In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 26 november 2021, wordt het beroep van eiseres behandeld dat is ingesteld tegen de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Eiseres stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 27 april 2021, zoals vereist door de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn voor het Wob-verzoek was verstreken voordat eiseres op 5 augustus 2021 beroep heeft ingesteld. De rechtbank bevestigt dat het beroepschrift voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het rechtsgeldig is ingediend.
Verweerder heeft op 6 september 2021 alsnog een besluit genomen op het Wob-verzoek. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder, en verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. Eiseres heeft echter aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van 6 september 2021, en de rechtbank besluit dit beroep door te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 360,- dient te vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 374,-. De rechtbank concludeert dat de zaak van licht gewicht is, aangezien het enkel gaat om de overschrijding van de beslistermijn.