ECLI:NL:RBZWB:2021:6026

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
AWB- 21_47
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WW-uitkering en verwijtbare werkloosheid

Op 25 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en het UWV. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.P.A.M. Voogt, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV dat een WW-uitkering had toegekend aan een ex-werknemer van eiseres, met ingang van 4 mei 2020. Eiseres betwistte de toekenning van deze uitkering en stelde dat het UWV onzorgvuldig had gehandeld en onvoldoende onderzoek had gedaan naar de omstandigheden rond de beëindiging van het dienstverband van de ex-werknemer. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn besluit niet voldoende had onderbouwd dat de ex-werknemer verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte had nagelaten eiseres de gelegenheid te geven om te reageren op de verklaringen van de ex-werknemer. Hierdoor was het bestreden besluit niet in stand te houden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.496.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/47 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

gemachtigde: mr. M.P.A.M. Voogt,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 augustus 2020 (primair besluit) heeft het UWV per 4 mei 2020 aan een ex-werknemer van eiseres, [naam ex-werknemer] (hierna: [naam ex-werknemer] ), een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
In het besluit van 26 november 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Bij brief van 8 januari 2021 heeft de rechtbank aan [naam ex-werknemer] gevraagd of hij als belanghebbende aan deze procedure wil deelnemen. [naam ex-werknemer] heeft hierop niet gereageerd.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 21 oktober 2021. Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres, [naam gemachtigde eiseres] en [naam gemachtigde eiseres] . Namens het UWV was A.J.J.M. van Eijk aanwezig.

Feiten en omstandigheden

1. [naam ex-werknemer] is op 1 mei 2019 bij eiseres in dienst getreden in de functie van projectcontroller bij de afdeling Planning & Control. Dit betrof een tijdelijke aanstelling tot 1 mei 2020, met de mogelijkheid tot een vaste aanstelling daarna.
Op 22 augustus 2019, 25 november 2019 en 11 februari 2020 hebben er beoordelings-gesprekken plaatsgevonden. Bij dat laatste gesprek heeft de teammanager, [naam teammanager] (hierna: [naam teammanager] ), [naam ex-werknemer] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangeboden per 1 mei 2020.
[naam ex-werknemer] heeft zijn twijfels uitgesproken over de voortzetting van zijn dienstverband. [naam teammanager] heeft hem daarom bedenktijd gegeven. Op 20 februari 2020 heeft er een telefonisch vervolggesprek plaatsgevonden, waarin [naam ex-werknemer] zou hebben aangegeven dat hij weer aan de slag wilde als zelfstandige. Naar aanleiding daarvan is per e-mail van 6 maart 2020 aan [naam ex-werknemer] medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst niet wordt omgezet naar een contract voor onbepaalde tijd.
Op 23 april 2020 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [naam ex-werknemer] en het afdelingshoofd Planning & Control, [naam afdelingshoofd] (hierna: [naam afdelingshoofd] ). Ook in dat gesprek zou [naam ex-werknemer] aangegeven hebben dat hij zijn loopbaan als zelfstandige wenste voort te zetten.
De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigde van rechtswege op 1 mei 2020. Op die dag is ook een getuigschrift aan [naam ex-werknemer] verstuurd.
Op 25 juni 2020 heeft [naam ex-werknemer] een WW-uitkering aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft het UWV deze uitkering aan hem toegekend met ingang van 4 mei 2020. Daarbij is aangegeven dat eiseres eigenrisicodrager is voor de WW en daarmee verantwoordelijk voor zijn re-integratie. Eiseres heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
Op 26 oktober 2020 heeft het UWV telefonisch contact gehad met [naam ex-werknemer] .
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiseres is van mening dat het onderzoek door het UWV onzorgvuldig geweest is en het besluit onvoldoende gemotiveerd is. Het had op de weg van het UWV gelegen om nader onderzoek te doen naar wat zich feitelijk heeft voorgedaan. Volgens eiseres blijkt uit het gespreksverslag van 11 februari 2020 en de overgelegde verklaringen van [naam teammanager] en [naam afdelingshoofd] dat [naam ex-werknemer] heeft geweigerd de aangeboden arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te aanvaarden. Uit de e-mail van 6 maart 2020 kan niet de conclusie worden getrokken dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van eiseres is geëindigd. Dit is een e-mail met standaard tekst die niet is aangepast aan deze specifieke situatie. In het getuigschrift van 1 mei 2020 is ook expliciet aangegeven dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op verzoek van [naam ex-werknemer] . Hij heeft dit niet betwist. Uit wat [naam ex-werknemer] op 26 oktober 2020 in het gesprek met het UWV naar voren heeft gebracht, kan niet anders dan de conclusie worden getrokken dat hij er zelf voor heeft gekozen om de arbeidsovereenkomst niet te continueren. Ten onrechte is eiseres niet in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Eiseres stelt zich op het standpunt dat [naam ex-werknemer] door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden.

Beoordelingskader

3. Het beoordelingskader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

Overwegingen

4. Het UWV stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat onvoldoende gebleken is dat [naam ex-werknemer] verwijtbaar werkloos zou zijn. Hij zou niet bevestigd hebben dat er sprake was van een weigering van een vaste aanstelling van zijn kant. Hij gaf tevens aan dat de beëindiging van het dienstverband niet op zijn initiatief was. De reden van de wijziging in het standpunt van het college, zijnde het aanbieden van een vaste aanstelling op 11 februari 2020 en aansluitend op 6 maart 2020 aangeven dat de vaste aanstelling geen doorgang zal vinden, wordt bovendien in geen van de aangeleverde stukken vermeld.
5. Ter zitting heeft het UWV een ander standpunt ingenomen. Er wordt wel aangenomen dat eiseres [naam ex-werknemer] een vaste aanstelling heeft aangeboden. Volgens het UWV is artikel 24, eerste lid, onder b, onder 3°, juncto artikel 24, tweede lid van de WW van toepassing. [naam ex-werknemer] heeft in het gesprek van 26 oktober 2020 namelijk aangegeven dat de grote politieke druk en verantwoordelijkheid van de functie teveel waren voor hem. Volgens het UWV kon voortzetting van de dienstbetrekking niet van [naam ex-werknemer] worden gevergd.
6. Nu het UWV ter zitting de grondslag van het besluit heeft gewijzigd, kan het bestreden besluit reeds om die reden niet in stand blijven. De rechtbank zal beoordelen of het onder 5 weergegeven standpunt van het UWV wel stand kan houden.
7. Uit de toelichting op de Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006 (zie bijlage) volgt dat het UWV in een geval als dit onderzoekt of voortzetting van de dienstbetrekking te vergen was geweest. Het UWV heeft er in dat kader op gewezen dat er op 26 oktober 2020 telefonisch contact is opgenomen met [naam ex-werknemer] . Uit het verslag van dat gesprek blijkt dat [naam ex-werknemer] heeft aangegeven dat hij veel stress ervaarde en dat het tot uitval zou hebben geleid als hij verder was gegaan in de functie. Dit wordt echter niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld medische gegevens. Gesteld noch gebleken is dat het UWV deze heeft opgevraagd of hier anderszins nader onderzoek naar heeft gedaan. Bovendien heeft het UWV in het verweerschrift erkend dat ten onrechte is nagelaten eiseres schriftelijk in de gelegenheid te stellen om te reageren op wat [naam ex-werknemer] naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV dan ook onvoldoende onderzocht of voortzetting van de dienstbetrekking bij eiseres van [naam ex-werknemer] te vergen was geweest.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. In dit geval bestaat geen aanleiding de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten en kan de rechtbank evenmin zelf in de zaak voorzien. Het UWV zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Daarbij merkt de rechtbank op dat het UWV ter zitting heeft aangegeven dat er geen terugvordering van de aan [naam ex-werknemer] uitgekeerde WW-uitkering zal volgen indien het bezwaar in een nieuwe beslissing op bezwaar gegrond wordt verklaard.
9. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 25 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Werkloosheidswet
Artikel 24, eerste lid, onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting op te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Het eerste lid, onder b, onder 3°, van dit artikel legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij werkloos is of blijft, doordat hij door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt.
Volgens het tweede lid, onder b van dit artikel is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW brengt verweerder bij het niet nakomen van de verplichting verwijtbare werkloosheid te voorkomen een bedrag blijvend op de uitkering in mindering, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt verweerder de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste 26 weken.
Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006
In paragraaf 1 staat dat wanneer de werknemer het initiatief neemt tot beëindiging van de dienstbetrekking, beoordeeld zal worden of voortzetting van de dienstbetrekking van de werknemer te vergen is geweest. Indien dit het geval is, dan is er in beginsel sprake van verwijtbare werkloosheid op grond van artikel 24, tweede lid, onder b, WW.
In paragraaf 3 staat dat het UWV bij de toepassing van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, ten derde, WW, dezelfde maatstaf voor de gedraging van de werknemer zal aanleggen als bij de toets op verwijtbare werkloosheid.
In paragraaf 6 staat wanneer verwijtbaar gedrag niet in overwegende mate aan de werknemer te verwijten is. Wanneer de werkloosheid veroorzaakt wordt doordat de werknemer de werkzaamheden en/of de dienstbetrekking heeft beëindigd dan wel de werkgever daartoe heeft verzocht, worden de volgende weegfactoren toegepast:
  • was er sprake van een acute noodzaak voor de eindiging van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden;
  • waren er reële en begrijpelijke bezwaren tegen voortzetting van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden die niet binnen redelijke termijn waren op te lossen, terwijl er geen acute noodzaak voor beëindiging van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden aanwezig was.
In paragraaf 7 staat dat de hoofdregel is dat bij verwijtbare werkloosheid door UWV een blijvend gehele weigering wordt opgelegd of een verlaging van de uitkering tot 35% gedurende (maximaal) 26 weken (bij verminderde verwijtbaarheid).