ECLI:NL:RBZWB:2021:6106

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
02/121101-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 1 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 mei 2019 in Breda een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een auto, reed met een snelheid van ongeveer 63 km/uur door een rood verkeerslicht en kwam in aanrijding met een fietser, die daardoor zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot de conclusie dat hij schuld had aan het ongeval. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De verdediging pleitte voor een taakstraf van 120 uren en een kortere ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 160 uren op, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij geen eerdere verkeersdelicten had begaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de ernst van de situatie en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/121101-19
vonnis van de meervoudige kamer van 1 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte 1] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te ( [adres] ,
raadsman mr. M.G. Eckhardt, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 10 mei 2019 in Breda een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte is met een te hoge snelheid en zonder vaart te minderen door rood gereden, terwijl hij al vanaf grote afstand de fietser zag aankomen. Hij kwam in botsing met de fietser ten gevolge waarvan de fietser zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft door zijn handelen een zeer ernstig gevaar in het leven geroepen, waarvan hij zich bewust was of had moeten zijn. Hierdoor was het verkeersgedrag van verdachte roekeloos.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. Het enige verwijt dat verdachte kan worden gemaakt, is dat hij iets harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en dat hij door rood is gereden, terwijl hij dacht dat het verkeerslicht op groen stond. Deze verkeersfouten zijn in de gegeven omstandigheden van onvoldoende gewicht om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) aan te kunnen nemen.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 primair
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 10 mei 2019 omstreeks 05:50 uur op het kruispunt van de Tilburgseweg met de Takkebijsters in Breda, een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij verdachte betrokken was. Verdachte is, als bestuurder van een auto, op dit kruispunt in aanrijding gekomen met een van links komende fietser. De fietser, [slachtoffer] , is met zijn rechterzijde tegen de auto van verdachte aangekomen en is hierna op het asfalt terecht gekomen. [slachtoffer] heeft hierdoor ernstig schedelhersenletsel (met onder meer een halfzijdige verlamming en hersenabcessen) opgelopen.
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst gesteld ziet, is of verdachte schuld had aan dit verkeersongeval en zo ja, in welke mate. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Algemeen kader
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 WVW, zoals primair ten laste is gelegd, moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Ook dient te worden vastgesteld dat door dat ongeval een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandig-heden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
De kern van de onvoorzichtigheid schuilt in het kunnen voorzien dat het gevolg (het ongeval) door de onvoorzichtige gedraging kan intreden. Het desondanks verrichten van die gedraging is in beginsel onvoorzichtig. Met verwijtbaarheid wordt gedoeld op vermijdbaarheid. De betrokkene moet anders hebben kunnen handelen.
In deze zaak
Uit de aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met zijn auto met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur (namelijk ongeveer 63 km/uur) een kruispunt is genaderd. Het betrof een groot, onoverzichtelijk en met verkeerslichten beveiligd kruispunt, met meerdere oversteekplaatsen voor fietsers en voetgangers. Verdachte is zonder zijn snelheid te matigen het kruispunt opgereden. Op dat moment stond het verkeerslicht boven zijn rijbaan al ruim 13 seconden op rood. Het ging niet om slechts één rood licht uitstralend verkeerslicht boven zijn rijbaan, maar verdachte keek tegen zes rode verkeerslichten aan. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij bekend is met de verkeerssituatie ter plaatse maar dat hij op dat moment niet specifiek op de verkeerslichten heeft gelet. Ook heeft hij verklaard dat hij vanwege de Ramadan al langere tijd wakker was en dus in een ander ritme zat, dat hij moe was en dat hij zijn bril niet op had, terwijl zijn brilsterktes min twee en min drie zijn.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte zijn aandacht gedurende langere tijd onvoldoende op de weg heeft gericht, waardoor hij met onverminderde snelheid door rood licht reed en in aanrijding kwam met [slachtoffer] , voor wie het verkeerslicht op groen stond. Juist van verdachte, die als beginnend bestuurder vermoeid en zonder bril achter het stuur is gestapt en die bovendien bekend was met de complexe verkeerssituatie ter plaatse, mocht extra voorzichtigheid en oplettendheid worden verwacht. In plaats daarvan maakte verdachte twee ernstige verkeersovertredingen. Hierdoor heeft verdachte een zeer groot risico genomen op een ongeval. Aldus is sprake van vermijdbaarheid in de hiervoor bedoelde zin. Verdachte had kunnen voorzien dat een dergelijk ongeval door dit rijgedrag kon intreden en had op meerdere momenten anders moeten handelen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte ernstig tekortgeschoten is in de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van een auto mocht worden verwacht. Het begaan van meerdere verkeersovertredingen moet in de gegeven (hiervoor benoemde) omstandigheden worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook schuld gehad aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW.
Vervolgens is de vraag aan de orde hoe het door [slachtoffer] opgelopen letsel in juridische zin moet worden gekwalificeerd. Uit het advies van het medisch adviesbureau [naam] van
3 oktober 2019 blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van het ongeval, kort samengevat, onder meer ernstig schedelhersenletsel, bestaande uit bloedingen buiten de hersenen, een hersenkneuzing en schedelfracturen, heeft opgelopen en dat hij waarschijnlijk nooit meer voor zichzelf zal kunnen zorgen. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel, gelet op de aard en de gevolgen daarvan, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Dit is ook niet door de verdediging betwist.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 10 mei 2019 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Tilburgseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur gereden en
- geen gevolg gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde,
waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde personenauto tegen (de fiets van) [slachtoffer] is aangereden, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig schedelhersenletsel (met hemibeeld links en gecompliceerd beloop, waaronder hersenabcessen) werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Daarnaast vordert zij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest. De officier van justitie is bij haar strafeis uitgegaan van roekeloosheid en heeft in beginsel aansluiting gezocht bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop. Daarbij is rekening gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer, het tijdsverloop, het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een verkeersfeit en ook nadien niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de op te leggen straf rekening te houden met het tijdsverloop en het feit dat verdachte first offender is en hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en zijn familie. De verdediging is van mening dat kan worden volstaan met een taakstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid gelijk aan de tijd dat het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke rijontzegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich als bestuurder van een auto schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval op de Tilburgseweg, een weg die hij goed kende doordat hij daar vaker reed en waarvan hij wist dat hij een complex kruispunt naderde. Verdachte is met een snelheid gelegen boven de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, terwijl het verkeerslicht voor hem al geruime tijd op rood stond, het kruispunt opgereden. Op het kruispunt is hij vervolgens in botsing gekomen met [slachtoffer] , die juist die ochtend voor het eerst met de fiets naar zijn werk ging. Door op deze wijze aan het verkeer deel te nemen heeft verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend gedragen en zich op dat moment onverschillig getoond tegenover de geldende verkeersregels en de veiligheid van andere verkeersdeelnemers.
[slachtoffer] heeft als gevolg van dit verkeersongeval ernstig schedelhersenletsel opgelopen en raakte halfzijdig verlamd. Hij is nog altijd aan het revalideren en zal waarschijnlijk nooit meer voor zichzelf kunnen zorgen. In zijn slachtofferverklaring heeft hij beschreven dat zijn revalidatie een zeer complex en langdurig proces zal zijn. Hij voelt zich in feite van zijn leven beroofd, en hij ervaart, net als zijn naasten, nog elke dag veel verdriet aan de gevolgen van het ongeval.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de straf als uitgangspunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De oriëntatiepunten gaan in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag uit van een taakstraf voor de duur van 160 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. Gelet op het tijdsverloop, de houding en de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij de afgelopen tweeënhalf jaar geen nieuwe verkeersdelicten heeft begaan, zal de rechtbank echter ten gunste van verdachte hiervan afwijken.
Het baarde de rechtbank veel zorgen dat verdachte in de periode tussen het ongeval en de behandeling van de strafzaak geen contact heeft gezocht met het slachtoffer, geen gehoor heeft gegeven aan de brieven van de reclassering en dat hij snel na het ongeval weer in de auto is gestapt. Ter zitting is de rechtbank echter gebleken dat het ongeval ook veel impact heeft gehad op verdachte en dat het hem enorm heeft aangegrepen en nog emotioneert.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 160 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, passend en geboden is. De rechtbank hoopt hiermee te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst schuldig zal maken aan verkeersovertredingen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt
toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Diepenhorst, voorzitter, mr. E.B. Prenger en
mr. B.A.S.E. Maandag, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 december 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.