ECLI:NL:RBZWB:2021:6083

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8946
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid

Op 26 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 7 september 2020, waarin zijn WIA-uitkering werd beëindigd op basis van een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Eiser, die sinds 2007 een WIA-uitkering ontving vanwege een chronische psychiatrische aandoening, had zich in 2018 arbeidsongeschikt gemeld. Na medisch onderzoek door het UWV werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 15,63%, waarna het UWV zijn uitkering beëindigde. Eiser maakte bezwaar, wat leidde tot een herbeoordeling en een nieuwe vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid op 50,02%, waardoor hij recht had op een WIA-uitkering.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 50,02% per 1 mei 2020. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsarts voldoende onderbouwd waren. Eiser had aangevoerd dat hij recht had op uitdagend werk, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van eiser en dat de geduide functies passend waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op 26 november 2021, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8946 WIA

uitspraak van 26 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 september 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 15 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontving met ingang van 29 juni 2007 een WIA-uitkering vanwege een bij hem bestaande chronische psychiatrische aandoening. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 100%.
Met ingang van 1 januari 2017 is eiser in dienst getreden bij het bedrijf van zijn moeder. Op 5 februari 2018 heeft eiser zich arbeidsongeschikt gemeld voor zijn werkzaamheden vanwege psychische klachten.
Bij het medisch onderzoek door de arts van het UWV op 20 januari 2020 bleek dat eiser sinds een half jaar gedurende 28 uur per week werkte als administratief financieel medewerker bij een bouwbedrijf. De arts constateerde dat het ziektebeeld stabiel was en dat eiser niet meer onder behandeling was voor zijn klachten. Vanwege het risico op een terugval werden toch beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Rekening houdend met deze beperkingen konden voldoende passende functies worden geduid en werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 15,63%.
Bij primair besluit van 20 februari 2020 heeft het UWV de WIA-uitkering beëindigd met ingang van 1 mei 2020, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 35%.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt, omdat hij vond dat zijn medische beperkingen waren onderschat.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat extra beperkingen moeten worden aangenomen en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser moet worden vastgesteld op 50,02%. Dit betekent dat eiser vanaf 1 mei 2020 nog steeds recht heeft op een WIA-uitkering.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2020 heeft vastgesteld op 50,02%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op de rapportages van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Op 29 juni 2020 heeft de verzekeringsarts b&b gerapporteerd dat bij eiser sprake is van een chronisch psychiatrische stoornis. Sinds de middelbare schoolleeftijd is eiser bekend met psychische problematiek in de vorm van stemmingsstoornissen waarvoor herhaaldelijke en intensieve behandeltrajecten zijn ingezet. Vanwege de aard en de ernst van de psychische problematiek heeft eiser in 2007 een WSW-indicatie gekregen. In 2018 is deze indicatie nogmaals periodiek toegekend tot 2023. Uit deze herindicatie blijkt dat eiser aanpassingen nodig heeft om met zijn beperkingen te kunnen werken. Het werk zou aan de volgende voorwaarden moeten voldoen:
- Gestructureerde dag- en werkindeling;
- Geen beroep op de cognitieve capaciteiten;
- Geen stress verhogende werkzaamheden;
- Rekening houden met mogelijke terugval in stemming;
- Vaste werkbegeleider op de werkplek is van belang.
De verzekeringsarts b&b is van mening dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de primaire verzekeringsarts is opgesteld, overeenkomstig deze voorwaarden moet worden aangepast. Een vermindering in duurbelastbaarheid acht hij niet aan de orde. Wanneer rekening gehouden wordt met de huidige beperkingen en voorwaarden in arbeid wordt al voorzien in psychisch zeer laag belastende arbeid en een aanvullende urenbeperking is dan niet geïndiceerd.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 29 juni 2020.
Naar aanleiding van de aanvullende bezwaren die door eiser zijn ingediend, heeft de verzekeringsarts b&b op 12 augustus 2020 aangegeven geen aanleiding te zien om het ingenomen standpunt te wijzigen. De herindicatie van de WSW is geen medisch document. Uit het functioneren van eiser blijkt niet dat hij cognitief beperkt is en bij het psychisch onderzoek worden geen afwijkingen in concentratie of geheugen geobjectiveerd. Bovendien zijn in de FML uit 2007, die volgens eiser moet worden overgenomen, ook geen beperkingen op cognitief gebied aangenomen. Verder is het al dan niet uitdagend zijn van werk geen belasting item conform de CBBS systematiek.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b verzuimd heeft de aanpassing “werk waarbij een beroep wordt gedaan op cognitieve capaciteiten” over te nemen. In de FML versie 4 is er ruimte om deze specifieke voorwaarde in arbeid op te nemen. De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat eiser geen cognitieve beperkingen heeft, maar eiser wil graag werk waarbij juist wél een beroep op cognitieve aspecten wordt gedaan. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat zijn depressieve klachten toenemen bij geestdodend werk. Daarnaast is eiser van mening dat de urenbeperking vanwege zijn recuperatiebehoefte moet worden overgenomen en dat de intensiteit van de noodzakelijke begeleiding wordt onderschat.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat eiser beperkt belastbaar is, heeft hij een WMO-beschikking van 20 november 2020 inzake de toekenning van huishoudelijke hulp overgelegd.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
In het rapport van de verzekeringsarts b&b van 29 juni 2020 is opgenomen dat één van de voorwaarden waaraan het werk van eiser moet voldoen is dat er geen beroep wordt gedaan op zijn cognitieve capaciteiten. Dit is niet juist in het rapport weergegeven. Uit de stukken in het dossier en hetgeen op de zitting is besproken blijkt immers dat eiser gebaat is bij uitdagend werk, waarbij een beroep wordt gedaan op zijn cognitieve capaciteiten. In het rapport van de verzekeringsarts b&b van 12 augustus 2020 is dit hersteld. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met dit aspect. Hij heeft echter geen verband gezien tussen het hebben van uitdagend werk en de gestelde toename van depressieve klachten bij eiser, zodat hij geen medische indicatie heeft aangenomen om eiser aangewezen te achten op uitdagend werk. Eiser is volgens de verzekeringsarts b&b juist gebaat bij psychisch laag belastende arbeid en dat rijmt niet met een uitdagende functie.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. In de WSW-indicatie van 19 januari 2018 wordt aangegeven dat uitdagend werk gewenst is. Dit is op zich begrijpelijk gezien de intellectuele capaciteiten van eiser, maar dit stuk biedt geen medische onderbouwing voor het feit dat uitdagend werk medisch noodzakelijk is. Ook in 2007 heeft de verzekeringsarts niet aangegeven dat uitdaging in het werk medisch noodzakelijk is, hij heeft (slechts) aangegeven dat de inhoud van het werk zeker een uitdaging
magzijn. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b een eigen medische beoordeling dient te verrichten en in beginsel op zijn eigen oordeel mag afgaan. Bij een WSW-beoordeling geldt bovendien een ander beoordelingskader dan bij een WIA-beoordeling.
Verder heeft de verzekeringsarts b&b gemotiveerd aangegeven dat eiser, wanneer rekening wordt gehouden met zijn beperkingen, niet overbelast zal worden en er in dat geval geen reden is om een aanvullende urenbeperking aan te nemen. GZ-psycholoog Voogt heeft in zijn rapport van 28 april 2020 aangegeven dat eiser kan functioneren in een balans van belasting en belastbaarheid zowel in zijn persoonlijke als beroepsmatige leven. Deze balans moet volgens Voogt behouden blijven om decompensatie te voorkomen, wat kan worden bewerkstelligd door onder meer een beperking in werkuren. Naar het oordeel van de rechtbank leidt de inhoud van dit rapport niet tot twijfel over de conclusie van de verzekeringsarts b&b, omdat het rapport van Voogt bij de verzekeringsarts b&b bekend was en hij de inhoud hiervan bij zijn beoordeling heeft betrokken. Het standpunt van het UWV dat als rekening wordt gehouden met de beperkingen die zijn neergelegd in de FML, er geen urenbeperking noodzakelijk is, acht de rechtbank niet onbegrijpelijk. Ook op deze wijze kan balans worden bereikt tussen de belasting en belastbaarheid waarop Voogt doelt. De door eiser overgelegde WMO-beschikking, waarmee eiser een indicatie krijgt voor hulp in de huishouding, maakt dit niet anders. Ook hier geldt dat het een ander beoordelingskader betreft dan bij een WIA-beoordeling.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat in de FML forse beperkingen zijn aangenomen en onder 1.9 voldoende is verdisconteerd dat eiser is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht of intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. Onder dit punt is ten aanzien van toezicht opgenomen dat eiser is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldige feedback) en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. Eiser stelt dat de intensiteit van de noodzakelijke begeleiding wordt onderschat, maar de door hem overgelegde WSW-indicatie geeft de rechtbank onvoldoende reden om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts b&b. In de WSW-indicatie wordt namelijk aangegeven dat eiser goed in staat om zelfstandig te werken als de werkplek is aangepast en dat de aanpassingen met WSW-subsidie ook in het vrije bedrijf kunnen worden geregeld.
Omdat niet is gebleken dat de beperkingen van eiser in de FML van 29 juni 2020 zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft de eerder geduide functies laten vervallen en, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: machinaal metaalbewerker, excl. bankwerk (Sbc-code 264122), administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100) en medewerker linnenkamer (Sbc-code 372040).
5.2
Volgens eiser worden deze functies ten onrechte geschikt geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat in de functies van machinaal metaalbewerker en medewerker linnenkamer geen beroep wordt gedaan op zijn cognitieve vaardigheden en dat deze functies onvoldoende uitdaging bieden. Als deze functies komen te vervallen, wordt niet voldaan aan de eis dat tenminste drie SBC-codes met minimaal drie arbeidsplaatsen zijn geduid. Gezien de benodigde begeleiding stelt eiser aangewezen te zijn op een WSW-functie en ongeschikt te zijn voor de uitoefening van een functie in het vrije bedrijf.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 12 augustus 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Het standpunt van eiser dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat uitsluitend cognitief uitdagende functies mogen worden geduid. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
Verder is de rechtbank van oordeel dat niet valt in te zien dat eiser niet in het vrije bedrijf kan werken, mits rekening wordt gehouden met de benodigde begeleiding of het benodigde toezicht. Blijkens de WSW-indicatie kunnen de aanpassingen met WSW-subsidie ook in het vrije bedrijf worden geregeld. De arbeidsdeskundige b&b heeft gemotiveerd aangegeven dat in de geduide functies voldaan wordt aan het vereiste van voldoende begeleiding en toezicht. Bij de geduide functies is een leidinggevende het grootste deel van de werktijd op de werkvloer aanwezig en kan deze zo nodig ingrijpen.
De hiervoor genoemde functies mochten dus worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 50,02%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2020 heeft vastgesteld op 50,02%
.
7.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 26 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.