heeft gesteld dat de vaccinatie noodzakelijk is voor de gezondheid van de minderjarige en dat de risico's van vaccinatie minimaal zijn.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling het belang van het kind vooropgesteld en geconcludeerd dat, hoewel er geen specifieke medische noodzaak is aangetoond voor de vaccinatie, deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma in het algemeen in het belang van de minderjarige is. De kinderrechter heeft daarom de GI ontvankelijk verklaard in het verzoek en vervangende toestemming verleend voor de 9-jaars-vaccinatie, met de verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De beslissing kan binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/390989 / JE RK 21-2187
Datum uitspraak: 26 november 2021
Beschikking van de kinderrechter over vervangende toestemming medische behandeling
in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT [X] ,

locatie [X] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [roepnaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. G. Demir,

[vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [X] ,
advocaat: mr. S.R.M. van den Broek.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 14 oktober 2021, ingekomen bij de griffie op 15 oktober 2021;
- de op 16 november 2021 ontvangen producties van de advocaat van de moeder.
Op 17 november 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door mr. R.G.J. van Kerkhof, als waarnemer van mr. Demir;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [roepnaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[roepnaam minderjarige] woont bij haar vader.
Bij beschikking van 27 november 2020 is [roepnaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 27 april 2021 en bij beschikking van 16 april 2021 is deze maatregel uitgesproken tot 27 november 2021. Bij beschikking van 23 november 2021 is de ondertoezichtstelling verlengd tot
27 november 2022.
De moeder heeft toestemming geweigerd voor de 9-jaars vaccinatie van [roepnaam minderjarige] .

Het verzoek

De GI verzoekt, thans, vervangende toestemming te verlenen voor de medische behandeling van [roepnaam minderjarige] . Deze medische behandeling betreft de landelijke 9-jaars-vaccinatie.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI legt aan het verzoek het volgende ten grondslag. Voor de ouders is een bemiddelingstraject opgestart, met als doel het opstellen van een ouderschapsplan. Dat is nog niet gelukt, mede omdat de standpunten van de ouders over vaccinaties uiteenlopen. De vader wil het landelijke vaccinatieprogramma doorlopen, terwijl de moeder het daar niet mee eens is. De vader heeft een afspraak gemaakt voor de 9-jaars vaccinatie op
13 oktober 2021 en de moeder is verzocht haar toestemming hiervoor te verlenen. De moeder heeft hierop, ondanks herhaalde verzoeken van de GI, niet gereageerd, mede als gevolg van een kapotte telefoon. De vader heeft daarop de afspraak afgezegd. De GI is zich ervan bewust dat er geen specifiek risico bestaat, indien [roepnaam minderjarige] de vaccinatie niet krijgt. Van bijzondere medische kwesties is in ieder geval geen sprake. Dat neemt niet weg dat de ontstane situatie heel onzeker en ingewikkeld is voor [roepnaam minderjarige] en zij heeft daar last van. Omdat niet te verwachten valt dat de ouders het op dit punt met elkaar eens worden, heeft de GI toch besloten het onderhavige verzoek in te dienen, nu het belang van [roepnaam minderjarige] vereist dat hierover op korte termijn duidelijkheid wordt verschaft.

Het standpunt van de belanghebbenden

Namens de vader heeft zijn advocaat gesteld dat als de GI het onderhavige verzoek niet zou hebben ingediend of indien dit verzoek wordt afgewezen, het dan op de weg van de vader zou hebben gelegen of ligt om een procedure te starten op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hij wil namelijk wel dat [roepnaam minderjarige] gevaccineerd wordt. Blijkens de door de moeder in het geding gebrachte onderzoeksgegevens bestaat er een risico van 0,5 tot 1% op bijwerkingen na deze vaccinatie, maar dat hoeven geen ernstige bijwerkingen te zijn. Uit die stukken blijkt ook niet van ingrijpende bijwerkingen. De aan de vaccinatie verbonden risico’s zijn dus zeer beperkt, juist nu [roepnaam minderjarige] gezond is en dus beschermd tegen bijwerkingen.
Door of namens de moeder is gesteld dat zij, hoewel zij geen principieel tegenstander is van vaccineren, deze vaccinatie niet in het belang van [roepnaam minderjarige] acht. Nu er geen sprake is van een ernstig gevaar voor haar gezondheid, als zij niet wordt gevaccineerd, en het rijksvaccinatieprogramma preventief en optioneel is, stelt zij dat de GI niet in het verzoek kan worden ontvangen. [roepnaam minderjarige] heeft tot op heden alle landelijke vaccinaties ontvangen. De moeder is zich echter sinds de coronapandemie gaan verdiepen in vaccinaties en zij komt tot de conclusie dat deze niet zonder risico zijn. Zij verwijst in dat kader naar onderzoeksgegevens van het RIVM en een artikel waaruit blijkt dat sprake is geweest van een sterfgeval van een 9-jarige na vaccinatie, waarnaar een onderzoek werd ingesteld. Het is een feit van algemene bekendheid dat de met de vaccinatie te bestrijden ziektes bijna niet meer voorkomen en de vaccinatiegraad in Brabant is hoog, waardoor het risico op besmetting klein is. Voor een bijdrage aan groepsimmuniteit is vaccinatie dus niet nodig. Daarnaast heeft [roepnaam minderjarige] een gezonde eet- en leefstijl en er is geen sprake van onderliggend lijden, dus kan haar lichaam een eventuele besmetting aan. Er is geen verhoogd risico op besmetting. Gelet daarop, in combinatie met de daadwerkelijke gevaren, die verbonden zijn aan vaccineren, meent de moeder dat de 9-jaars-vaccinatie niet in het belang van [roepnaam minderjarige] is. De door de moeder in het geding gebrachte onderzoeksgegevens stammen uit 2009. Recentere onderzoeken heeft zij niet kunnen vinden, maar nu er sprake is van een stabiele meldingsgraad en de samenstelling van de vaccins niet is gewijzigd, stelt de moeder dat de overgelegde onderzoeksgegevens nog altijd actueel zijn.

De beoordeling

De moeder stelt zich op het standpunt dat de GI niet ontvankelijk moet worden verklaard in het verzoek, nu er geen sprake is van een situatie waarin een medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van [roepnaam minderjarige] af te wenden. Nu de GI het verzoek heeft gegrond op artikel 1:265h BW, dat betrekking heeft op vervangende toestemming voor een medische behandeling van een kind dat onder toezicht staat, acht de kinderrechter de GI ontvankelijk in het verzoek.
De kinderrechter komt vervolgens toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Daarbij is van belang dat de kinderrechter op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) bij het nemen van een beslissing over een kind als eerste moet kijken naar het belang van het kind. Daarnaast bepaalt artikel 1:265h BW dat de GI de kinderrechter kan verzoeken vervangende toestemming te verlenen voor een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar, indien deze behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert.
[roepnaam minderjarige] staat onder toezicht van de GI. De communicatie tussen haar gezagdragende ouders is verstoord en zij kunnen (onder meer) geen overeenstemming bereiken over de deelname aan het rijksvaccinatieprogramma. Ook bemiddeling tussen de ouders door een mediator heeft op dit punt niet geleid tot consensus. Beoordeling van het verzoek van de GI op grond van artikel 1:265h BW vereist dat wordt voldaan aan het noodzakelijkheidscriterium. De GI is zich bewust van dit criterium en beseft dat [roepnaam minderjarige] geen specifieke of verhoogde risico’s loopt, indien zij niet wordt gevaccineerd. Van onderliggend lijden is in dit geval geen sprake. De GI heeft het onderhavige verzoek toch ingediend omdat de strijd tussen haar ouders leidt tot onrust en onzekerheid bij [roepnaam minderjarige] en de GI acht het daarom in haar belang dat er duidelijkheid komt over de deelname aan het vaccinatieprogramma.
Nu niet gebleken is dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat deelname aan het rijksvaccinatieprogramma voor [roepnaam minderjarige] noodzakelijk is om ernstig gevaar voor haar gezondheid af te wenden, kan – naar het oordeel van de kinderrechter – van vervangende toestemming op grond van artikel 1:265h BW geen sprake zijn.
Namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zelf een verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming zou hebben ingediend, indien de GI het onderhavige verzoek niet had ingediend, dan wel dat hij een dergelijk verzoek in zal dienen, indien het onderhavige verzoek wordt afgewezen. Dat zou betekenen dat hij (opnieuw) een gerechtelijke procedure moet starten, waardoor de strijd tussen de ouders voortduurt. Gelet op het belang van [roepnaam minderjarige] om duidelijkheid te verkrijgen over de vaccinatie alsmede haar belang om de strijd tussen haar ouders op dit punt te beslechten en ter voorkoming van een nieuwe, kostbare en tijdrovende procedure op grond van artikel 1:253a BW, zoals door de vader is aangekondigd in het geval van afwijzing van het onderhavige verzoek, zal de kinderrechter het verzoek mede beoordelen in het licht van artikel 1:253a BW.
Artikel 1:253a BW bepaalt dat in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De rechter neemt dan een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij deze beslissing alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in acht te nemen.
De kinderrechter stelt vast dat de vader voorstander is van deelname van [roepnaam minderjarige] aan het rijksvaccinatieprogramma, terwijl de moeder haar toestemming daarvoor weigert. Zij voert in dat kader, samengevat, drie gronden aan, namelijk de hoge vaccinatiegraad in Noord-Brabant, het feit dat de ziektes waartegen de 9-jaars-vaccinatie beschermt zeldzaam zijn geworden (door het succes van het vaccinatieprogramma) en het vertrouwen van de moeder in het immuunsysteem van [roepnaam minderjarige] , die een goede gezondheid heeft. Deze feiten wegen naar de mening van de moeder niet op tegen de risico’s, die verbonden zijn aan een vaccinatie. Zij verwijst daarbij naar cijfers van het RIVM uit 2009, waaruit blijkt dat in 0,5 tot 1% van de gevallen na vaccinatie een bijwerking optreedt.
De vader stelt daar tegenover dat in dat percentage ook bijwerkingen van (zeer) beperkte omvang zijn opgenomen, waardoor de risico’s bij vaccinatie zeer beperkt zijn en hij stelt dat de goede gezondheid van [roepnaam minderjarige] dat risico juist nog verder beperkt.
De kinderrechter overweegt als volgt. De omstandigheid dat in Noord-Brabant een hoge vaccinatiegraad is aangaande de 9-jaars-vaccinatie en dat de ziektes waartegen de vaccinatie beschermt hier zeldzaam zijn, kan naar het oordeel van de kinderrechter niet ertoe leiden dat het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming moet worden afgewezen. Niet uit te sluiten valt immers dat [roepnaam minderjarige] in de (verre) toekomst zal komen in andere regio’s van Nederland of het buitenland waar mogelijk een andere vaccinatiegraad is. Dan wel dat zij in deze omgeving met niet-gevaccineerden in aanraking komt die mogelijk één van de besmettelijke ziekten, waartegen de vaccinatie moet beschermen, met zich dragen.
De kinderrechter is voorts van oordeel dat bij de afweging van de belangen de – tussen partijen niet in geschil zijnde – goede gezondheid van [roepnaam minderjarige] niet van doorslaggevend belang kan zijn. Dit is immers voor tweeërlei uitleg vatbaar.
De kinderrechter hecht met name aan het navolgende. De deelname aan het rijksvaccinatieprogramma door kinderen, is onder een grote meerderheid van de bevolking, gangbaar omdat dit in hun belang wordt geacht. Het vaccinatieprogramma is immers van overheidswege opgesteld ter bescherming van kinderen tegen diverse (ernstige) aandoeningen. Hoewel de moeder wijst op de (beperkte) risico’s van vaccineren, is de kinderrechter van oordeel dat de heersende leer nog steeds is dat het vaccinatieprogramma voldoet en dat deelname daaraan geen wezenlijke risico’s met zich meebrengt. Tegenover de gezondheidswinst van het vaccin staat een klein risico op ernstige bijwerkingen.
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter deelname aan het rijksvaccinatieprogramma in het belang van [roepnaam minderjarige] en daarom zal vervangende toestemming voor deelname aan een medische behandeling, inhoudende de 9-jaars-vaccinatie van het rijksvaccinatieprogramma, worden verleend.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent vervangende toestemming voor de medische behandeling van [roepnaam minderjarige] , inhoudende:
de 9-jaars-vaccinatie van het rijksvaccinatieprogramma;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van der Linden, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Verhulst-Langer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.