4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Op basis van de bewijsmiddelen zoals hierna opgenomen onder bijlage II stelt de rechtbank vast dat op 18 oktober 2020 rond 19.30 uur op korte afstand gericht is geschoten op [slachtoffer] voor zijn woning aan de [adres 1] te Breda.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen ook kan worden vastgesteld dat verdachte de schutter is geweest. Verdachte is, zo geeft hij zelf aan, rond dat tijdstip in Breda geweest en dat wordt ook bevestigd door het dataverkeer. Daaruit blijkt namelijk dat een half uur voor de schietpartij de telefoon van verdachte een telefoonmast heeft aangestraald aan de [adres 2] in Breda. De [adres 1] in Breda valt onder het dekkingsgebied van deze telefoonmast. Daarnaast is op één van de aangetroffen hulzen het DNA van verdachte aangetroffen. Ten slotte past verdachte in het signalement van de schutter zoals door diverse getuigen is aangegeven.
Met betrekking tot de huls waarop het DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen en zijn aanwezigheid in Breda overweegt de rechtbank het volgende.
De politie is bij verdachte uitgekomen nadat zijn DNA op één van de hulzen werd aangetroffen en na onderzoek van het dataverkeer.
Tijdens zijn verhoor door de politie op 27 februari 2021 is hij met die bevindingen geconfronteerd. Verdachte heeft toen ontkend dat het zijn telefoon betrof en dat hij nooit in Breda is geweest, misschien ooit wel een keer maar al een aantal jaren niet meer. Verder heeft hij niets willen verklaren.
Enkele maanden later, op 21 mei 2021, is verdachte nogmaals gehoord. Ook toen is hij geconfronteerd met het DNA-materiaal dat op een huls was aangetroffen. Hierop heeft verdachte enkel aangegeven dat een kogel wegwerpmateriaal is. Uit nieuwsgierigheid heeft hij bij een vriend thuis wel eens aan munitie gezeten. Daarbij werd niet aangegeven wanneer dat was geweest en wie die vriend was.
Na verstrekking van het eindproces-verbaal heeft verdachte op 11 augustus 2021 hierover verklaard dat hij ooit wel eens bij een vriend munitie heeft aangeraakt en dat hij ooit een auto heeft geleend en naar Breda is gereden om naar de hoeren te gaan. Verdachte heeft daarbij de namen [naam 1] en [naam 2] genoemd met daarbij de verklaring dat dat ergens achter het station was. Desgevraagd gaf verdachte aan zich niet te kunnen herinneren hoe het pand er uit zag.
Ter zitting heeft verdachte die verklaring herhaald en er aan toegevoegd dat hij ook bij een vriend in Breda was geweest op 18 oktober 2020 en dat dit dezelfde persoon is als bij wie hij munitie heeft aangeraakt. De naam van deze vriend heeft verdachte niet willen geven en ook niet zijn telefoonnummer dan wel het adres. Evenmin heeft verdachte willen verklaren met welke auto hij naar Breda is gekomen, van wie hij deze heeft geleend en welke navigatie hij daarbij gebruikt heeft.
Het alternatieve scenario dat verdachte heeft gegeven, dat hij ooit munitie bij een vriend heeft aangeraakt, welke munitie dan gebruikt zou zijn bij de schietpartij op 18 oktober 2020, acht de rechtbank niet aannemelijk. Deze verklaring valt op geen enkele manier te verifiëren, temeer niet nu verdachte onder meer geen naam heeft willen geven van die vriend, terwijl juist de aanwezigheid van verdachte op het moment van de schietpartij wordt bevestigd door zijn eigen verklaring dat hij in Breda was en door bevindingen naar aanleiding van het onderzoek aan het dataverkeer. Ook de verklaring dat hij rond dat tijdstip bij een prostituee is geweest, welke verklaring pas in een laat stadium is gegeven, acht de rechtbank niet aannemelijk. Ook deze verklaring valt niet te verifiëren. Zowel tijdens het verhoor bij de politie als ter zitting worden door verdachte nauwelijks details over dit prostituee-bezoek door verdachte gegeven. Het feit dat ter zitting is aangegeven dat het het privéhuis genaamd ‘ [naam 3] ’ is geweest, dat door verdachte is bezocht, maakt voorgaande niet anders. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het de raadsman is die dit huis en deze locatie met naam en toenaam noemt alsmede het tijdstip waarop dit wordt gedeeld, te weten eerst ter zitting bij pleidooi.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank dan ook vast dat het verdachte is geweest die op 18 oktober 2020 gericht en op korte afstand drie keer (ongeveer vanaf 4, 4,5 en 6,5 meter) heeft geschoten op een – na het eerste schot vluchtende – [slachtoffer] . Dat er gericht en op korte afstand is geschoten heeft de rechtbank ter zitting zelf waargenomen bij het tonen van de beelden van het schietincident. Dat de afstand niet exact is vast te stellen, zoals volgt uit het dossier, doet daar niets aan af. Dat geldt evenzeer voor het feit dat de inslagen van de kogels onder in de gevel van de woning zijn aangetroffen. Zonder enige verklaring van verdachte over de reden voor het beschieten van [slachtoffer] of de wijze waarop hij dit deed, rechtvaardigt die enkele constatering niet dat geen sprake is geweest van gericht schieten op [slachtoffer] .
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte, door te handelen zoals hiervoor vastgesteld, opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat het driemaal schieten met een vuurwapen, van een korte afstand met gestrekte arm gericht op het lichaam van een persoon, de aanmerkelijke kans oplevert dat die persoon daardoor komt te overlijden, ten gevolge van bijvoorbeeld een slagaderlijke bloeding. Naar het oordeel van de rechtbank was sprake van een reële, niet onwaarschijnlijke kans, mede in aanmerking genomen dat het schieten deels tijdens het weg vluchten van [slachtoffer] plaats vond, waarbij zowel hij als verdachte in beweging was. Daar komt bij dat door verdachte niet is verklaard en ook niet aannemelijk is geworden dat hij bewust mis heeft geschoten.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan dan dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken, te meer niet nu verdachte over het schieten niets heeft verklaard. Er is daarom sprake van (voorwaardelijk) opzet.
Voorbedachte raad?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat uit het dossier niet blijkt van een link tussen verdachte en [slachtoffer] . Dit vormt naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de verdediging heeft betoogd, geen belemmering voor het vaststellen van voorbedachte raad.
Verdachte is op een tijdstip na 17.26 uur vanuit Zaandam vertrokken naar Breda waar hij in ieder geval om 18.55 uur is aangekomen. Op dit tijdstip was hij immers in de directe omgeving van de [adres 1] , dit blijkt uit de bevindingen na onderzoek van het dataverkeer. Ongeveer een half uur later heeft hij op [slachtoffer] geschoten. Vastgesteld kan ook worden dat verdachte een wapen bij zich had. Verdachte heeft gedurende de tijd dat hij vertrokken is uit Zaandam, maar in ieder geval vanaf het moment waarop hij aanwezig was in de directe omgeving van de [adres 1] , een half uur vóór de beschieting, tot op het moment van het schieten de gelegenheid gehad om na te denken over zijn besluit om [slachtoffer] te doden. Op de beelden van het schietincident is waar te nemen dat verdachte – naar het lijkt doelbewust – op [slachtoffer] af loopt en hem van achteren nadert en pas als [slachtoffer] voor zijn voordeur staat, met de rug naar verdachte toe, op hem schiet. Als [slachtoffer] weg vlucht schiet hij nogmaals tweemaal op de hem.
Dat zijn psychische gesteldheid dermate was dat niet gezegd kan worden dat hij heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven is door verdachte zelf niet verklaard en blijkt ook niet uit het voorliggende dossier. Dat sprake zou zijn van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is door hem evenmin gesteld of gebleken
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht een poging tot moord bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Met de verdediging en het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal verdachte daarom van feit 2 vrijspreken.