Bijlage
Rijkswet op het Nederlanderschap
1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker:
d. die in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal en - indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoofdverblijf heeft - de taal die op het eiland van het hoofdverblijf gangbaar is, alsmede van de staatsinrichting en maatschappij van het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en hij zich ook overigens in een van deze samenlevingen heeft doen opnemen.
Artikel 10
Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.
Besluit naturalisatietoets
Artikel 4
Het verzoek wordt niet afgewezen om de reden dat de naturalisatietoets niet is behaald, indien ten genoegen van Onze Minister is aangetoond dat:
b. het op grond van door de verzoeker geleverde inspanningen voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is de naturalisatietoets te behalen.
Regeling naturalisatietoets Nederland
1. Geen verplichting tot het afleggen van de onderdelen van het inburgeringsexamen genaamd de examinering van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde talen en de examinering van de kennis van de Nederlandse samenleving, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wet inburgering, heeft op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van het besluit, de verzoeker die een beschikking van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overlegt, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering wegens aangetoonde geleverde inspanningen van die onderdelen van het inburgeringsexamen is ontheven.
2. Geen verplichting tot het afleggen van de naturalisatietoets op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het besluit, heeft de verzoeker die een beschikking van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overlegt waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet inburgering, zoals deze wet luidde op 30 september 2017, is ontheven van de inburgeringsplicht wegens aantoonbaar geleverde inspanningen om aan die plicht te voldoen.
3. Geen verplichting tot het afleggen van de naturalisatietoets op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het besluit, heeft de verzoeker die een advies van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap overlegt inhoudende dat ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen van hem niet kan worden verwacht dat hij de naturalisatietoets met succes aflegt.
4. DUO geeft het in het derde lid bedoelde advies in ieder geval op diens verzoek af aan de vreemdeling die:
a. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus, een cursus Nederlands als tweede taal of een combinatie daarvan bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en ten minste viermaal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van de naturalisatietoets, waarvan ten hoogste twee van de examenpogingen de overeenkomstige onderdelen van het Staatsexamen Nederlands als tweede taal betreffen;
b. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de vreemdeling niet het leervermogen heeft om de naturalisatietoets te halen; of
c. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus en een daaropvolgende inburgeringscursus, beide aan een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk, waarvan ten minste 300 uur besteed is aan de alfabetiseringscursus, en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de vreemdeling niet het leervermogen heeft om de naturalisatietoets te halen.
5. Ter zake van de door DUO afgenomen toets, bedoeld in het vierde lid, onder b en c, is de vreemdeling aan DUO een bedrag van € 150 verschuldigd.
6. Geen verplichting tot het afleggen van de naturalisatietoets op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van het besluit, heeft de verzoeker, die ongeletterd is in de eigen en de Nederlandse taal en die in het bezit is van een verklaring en een advies van het Regionaal Opleidingen Centrum van Amsterdam te Amsterdam, dat op de dag van indiening van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan vijf jaar, inhoudende dat niettegenstaande de aantoonbaar geleverde inspanningen om zich te alfabetiseren in de Nederlandse taal van verzoeker niet meer kan worden verwacht dat hij binnen een tijdsbestek van vijf jaar de schriftelijke vaardigheden in het Nederlands zal beheersen op het in deze Regeling gewenste niveau en die het onderdeel spreekvaardigheid van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid onderdeel d, van het Besluit inburgering, zoals dit luidde op 30 september 2017, met succes heeft afgelegd.
7. Het derde tot en met vijfde lid is niet van toepassing op vreemdelingen die op grond van de Wet inburgering nog inburgeringsplichtig zijn voor het onderdeel genaamd het participatieverklaringstraject.
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003
Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d
Paragraaf 1.1.3
Als de vreemdeling ooit op grond van de Wet inburgering inburgeringsplichtig is geweest en hij heeft in dat kader met succes het inburgeringsexamen behaald, dan legt hij in zijn naturalisatieprocedure dat inburgeringsdiploma over. Als de vreemdeling ooit vrijgesteld of ontheven is van de inburgeringsplicht door een vrijstellend document te overleggen of een ontheffingsbeschikking te krijgen, dan zal het vrijstellend document of de ontheffingsbeschikking in veel gevallen ook voldoende zijn in de naturalisatieprocedure. In paragraaf 2.2 en 2.3 wordt uiteengezet wanneer dit het geval is. Let op! Niet alle vrijstellingen en ontheffingen die op grond van de onderscheidenlijke versies van de Wet inburgering door de gemeente of DUO zijn verleend gelden ook voor in de naturalisatieprocedure.
Paragraaf 2.3.3
Naast de ontheffing op grond van medische redenen kan er ook een ontheffing worden gegeven op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen. Artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets Nederland geeft hieraan uitwerking.
Deze ontheffing kan worden verleend in de volgende drie gevallen:
De verzoeker overlegt op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het Besluit Naturalisatietoets een beschikking van DUO namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering geen verplichting heeft tot het afleggen van de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wet inburgering. Deze beschikking is voldoende voor de vier taalvaardigheden en kennis van de Nederlandse samenleving. Omdat deze verzoeker volgens de Wet inburgering de verplichting van het participatieverklaringstraject heeft (gehad) zal hij moeten aantonen dat hij dat traject heeft gedaan. De verzoeker kan dit aantonen door een brief van DUO te overleggen, waarin staat dat de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht, omdat DUO aan de vreemdeling ontheffing heeft verleend op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen en hij om deze reden de inburgeringsexamens niet hoeft te behalen, en omdat de vreemdeling het participatieverklaringstraject heeft afgerond. Als de verzoeker niet kan aantonen dat hij het participatieverklaringstraject heeft afgerond, kan hij niet naturaliseren.
De verzoeker overlegt een beschikking van DUO namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet inburgering, zoals deze luidde op 30 september 2017, is ontheven van de inburgeringsplicht wegens aantoonbaar geleverde inspanningen. De verzoeker kan met deze beschikking naturaliseren.
De verzoeker overlegt een advies van DUO, waaruit blijkt dat het voor hem ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij het inburgeringsexamen met succes aflegt. De verzoeker hoeft de naturalisatietoets niet te behalen. Meer informatie, zie paragraaf 2.3.4 en paragraaf 2.3.5.
Let op! Een ontheffingsbeschikking van de inburgeringsplicht op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen afgegeven door het college van B&W geeft geen recht op ontheffing van de naturalisatietoets.
Toelichting artikel 10
Paragraaf 1
Dit artikel biedt de mogelijkheid van naturalisatie wanneer aan bepaalde in de Rijkswet zelf gestelde voorwaarden niet is voldaan. Uitgangspunt is dat er sprake is van een zeer ‘bijzonder geval’. In uitzonderlijke gevallen kunnen er belangen zijn die prevaleren boven het handhaven van de wettelijke voorwaarden voor naturalisatie. Het moet dan mogelijk zijn om van die voorwaarden af te wijken. Het moet gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige belangen van (één van de landen van) het Koninkrijk zich voordoen, zoals op het gebied van de internationale economische en culturele betrekkingen. In concreto kan worden gedacht aan vreemdelingen die in aanmerking komen voor een functie waarvoor het Nederlanderschap is vereist of gewenst en eventueel hun echtgenoten/partners. Ook in gevallen van ernstig ambtelijk verzuim of om humanitaire redenen kan worden afgeweken van de geldende voorwaarden voor naturalisatie.
Het is niet de bedoeling dat op grote schaal van onderhavig artikel gebruik wordt gemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraken (zie uitspraak van 27 augustus 2014 in zaak nr. 201400641/1/V6 en uitspraak van 2 juli 2003 in zaak nr. 200204721/1) overwogen dat de minister bij de toepassing van artikel 10 van de RWN beoordelingsvrijheid heeft waarvan de invulling primair tot zijn verantwoordelijkheid behoort. De minister pleegt van dit wetsartikel terughoudend gebruik te maken. De uitzonderingen zijn alleen toegestaan indien zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen.
Regeling naturalisatietoets Nederland (oud)Artikel 6
1. Geen verplichting tot het afleggen van de naturalisatietoets op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het besluit heeft uitsluitend de verzoeker, die ongeletterd is in de eigen en de Nederlandse taal, en van wie, gezien zijn leeftijd en overige omstandigheden, waaronder mede wordt verstaan aantoonbaar geleverde inspanning om zich te alfabetiseren in de Nederlandse taal, niet meer kan worden verwacht dat hij binnen een tijdsbestek van vijf jaar de schriftelijke vaardigheden in het Nederlands zal beheersen op het in deze Regeling gewenste niveau, en die de toets gesproken Nederlands, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit inburgering met succes heeft afgelegd.
2. Ten bewijze dat van verzoeker redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat voor hem haalbaar is om binnen een periode van vijf jaar de schriftelijke vaardigheden te beheersen op het in deze Regeling gewenste niveau, legt de verzoeker een daartoe strekkende verklaring en advies van het Regionaal Opleidingen Centrum van Amsterdam te Amsterdam over.
(…)
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (oud)
Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d
Paragraaf 2.3.3
(…)
Let op! Een verzoeker kan zich dus vanaf 1 juli 2013 niet meer wenden tot het [naam school 2] voor een haalbaarheidsonderzoek. Alle adviezen van aanvragen ingediend vóór 1 juli 2013 kunnen worden betrokken in de besluitvorming, op voorwaarde dat het advies van het ROC op het moment van indiening van het verzoek om naturalisatie niet ouder is dan vijf jaar.
(…)
Artikel 31, tweede lid, onder c
In afwijking van het eerste lid verleent het college ontheffing van de inburgeringsplicht, indien het college op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.
Besluit inburgering (oud)
1. Een aanvraag tot verlening van ontheffing van de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de wet, kan niet eerder worden ingediend dan zes maanden voor het verstrijken van de voor de inburgeringsplichtige geldende termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet. Het college geeft binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking.
3. Het college kan op aanvraag de termijn, genoemd in het eerste lid, buiten toepassing laten, indien toepassing daarvan naar zijn oordeel, gelet op de door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen om te voldoen aan de inburgeringsplicht, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.