ECLI:NL:RBZWB:2021:6074

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
02/111584-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van taakstraf en schadevergoeding na ernstige verkeersdelicten

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2021, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk negeren van een wegafzetting, waardoor levensgevaar voor anderen is ontstaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 17 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, en de verdachte hun standpunten kenbaar maakten. De verdachte heeft bekend de wegafzetting te hebben genegeerd en reed met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur de snelweg op, zonder haar snelheid te minderen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het overtreden van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994, wat resulteerde in een levensgevaarlijke situatie voor andere weggebruikers, waaronder een weginspecteur en een berger die op de vluchtstrook stonden.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 80 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 40 dagen, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 1.400,- aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, die psychische gevolgen had ondervonden van het handelen van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelde partij de toewijzing van de schadevergoeding rechtvaardigden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/111584-21
vonnis van de meervoudige kamer van 1 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, dan wel dat zij gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer heeft gehinderd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, de camerabeelden en de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft bekend dat zij de wegafzetting heeft genegeerd. Verdachte heeft gekeken of deze weg vrij was. Zij zag enkel een vrachtwagen op de vluchtstrook staan en heeft geconcludeerd dat de weg verder vrij was. Zij heeft vervolgens de oprit naar de snelweg genomen. Zij reed ongeveer 80 kilometer per uur en zij heeft haar snelheid niet geminderd. Toen zij op het eind van de oprit de weginspecteur zag, heeft zij een abrupte stuurbeweging gemaakt om te zorgen dat zij hem niet zou aanrijden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 3 juli 2020 te Moergestel, gemeente Oisterwijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A58, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door een wegafzetting van Rijkswaterstaat te negeren, welke wegafzetting bestond uit 9 verkeerskegels en een dienstauto van Rijkswaterstaat waarop het woord 'STOP' zichtbaar was die op de weg waren gezet welke was afgesloten, en (vervolgens) al snelheidverhogend/accellererend haar, verdachtes, weg te vervolgen en in de richting te rijden van een aldaar zich op de weg bevindende weginspecteur van Rijkswaterstaat, te weten [slachtoffer] , een
vrachtwagenchauffeur (welke aldaar met pech stond en voor welk pechgeval de
wegafzetting was gezet) en een berger (welke ter plaatse was gekomen voor
bovenomschreven pechgeval en bezig was met bergingswerkzaamheden) en
(vervolgens) met hoge snelheid dicht langs één of meer van bovengenoemde
personen te rijden, door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar voor anderen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een taakstraf van 80 uur te vervangen door 40 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (hierna: OBM) van negen maanden onvoorwaardelijk.
6.2
Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft geen verweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft als bestuurster van een auto opzettelijk meerdere verkeersregels in ernstige mate geschonden: zij heeft een wegafzetting genegeerd, is vervolgens met haar auto de afgesloten weg opgereden en is met hoge snelheid in de richting van een weginspecteur van Rijkswaterstaat gereden. Zij heeft hem tot slot met hoge snelheid en op korte afstand gepasseerd. Door zo te handelen heeft zij een levensgevaarlijke situatie gecreëerd. Zij heeft welbewust onaanvaardbare risico’s genomen en andere verkeersdeelnemers waaronder de vrachtwagenchauffeur en een berger die op dat moment op de vluchtstrook stonden, ernstig in gevaar gebracht. Haar eigen belang om haar ex-partner zo snel mogelijk bij de afkickkliniek af te zetten, heeft zij laten prevaleren boven de belangen van anderen. Het is een gelukkig toeval dat niemand als gevolg van haar gedrag daadwerkelijk ernstig letsel of erger heeft opgelopen.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat zij eerder een strafbeschikking heeft gehad voor een verkeersdelict. Verdachte wordt daarnaast verdacht van het rijden onder invloed van alcohol, gepleegd na onderhavig feit.
Reclasseringsrapport
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 3 november 2021 dat over verdachte is opgemaakt. De reclassering concludeert dat verdachte regelmatig de schuld bij de ander neerlegt en haar eigen aandeel in zaken bagatelliseert of niet als problematisch ziet. De reclassering adviseert aan verdachte een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting op te leggen. Daarnaast wordt geadviseerd om aan verdachte geen gevangenisstraf of geldboete op te leggen vanwege de zorg voor haar jonge zoontje en haar financiële situatie.
6.3.3
De straf
De rechtbank merkt op dat er voor een overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) nog geen landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting bestaan. Bij de bepaling en de duur van de straf heeft de rechtbank daarom voor enig vergelijk gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor zaken waarin sprake is van schuld aan het veroorzaken van een verkeersongeval met ernstige gevolgen (artikel 6 WVW 1994) en de strafvorderingsrichtlijn voor artikel 5a WVW 1994 van het openbaar ministerie. Ook heeft zij gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De rechtbank herkent op zitting het bagatelliserende gedrag van verdachte dat door de reclassering in haar rapport wordt omschreven. Hoewel verdachte bekend heeft dat zij een wegafzetting heeft genegeerd, geeft zij aan dat haar ex-partner haar geen andere keuze liet en vindt zij dat de weginspecteur zelf het gevaar in het leven heeft geroepen door op de weg te rennen. De rechtbank heeft hierdoor niet de indruk gekregen dat verdachte inmiddels de ernst van haar handelen inziet en daarnaast gemotiveerd is om mee te werken aan hulpverlening. Om die reden zal de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het advies van de reclassering om aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen niet volgen. Wel volgt de rechtbank het reclasseringsadvies met betrekking tot de strafmodaliteit en zal aan verdachte een taakstraf opleggen.
Uit het strafblad van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte het, ondanks haar jonge leeftijd en het nog maar kort beschikken over haar rijbewijs, niet zo nauw neemt met de verkeersregels. Om die reden zal de rechtbank naast een taakstraf ook een maatregel tot ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een taakstraf van 80 uur en een OBM voor de duur van zes maanden passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding bestaande uit een bedrag van € 1.400,- aan immateriële schade. De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde in dit geval zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam.
Verdachte heeft immers, door opzettelijk en in ernstige mate verkeersregels te schenden, de gezondheid en veiligheid van de benadeelde ernstig in gevaar gebracht. De benadeelde stelt dat hij tijdens het voorval heeft gevreesd voor zijn leven, dat hij beseft dat hij geluk heeft gehad en dat het voorval veel impact op hem heeft gehad, waarvan hij nog belemmeringen in zijn werk ondervindt. Hij vervult als weginspecteur een publieke taak en stelt door het voorval geconfronteerd te zijn met de grote gevaren die daarmee gepaard gaan. Gelet op de onder 6.3.1 beschreven aard en het samenstel van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze werden verricht (de bijzondere ernst van de normschending) en de (voldoende ernstige) gevolgen daarvan voor de benadeelde, maken dat de gevorderde immateriële schade toewijsbaar is.
Gelet op alle omstandigheden acht de rechtbank vergoeding van het gevraagde bedrag van € 1.400,- billijk. De gevorderde schadevergoeding zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Daarnaast zal de wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf het tijdstip waarna de schade in ieder geval is veroorzaakt, te weten 3 juli 2020.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zes maanden;

Benadeelde partij

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.400, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 juli 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 1.400,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 juli 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 24 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A.S.E. Maandag, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. M. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Hoskam, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 december 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.