ECLI:NL:RBZWB:2021:6076

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
02-055413-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met vuurwapen in Breda

Op 30 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord. De verdachte heeft op 18 oktober 2020 in Breda met een vuurwapen drie keer op een persoon geschoten, wat een aanzienlijke kans op overlijden met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, ondanks dat hij geen directe link met het slachtoffer kon aantonen. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de verdachte zo gericht waren op de dood van het slachtoffer dat hij de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar. De rechtbank zag geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen, ondanks de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn psychische kwetsbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden van de zaak een langdurige gevangenisstraf vereisen. De verdachte werd vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-055413-21
vonnis van de meervoudige kamer van 30 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught (PPC)
raadsman mr. J.C. Duin, advocaat te Hoorn

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord of doodslag op [slachtoffer] , dan wel een poging tot zware mishandeling van hem, dan wel een bedreiging van die [slachtoffer] . Onder feit 2 wordt verdachte de deelname aan een criminele organisatie verweten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord zoals is tenlastegelegd onder feit 1 (primair). Zij baseert zich daarbij met name op de aangifte en aanvullende verklaring van het slachtoffer, op camerabeelden, op bevindingen van de forensische opsporing, op het aantreffen van het DNA van verdachte op een huls, op overeenkomsten tussen de schoenen van de schutter en de schoenen die onder verdachte in beslag zijn genomen en op de historische verkeersgegevens van de door verdachte gebruikte telefoon.
De officier van justitie heeft voor feit 2 vrijspraak gevorderd omdat hiervoor in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen aanwezig zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Daartoe is aangevoerd dat verdachte niet past in het dadersignalement en dat de onder verdachte inbeslaggenomen schoenen niet dezelfde schoenen zijn als die van de schutter. Met betrekking tot het mogelijk aantreffen van DNA van verdachte op een huls heeft verdachte verklaard dat hij munitie bij een vriend heeft gezien en deze uit nieuwsgierigheid heeft aangeraakt. De omstandigheid dat op één van de op de plaats delict aangetroffen hulzen zeer waarschijnlijk het DNA van verdachte is aangetroffen zegt niets over de betrokkenheid van verdachte bij het bewuste schietincident.
Met betrekking tot het dataverkeer op 18 oktober 2020 is gesteld dat de aanwezigheid van verdachte in Breda rond dat tijdstip wordt verklaard door zijn bezoek aan een prostituee in Breda. De politie heeft nagelaten deze verklaring van verdachte te verifiëren.
Subsidiair is aangevoerd, voor het geval de rechtbank mocht concluderen dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte de schutter is, dat uit de camerabeelden niet zonder enige twijfel opgemaakt kan worden dat er gericht geschoten is op het bovenlichaam van [slachtoffer] . Vast staat in ieder geval dat [slachtoffer] niet is geraakt.
Aangevoerd is verder dat onduidelijkheid bestaat over de afstand tussen de schutter en [slachtoffer] . Mocht laatstgenoemde al in de vuurlijn hebben gestaan, dan kan niet zonder enige twijfel worden vastgesteld of op vitale delen is gericht.
Verder is aangevoerd dat geen link gelegd kan worden tussen verdachte en [slachtoffer] . Dit vormt een eerste belemmering voor het vaststellen van voorbedachte raad. Evenmin valt de reisbeweging te koppelen aan het schietincident. Daarnaast wordt aangevoerd dat, gelet op de omstandigheid dat verdachte functioneert op het niveau van zwakbegaafdheid, niet gezegd kan worden dat verdachte heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Van voorbedachte raad is dan ook geen sprake.
Ten slotte is aangevoerd dat van opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel geen sprake is geweest, ook niet in voorwaardelijke vorm. Hooguit is sprake geweest van een bedreiging.
Ook ten aanzien van feit 2 is vrijspraak bepleit. Het dossier bevat geen enkele duidelijkheid over een samenwerkingsverband, noch over duurzaamheid en/of structuur hiervan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Op basis van de bewijsmiddelen zoals hierna opgenomen onder bijlage II stelt de rechtbank vast dat op 18 oktober 2020 rond 19.30 uur op korte afstand gericht is geschoten op [slachtoffer] voor zijn woning aan de [adres 1] te Breda.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen ook kan worden vastgesteld dat verdachte de schutter is geweest. Verdachte is, zo geeft hij zelf aan, rond dat tijdstip in Breda geweest en dat wordt ook bevestigd door het dataverkeer. Daaruit blijkt namelijk dat een half uur voor de schietpartij de telefoon van verdachte een telefoonmast heeft aangestraald aan de [adres 2] in Breda. De [adres 1] in Breda valt onder het dekkingsgebied van deze telefoonmast. Daarnaast is op één van de aangetroffen hulzen het DNA van verdachte aangetroffen. Ten slotte past verdachte in het signalement van de schutter zoals door diverse getuigen is aangegeven.
Met betrekking tot de huls waarop het DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen en zijn aanwezigheid in Breda overweegt de rechtbank het volgende.
De politie is bij verdachte uitgekomen nadat zijn DNA op één van de hulzen werd aangetroffen en na onderzoek van het dataverkeer.
Tijdens zijn verhoor door de politie op 27 februari 2021 is hij met die bevindingen geconfronteerd. Verdachte heeft toen ontkend dat het zijn telefoon betrof en dat hij nooit in Breda is geweest, misschien ooit wel een keer maar al een aantal jaren niet meer. Verder heeft hij niets willen verklaren.
Enkele maanden later, op 21 mei 2021, is verdachte nogmaals gehoord. Ook toen is hij geconfronteerd met het DNA-materiaal dat op een huls was aangetroffen. Hierop heeft verdachte enkel aangegeven dat een kogel wegwerpmateriaal is. Uit nieuwsgierigheid heeft hij bij een vriend thuis wel eens aan munitie gezeten. Daarbij werd niet aangegeven wanneer dat was geweest en wie die vriend was.
Na verstrekking van het eindproces-verbaal heeft verdachte op 11 augustus 2021 hierover verklaard dat hij ooit wel eens bij een vriend munitie heeft aangeraakt en dat hij ooit een auto heeft geleend en naar Breda is gereden om naar de hoeren te gaan. Verdachte heeft daarbij de namen [naam 1] en [naam 2] genoemd met daarbij de verklaring dat dat ergens achter het station was. Desgevraagd gaf verdachte aan zich niet te kunnen herinneren hoe het pand er uit zag.
Ter zitting heeft verdachte die verklaring herhaald en er aan toegevoegd dat hij ook bij een vriend in Breda was geweest op 18 oktober 2020 en dat dit dezelfde persoon is als bij wie hij munitie heeft aangeraakt. De naam van deze vriend heeft verdachte niet willen geven en ook niet zijn telefoonnummer dan wel het adres. Evenmin heeft verdachte willen verklaren met welke auto hij naar Breda is gekomen, van wie hij deze heeft geleend en welke navigatie hij daarbij gebruikt heeft.
Het alternatieve scenario dat verdachte heeft gegeven, dat hij ooit munitie bij een vriend heeft aangeraakt, welke munitie dan gebruikt zou zijn bij de schietpartij op 18 oktober 2020, acht de rechtbank niet aannemelijk. Deze verklaring valt op geen enkele manier te verifiëren, temeer niet nu verdachte onder meer geen naam heeft willen geven van die vriend, terwijl juist de aanwezigheid van verdachte op het moment van de schietpartij wordt bevestigd door zijn eigen verklaring dat hij in Breda was en door bevindingen naar aanleiding van het onderzoek aan het dataverkeer. Ook de verklaring dat hij rond dat tijdstip bij een prostituee is geweest, welke verklaring pas in een laat stadium is gegeven, acht de rechtbank niet aannemelijk. Ook deze verklaring valt niet te verifiëren. Zowel tijdens het verhoor bij de politie als ter zitting worden door verdachte nauwelijks details over dit prostituee-bezoek door verdachte gegeven. Het feit dat ter zitting is aangegeven dat het het privéhuis genaamd ‘ [naam 3] ’ is geweest, dat door verdachte is bezocht, maakt voorgaande niet anders. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het de raadsman is die dit huis en deze locatie met naam en toenaam noemt alsmede het tijdstip waarop dit wordt gedeeld, te weten eerst ter zitting bij pleidooi.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank dan ook vast dat het verdachte is geweest die op 18 oktober 2020 gericht en op korte afstand drie keer (ongeveer vanaf 4, 4,5 en 6,5 meter) heeft geschoten op een – na het eerste schot vluchtende – [slachtoffer] . Dat er gericht en op korte afstand is geschoten heeft de rechtbank ter zitting zelf waargenomen bij het tonen van de beelden van het schietincident. Dat de afstand niet exact is vast te stellen, zoals volgt uit het dossier, doet daar niets aan af. Dat geldt evenzeer voor het feit dat de inslagen van de kogels onder in de gevel van de woning zijn aangetroffen. Zonder enige verklaring van verdachte over de reden voor het beschieten van [slachtoffer] of de wijze waarop hij dit deed, rechtvaardigt die enkele constatering niet dat geen sprake is geweest van gericht schieten op [slachtoffer] .
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte, door te handelen zoals hiervoor vastgesteld, opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat het driemaal schieten met een vuurwapen, van een korte afstand met gestrekte arm gericht op het lichaam van een persoon, de aanmerkelijke kans oplevert dat die persoon daardoor komt te overlijden, ten gevolge van bijvoorbeeld een slagaderlijke bloeding. Naar het oordeel van de rechtbank was sprake van een reële, niet onwaarschijnlijke kans, mede in aanmerking genomen dat het schieten deels tijdens het weg vluchten van [slachtoffer] plaats vond, waarbij zowel hij als verdachte in beweging was. Daar komt bij dat door verdachte niet is verklaard en ook niet aannemelijk is geworden dat hij bewust mis heeft geschoten.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan dan dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken, te meer niet nu verdachte over het schieten niets heeft verklaard. Er is daarom sprake van (voorwaardelijk) opzet.
Voorbedachte raad?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat uit het dossier niet blijkt van een link tussen verdachte en [slachtoffer] . Dit vormt naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de verdediging heeft betoogd, geen belemmering voor het vaststellen van voorbedachte raad.
Verdachte is op een tijdstip na 17.26 uur vanuit Zaandam vertrokken naar Breda waar hij in ieder geval om 18.55 uur is aangekomen. Op dit tijdstip was hij immers in de directe omgeving van de [adres 1] , dit blijkt uit de bevindingen na onderzoek van het dataverkeer. Ongeveer een half uur later heeft hij op [slachtoffer] geschoten. Vastgesteld kan ook worden dat verdachte een wapen bij zich had. Verdachte heeft gedurende de tijd dat hij vertrokken is uit Zaandam, maar in ieder geval vanaf het moment waarop hij aanwezig was in de directe omgeving van de [adres 1] , een half uur vóór de beschieting, tot op het moment van het schieten de gelegenheid gehad om na te denken over zijn besluit om [slachtoffer] te doden. Op de beelden van het schietincident is waar te nemen dat verdachte – naar het lijkt doelbewust – op [slachtoffer] af loopt en hem van achteren nadert en pas als [slachtoffer] voor zijn voordeur staat, met de rug naar verdachte toe, op hem schiet. Als [slachtoffer] weg vlucht schiet hij nogmaals tweemaal op de hem.
Dat zijn psychische gesteldheid dermate was dat niet gezegd kan worden dat hij heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven is door verdachte zelf niet verklaard en blijkt ook niet uit het voorliggende dossier. Dat sprake zou zijn van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is door hem evenmin gesteld of gebleken
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht een poging tot moord bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Met de verdediging en het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal verdachte daarom van feit 2 vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 primair:
op 18 oktober 2020 te Breda, ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg op korte afstand van die [slachtoffer] met een vuurwapen kogels op en in de richting van die [slachtoffer] heeft afgeschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 jaren. Daarbij is de officier van justitie uitgegaan van toepassing van het volwassenenstrafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. Daarbij is aansluiting gezocht bij het rapport dat over verdachte is uitgebracht door [naam 4]
Verzocht is verdachte een jeugddetentie op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het voorarrest met daarbij bijzondere voorwaarden. Voor het geval de rechtbank het volwassenenstrafrecht toepast, wordt verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat het slachtoffer niet gewond is geraakt, dat hij zich niet bedreigd heeft gevoeld en dat hij ook geen schadevergoeding heeft gevraagd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord door op 18 oktober 2020 driemaal gericht te schieten op [slachtoffer] .
Moord wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Het slachtoffer mag van bijzonder veel geluk spreken dat hij ongedeerd is gebleven. Een dergelijke schietpartij, op straat, voor de deur van de woning van het slachtoffer, midden in een woonwijk, schokt de rechtsorde zeer en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid teweeg.
In beginsel komt daarom alleen met een langdurige gevangenisstraf worden gereageerd op het plegen van een dergelijk feit.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welk strafrechtregime moet worden toegepast. Het adolescentenstrafrecht of het meerderjarigenstrafrecht.
Over verdachte zijn diverse rapporten uitgebracht.
Door reclasseringsinstelling Antes is op 16 juni 2021 gerapporteerd dat de indruk bestaat dat verdachte beperkt deelneemt aan de maatschappij. De afgelopen jaren heeft hij geen zinvolle dagbesteding gehad. Er lijkt sprake te zijn van een psychische kwetsbaarheid. In het verleden is bij verdachte een laag verstandelijke beperking vastgesteld. Diverse malen is hij in aanraking geweest met hulpverlening, zowel op vrijwillige basis als in een forensisch kader, echter verdachte toonde zich daarbij moeilijk begeleidbaar en de ingezette hulp boekte geen duurzaam positief resultaat. De reclassering heeft onvoldoende aanknopingspunten gezien voor interventies in een forensisch kader.
Omdat verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht heeft de reclassering geen inschatting kunnen maken van criminogene factoren en de kans op herhaling. Geadviseerd is het volwassenenstrafrecht toe te passen. Behalve de jeugdige leeftijd en de mogelijke verstandelijke beperkingen ziet de reclassering geen redenen om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Op verzoek van de verdediging heeft [naam 4] een rapport opgesteld. In dit rapport is aangegeven dat verdachte een aantal jaren geleden een psychose heeft gehad waarvoor hij in therapie is gegaan en waarvoor hij medicatie kreeg. Over zijn verleden wil verdachte niet veel kwijt omdat dit voor hem te gevoelig ligt. Verder is aangegeven dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke achterstand. De detentie valt hem zwaar. Begeleiding van een psycholoog wil verdachte liever niet omdat hij zich niet prettig voelt bij het delen van zijn privéleven met iemand die hij niet kent. Met betrekking tot de vraag of verdachte gestraft zou moeten worden volgens het adolescentenstrafrecht is aangegeven dat uit onderzoek is komen vast te staan dat er meer indicaties dan contra-indicaties naar voren komen voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht. Verdachte kan de risico’s van zijn gedrag onvoldoende inschatten en hij heeft beperkt inzicht in zijn gedrag. Hij kan impulsief handelen en hij is door zijn beïnvloedbaarheid geneigd om mee te lopen met anderen. Naar de opvatting van de rapporteur lijkt een pedagogische aanpak geïndiceerd waarbij het van belang is dat de ouders ook worden betrokken in de hulpverlening.
Geadviseerd wordt verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden.
Ter zitting zijn beide rapporteurs gehoord als deskundigen en beiden handhaven het door hen gegeven advies.
[naam 4] heeft verklaard dat sprake is van een kinderlijk gedrag bij verdachte. Ook is sprake van een meeloopgedrag. Geconfronteerd met het rapport van [naam 5] van reclasseringsinstelling Antes, waarin is aangegeven dat eerdere begeleiding van de reclassering niet het gewenste resultaat heeft gehad, is aangegeven dat verdachte inmiddels wel gegroeid kan zijn sinds eerdere begeleiding en nu misschien wel de noodzaak van begeleiding inziet.
Anders dan [naam 4] ziet de [naam 5] nog steeds geen aanleiding tot toepassing van het adolescentenstrafrecht, ondanks dat haar onderzoek, door de proceshouding van verdachte, beperkt is gebleven tot met name dossieronderzoek en een kort gesprek met verdachte. Een pedagogische aanpak is naar haar opvatting niet geïndiceerd.
Ten tijde van het plegen van de poging tot moord was verdachte 22 jaar oud. Uitgangspunt is dan dat hij gestraft wordt volgens het meerderjarigenstrafrecht. Indien daartoe aanleiding bestaat kan toepassing gegeven worden aan het adolescentenstrafrecht, wanneer dit gelet op de ontwikkelingsfase van de jongvolwassene de meest effectieve manier is om het gedrag positief te beïnvloeden, om zo ook de adolescent te stimuleren een verantwoorde rol in de samenleving op zich te nemen. Hiermee wordt verder beoogd het gebruik te stimuleren van intensieve gedragsinterventies.
Juist de noodzaak voor intensieve gedragsinterventies die zien op jeugdstraffen is de rechtbank uit het rapport van [naam 4] niet gebleken. Dat sprake is van een kwetsbare jongere met een licht verstandelijke beperking heeft de rechtbank ter zitting ook zelf kunnen constateren, echter dat maakt nog niet dat daarmee het adolescentenstrafrecht toegepast moet worden. De rechtbank is onvoldoende gebleken dat een pedagogische aanpak een juiste aanpak is. In het rapport van [naam 4] ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat toepassing van het adolescentenstrafrecht de meest effectieve manier is om het gedrag van verdachte op een positieve manier te beïnvloeden. De rechtbank betrekt hierbij met name ook de omstandigheid dat sprake is van een zeer ernstig feit. Van kinderlijk gedrag kan zeker niet gesproken worden wanneer je met een vuurwapen probeert een man te doden. De verantwoordelijkheid voor zijn volwassen daad heeft verdachte niet genomen. Hij heeft er – eveneens op een allerminst kinderlijke wijze – eerst het zwijgen toe gedaan en is vervolgens mondjesmaat gaan verklaren, terwijl het slachtoffer moet leven met de gedachte dat er een moordaanslag op hem gepleegd is.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte gestraft moet worden volgens het meerderjarigenstrafrecht.
Bij het formuleren van haar eis is de officier van justitie ervan uitgegaan dat sprake lijkt te zijn van een onderliggend conflict, wellicht in het criminele milieu, temeer nu er meerdere incidenten zijn geweest rondom de familie [slachtoffer] . Met haar eis heeft de officier van justitie een signaal willen afgeven door duidelijk aan te geven dat jonge mannen die geronseld worden om met een vuurwapen een klus te klaren, stevig aangepakt worden. Hierin gaat de rechtbank niet mee. Uit het dossier zoals dat aan de rechtbank is voorgelegd blijkt immers niet of nauwelijks dat sprake zou zijn van een poging tot liquidatie in het criminele milieu. Meer dan enkele aanwijzingen in die richting zijn in het dossier niet aangetroffen.
Bij het bepalen van de soort en de hoogte van de op te leggen straf houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Verder houdt de rechtbank, meer dan de officier van justitie, rekening met persoonlijke omstandigheden, te weten de jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat hij een kwetsbare jongeman is die het meer dan gemiddeld zwaar heeft in de gevangenis, alsmede met de omstandigheid dat het slachtoffer niet gewond is geraakt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen. Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
1 primair: poging tot moord;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart
onttrokken aan het verkeerde inbeslaggenomen voorwerp, te weten: de onder verdachte inbeslaggenomen munitie onder de nummers: G2258731, G2258732, G2258734, G2258735, G2258736 en G2258737;
- gelast de
teruggave aan verdachtevan de inbeslaggenomen Nike schoenen (G2307809).
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. A. Hello, rechters, in tegenwoordigheid van F.W.P.M. van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 november 2021.
De griffier en de jongste en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.