ECLI:NL:RBZWB:2021:6079

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3419
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 26 november 2021, wordt het beroep van eiseres behandeld dat is ingesteld tegen de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Eiseres stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 27 april 2021, zoals vereist door de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn voor het Wob-verzoek was verstreken voordat eiseres op 5 augustus 2021 beroep heeft ingesteld. De rechtbank bevestigt dat het beroepschrift voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het rechtsgeldig is ingediend.

Verweerder heeft op 6 september 2021 alsnog een besluit genomen op het Wob-verzoek. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder, en verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. Eiseres heeft echter aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van 6 september 2021, en de rechtbank besluit dit beroep door te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar.

De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 360,- dient te vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 374,-. De rechtbank concludeert dat de zaak van licht gewicht is, aangezien het enkel gaat om de overschrijding van de beslistermijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3419

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [naam woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Schreijenberg),
en
de minister van Infrastructuur en Waterstaat (Inspectie Leefomgeving en Transport), verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 27 april 2021 als bedoeld in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Partijen zijn het erover eens dat de beslistermijn voor het Wob-verzoek was verstreken voordat eiseres op 5 augustus 2021 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiseres rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
Verweerder heeft op 6 september 2021 alsnog beslist op het Wob-verzoek. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
Niet gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Eiseres heeft bij brief van 13 oktober 2021 aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van verweerder van 6 september 2021. Nu de inhoudelijke standpunten ten aanzien van het Wob-verzoek nog onvoldoende tussen verweerder en eiseres zijn uitgesproken en besproken, ziet de rechtbank aanleiding het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 6 september 2021 te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb).
Dit betekent dat de rechtbank het (aanvullend) beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift zal doorzenden aan verweerder onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit beroepschrift reeds in bezit is van verweerder zal de rechtbank dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling.
Omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar Wob-verzoek bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,‑ en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verwijst het beroep tegen het besluit van 6 september 2021 naar verweerder ter behandeling als bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 26 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.