ECLI:NL:RBZWB:2021:5999

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10133
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van inburgeringsplicht en hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 november 2021, werd het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek ongegrond verklaard. Eiser, geboren op 1 juli 1980 en van Iraakse nationaliteit, had op 29 juli 2019 een verzoek tot naturalisatie ingediend. Dit verzoek werd afgewezen omdat hij niet als ingeburgerd kon worden beschouwd, zoals vereist door artikel 8, eerste lid, onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk was om de naturalisatietoets te behalen, ondanks zijn argumenten over zijn inspanningen en de ontheffing van de inburgeringsplicht door de gemeente Tilburg.

De rechtbank stelde vast dat de door eiser overgelegde documenten niet voldeden aan de vereisten die in de Regeling naturalisatietoets Nederland (RNT) zijn opgenomen. Eiser had geen bewijs overgelegd dat hij aan de voorwaarden voor ontheffing van de naturalisatietoets voldeed. De rechtbank oordeelde dat de verwijzing naar de Handleiding RWN door verweerder niet getuigde van excessief formalisme, en dat de hoorplicht in bezwaar niet was geschonden, omdat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn bezwaren in de beroepsprocedure kenbaar te maken.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het naturalisatieverzoek terecht was en dat er geen sprake was van onevenredige hardheid. Wel werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10133 RWNL

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. Y. Rikken.

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers naturalisatieverzoek afgewezen.
In het besluit van 2 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 oktober 2021. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en namens verweerder mr. Y. Rikken.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met vier weken verlengd.

Feiten en omstandigheden

1. Eiser is geboren op 1 juli 1980 en heeft de Iraakse nationaliteit. Op 13 maart 2010 is hij in het bezit gesteld van een asielvergunning voor bepaalde tijd. Op 22 mei 2014 is deze omgezet in een asielvergunning voor onbepaalde tijd.
Op 16 december 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college) besloten de inburgeringsplicht van eiser te beëindigen per 16 december 2013, omdat het voor eiser redelijkerwijs niet mogelijk is om het inburgeringsexamen te behalen ondanks dat hij voldoende inspanningen heeft verricht.
Op 29 juli 2019 heeft eiser een verzoek tot naturalisatie ingediend. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder het verzoek afgewezen, omdat eiser niet als ingeburgerd kan worden beschouwd, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder d, van de RWN. [1] Eiser heeft geen inburgeringsexamen afgelegd en niet gebleken is dat hij ontheven is van die plicht, aldus verweerder.

Beroepsgronden

2. Eiser voert aan dat hij door het college is vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Eiser stelt dat de passage in paragraaf 2.3.3 van de Handleiding RWN over de ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen onredelijk is, daar waar staat dat een ontheffingsbeschikking van de inburgeringsplicht van het college van B&W op grond van aantoonbaar geleverde inspanning geen recht geeft op ontheffing van de naturalisatietoets. Daarin wordt niet nader gemotiveerd waarom een beschikking van de gemeente, zoals hij heeft overgelegd, niet volstaat voor een ontheffing. Bovendien staat in de beschikking van het college dat is aangetoond dat het voor eiser ondanks voldoende inspanningen redelijkerwijs niet mogelijk is om het inburgeringsexamen te halen. Er is geen reden om te twijfelen aan die conclusie. Eiser stelt dat de verwijzing door verweerder naar de toelichting op artikel 8, eerste lid, onder d, van de RWN in paragraaf 2.2.3. van de Handleiding RWN getuigt van excessief formalisme. Verder stelt eiser dat verweerder toepassing moet geven aan artikel 10 van de RWN. Gesteld noch gebleken is dat de conclusie van de gemeente is gebaseerd op een ander criterium dan onder de RWN wordt gehanteerd. Het materiele criterium om voor een ontheffing op grond van geleverde inspanningen in aanmerking te komen, is hetzelfde. Eiser voldoet daaraan, zodat het van onevenredige hardheid zou getuigen om hem desondanks deze vrijstelling niet te geven. Tot slot stelt eiser dat de hoorplicht in bezwaar is geschonden.

Beoordelingskader

3. Het beoordelingskader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

Overwegingen

4. Volgens artikel 8, eerste lid, onder d, van de RWN komt eiser alleen voor verlening van het Nederlanderschap in aanmerking als hij als ingeburgerd kan worden beschouwd. Hij dient een naturalisatietoets af te leggen om dit aan te tonen. [2] Het verzoek om naturalisatie wordt niet afgewezen, wanneer de verzoeker heeft aangetoond dat het op grond van geleverde inspanningen voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is de naturalisatietoets te behalen. [3] In geschil is of eiser heeft aangetoond dat het ondanks de door hem geleverde inspanningen voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is de naturalisatietoets te halen.
5. In artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets Nederland (RNT) is bepaald aan welke vereisten moet zijn voldaan om ontheffing te krijgen van de naturalisatietoets. Daarbij worden stukken genoemd die eiser kan overleggen om aan te tonen dat ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen van hem niet kan worden verwacht dat hij de naturalisatietoets met succes aflegt. Kort gezegd dient het te gaan om een beschikking van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de Minister) of een advies van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Eiser heeft een dergelijk stuk niet overgelegd. De door hem overgelegde brief van DUO van 12 april 2019 bevat geen advies en ook anderszins volgt daaruit niet dat hij ontheven is van de inburgeringsplicht wegens aantoonbaar geleverde inspanningen.
6. Eiser heeft ook een beschikking van het college van 16 december 2013 overgelegd. Daarin staat dat eiser conform artikel 31, tweede lid, onder c, van de Wet inburgering en artikel 5.5, derde lid van het Besluit inburgering heeft aangetoond dat ondanks dat hij voldoende inspanningen heeft verricht, het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is om het inburgeringsexamen te halen. Dit stuk wordt niet genoemd in artikel 6 van de RNT, zodat hiermee nog niet is aangetoond dat (ook) niet van eiser verwacht kan worden dat hij de naturalisatietoets met succes aflegt. In de toelichting op artikel 8, eerste lid, onder d, van de RWN in paragraaf 2.2.3. van de Handleiding RWN staat bovendien expliciet dat een door het college afgegeven ontheffingsbeschikking geen recht geeft op ontheffing van de naturalisatietoets. De wetgever heeft er dus bewust voor gekozen zo’n beschikking niet voldoende te achten om een ontheffing te verlenen. Eisers stelling dat de verwijzing naar de Handleiding getuigt van excessief formalisme wordt dan ook niet gevolgd.
7. Eiser heeft (subsidiair) aangevoerd dat verweerder in zijn geval van de afwijkingsmogelijkheid in artikel 10 van de RWN gebruik had moeten maken, omdat het materiële criterium dat het college heeft gehanteerd voor het verlenen van de ontheffingsbeschikking niet anders is dan het criterium dat wordt gehanteerd voor naturalisatie.
Vooropgesteld dient te worden dat verweerder in het kader van naturalisatie een zelfstandige beoordelingsbevoegdheid heeft. Verweerder pleegt van artikel 10 van de RWN terughoudend gebruik te maken, namelijk slechts wanneer zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat daarvan geen sprake is.
Daarnaast volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat het college materieel aan hetzelfde criterium zou hebben getoetst als verweerder. Op dit moment is voor de beoordeling of een ontheffing kan worden verleend op basis van geleverde inspanningen nagenoeg hetzelfde criterium neergelegd in artikel 6, vierde lid, onder b, van de RNT (bij naturalisatie) als in artikel 2.4b van de Regeling inburgering (bij inburgering): de betrokkene dient hiervoor ten minste 600 uur te hebben deelgenomen aan een inburgerings- of alfabetiseringscursus bij een cursusinstelling met het Blik op Werk keurmerk. Daarnaast moet uit een door DUO (bij naturalisatie) of de Minister (bij inburgering) afgenomen toets blijken dat de betrokkene niet het leervermogen heeft om de naturalisatietoets of het inburgeringsexamen te halen. De genoemde bepalingen in de RNT en de Regeling inburgering zijn pas bij wetswijzigingen van respectievelijk 1 juli 2013 en 23 mei 2013 ingevoerd. Eiser is vóór deze wijzigingen begonnen met een alfabetiseringscursus. Zoals in overweging 6 werd vermeld, heeft het college destijds aan eiser een ontheffing van de inburgeringsplicht verleend op grond van artikel 31, tweede lid, onder c, van de Wet inburgering (oud) en artikel 5.5, derde lid, Besluit inburgering (oud). Deze wettelijke bepalingen zijn per 1 januari 2013 vervallen. Uit de beschikking van het college blijkt dan ook niet dat destijds is getoetst aan hetzelfde criterium als het criterium dat op dit moment geldt om in aanmerking te komen voor een ontheffing van de naturalisatietoets. Zo blijkt niet dat is getoetst of eiser ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan de alfabetiseringscursus. Eiser stelt wel dat hij 648 lesuren bij het [naam school 1] heeft gevolgd, maar deze stelling heeft hij niet met stukken onderbouwd.
8. Ter zitting heeft eiser verder gesteld dat hij in 2014, 2015 en 2019 een negatief advies van DUO op zijn verzoek tot ontheffing heeft ontvangen, omdat het [naam school 1] achteraf gezien geen Blik op Werk Keurmerk bleek te hebben. Het is volgens eiser onredelijk dat de door hem gevolgde lesuren hierdoor als verloren moeten worden beschouwd, terwijl het hem niet kwalijk kan worden genomen dat hij deze lesuren bij een door de gemeente aangewezen instelling heeft gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit echter niet tot onevenredige besluitvorming. Vóór de wetswijziging van 1 juli 2013 bestond ook al een mogelijkheid in de wet om een ontheffing van de naturalisatietoets te krijgen op grond van geleverde inspanningen. Eiser had daartoe vóór 1 juli 2013 een advies kunnen vragen aan het [naam school 2] waaruit blijkt dat hij in redelijkheid niet in staat kan worden geacht het examen te behalen. [4] Dit advies van het [naam school 2] is vijf jaar geldig, zodat het in de besluitvorming kan worden betrokken als binnen vijf jaar na het advies een naturalisatieverzoek wordt gedaan. [5] Eiser heeft niet gesteld en onderbouwd dat en waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid. Er is dan ook niet gebleken dat hij tussen wal en schip is geraakt als gevolg van de gewijzigde regelgeving. Van onevenredige hardheid is dan ook geen sprake.
9. Een belanghebbende dient op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord, voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist. De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Daarom mag niet lichtvaardig van het horen worden afgezien.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar in de zin van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. Eiser heeft in bezwaar immers de ontheffingsbeschikking van het college overgelegd. Verweerder diende hierover een standpunt in te nemen en kon dan ook niet concluderen dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over kon bestaan dat het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kon leiden. Verweerder heeft zich pas in het bestreden besluit uitgelaten over de betekenis van de ontheffingsbeschikking van het college voor deze procedure. Daardoor is eiser ten onrechte de mogelijkheid onthouden zich, voorafgaande aan dat besluit, over dat standpunt uit te laten. Dit betekent dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat eiser hierdoor niet is benadeeld. Hij is immers voldoende in de gelegenheid geweest om in de beroepsprocedure zijn bezwaren kenbaar te maken en heeft ook van die mogelijkheid gebruik gemaakt.

Conclusie

10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het naturalisatieverzoek van eiser terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
11. Gelet op het in rechtsoverweging 9 geconstateerde gebrek ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrechtspraak voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 25 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 8
1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker:
d. die in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal en - indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoofdverblijf heeft - de taal die op het eiland van het hoofdverblijf gangbaar is, alsmede van de staatsinrichting en maatschappij van het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en hij zich ook overigens in een van deze samenlevingen heeft doen opnemen.
Artikel 10
Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.
Besluit naturalisatietoets
Artikel 4
Het verzoek wordt niet afgewezen om de reden dat de naturalisatietoets niet is behaald, indien ten genoegen van Onze Minister is aangetoond dat:
b. het op grond van door de verzoeker geleverde inspanningen voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is de naturalisatietoets te behalen.
Regeling naturalisatietoets Nederland
Artikel 6
1. Geen verplichting tot het afleggen van de onderdelen van het inburgeringsexamen genaamd de examinering van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde talen en de examinering van de kennis van de Nederlandse samenleving, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wet inburgering, heeft op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van het besluit, de verzoeker die een beschikking van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overlegt, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering wegens aangetoonde geleverde inspanningen van die onderdelen van het inburgeringsexamen is ontheven.
2. Geen verplichting tot het afleggen van de naturalisatietoets op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het besluit, heeft de verzoeker die een beschikking van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overlegt waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet inburgering, zoals deze wet luidde op 30 september 2017, is ontheven van de inburgeringsplicht wegens aantoonbaar geleverde inspanningen om aan die plicht te voldoen.
3. Geen verplichting tot het afleggen van de naturalisatietoets op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het besluit, heeft de verzoeker die een advies van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap overlegt inhoudende dat ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen van hem niet kan worden verwacht dat hij de naturalisatietoets met succes aflegt.
4. DUO geeft het in het derde lid bedoelde advies in ieder geval op diens verzoek af aan de vreemdeling die:
a. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus, een cursus Nederlands als tweede taal of een combinatie daarvan bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en ten minste viermaal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van de naturalisatietoets, waarvan ten hoogste twee van de examenpogingen de overeenkomstige onderdelen van het Staatsexamen Nederlands als tweede taal betreffen;
b. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de vreemdeling niet het leervermogen heeft om de naturalisatietoets te halen; of
c. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus en een daaropvolgende inburgeringscursus, beide aan een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk, waarvan ten minste 300 uur besteed is aan de alfabetiseringscursus, en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de vreemdeling niet het leervermogen heeft om de naturalisatietoets te halen.
5. Ter zake van de door DUO afgenomen toets, bedoeld in het vierde lid, onder b en c, is de vreemdeling aan DUO een bedrag van € 150 verschuldigd.
6. Geen verplichting tot het afleggen van de naturalisatietoets op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van het besluit, heeft de verzoeker, die ongeletterd is in de eigen en de Nederlandse taal en die in het bezit is van een verklaring en een advies van het Regionaal Opleidingen Centrum van Amsterdam te Amsterdam, dat op de dag van indiening van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan vijf jaar, inhoudende dat niettegenstaande de aantoonbaar geleverde inspanningen om zich te alfabetiseren in de Nederlandse taal van verzoeker niet meer kan worden verwacht dat hij binnen een tijdsbestek van vijf jaar de schriftelijke vaardigheden in het Nederlands zal beheersen op het in deze Regeling gewenste niveau en die het onderdeel spreekvaardigheid van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid onderdeel d, van het Besluit inburgering, zoals dit luidde op 30 september 2017, met succes heeft afgelegd.
7. Het derde tot en met vijfde lid is niet van toepassing op vreemdelingen die op grond van de Wet inburgering nog inburgeringsplichtig zijn voor het onderdeel genaamd het participatieverklaringstraject.
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003
Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d
Paragraaf 1.1.3
Als de vreemdeling ooit op grond van de Wet inburgering inburgeringsplichtig is geweest en hij heeft in dat kader met succes het inburgeringsexamen behaald, dan legt hij in zijn naturalisatieprocedure dat inburgeringsdiploma over. Als de vreemdeling ooit vrijgesteld of ontheven is van de inburgeringsplicht door een vrijstellend document te overleggen of een ontheffingsbeschikking te krijgen, dan zal het vrijstellend document of de ontheffingsbeschikking in veel gevallen ook voldoende zijn in de naturalisatieprocedure. In paragraaf 2.2 en 2.3 wordt uiteengezet wanneer dit het geval is. Let op! Niet alle vrijstellingen en ontheffingen die op grond van de onderscheidenlijke versies van de Wet inburgering door de gemeente of DUO zijn verleend gelden ook voor in de naturalisatieprocedure.
Paragraaf 2.3.3
Naast de ontheffing op grond van medische redenen kan er ook een ontheffing worden gegeven op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen. Artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets Nederland geeft hieraan uitwerking.
Deze ontheffing kan worden verleend in de volgende drie gevallen:
De verzoeker overlegt op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het Besluit Naturalisatietoets een beschikking van DUO namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering geen verplichting heeft tot het afleggen van de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wet inburgering. Deze beschikking is voldoende voor de vier taalvaardigheden en kennis van de Nederlandse samenleving. Omdat deze verzoeker volgens de Wet inburgering de verplichting van het participatieverklaringstraject heeft (gehad) zal hij moeten aantonen dat hij dat traject heeft gedaan. De verzoeker kan dit aantonen door een brief van DUO te overleggen, waarin staat dat de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht, omdat DUO aan de vreemdeling ontheffing heeft verleend op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen en hij om deze reden de inburgeringsexamens niet hoeft te behalen, en omdat de vreemdeling het participatieverklaringstraject heeft afgerond. Als de verzoeker niet kan aantonen dat hij het participatieverklaringstraject heeft afgerond, kan hij niet naturaliseren.
De verzoeker overlegt een beschikking van DUO namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet inburgering, zoals deze luidde op 30 september 2017, is ontheven van de inburgeringsplicht wegens aantoonbaar geleverde inspanningen. De verzoeker kan met deze beschikking naturaliseren.
De verzoeker overlegt een advies van DUO, waaruit blijkt dat het voor hem ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij het inburgeringsexamen met succes aflegt. De verzoeker hoeft de naturalisatietoets niet te behalen. Meer informatie, zie paragraaf 2.3.4 en paragraaf 2.3.5.
Let op! Een ontheffingsbeschikking van de inburgeringsplicht op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen afgegeven door het college van B&W geeft geen recht op ontheffing van de naturalisatietoets.
Toelichting artikel 10
Paragraaf 1
Dit artikel biedt de mogelijkheid van naturalisatie wanneer aan bepaalde in de Rijkswet zelf gestelde voorwaarden niet is voldaan. Uitgangspunt is dat er sprake is van een zeer ‘bijzonder geval’. In uitzonderlijke gevallen kunnen er belangen zijn die prevaleren boven het handhaven van de wettelijke voorwaarden voor naturalisatie. Het moet dan mogelijk zijn om van die voorwaarden af te wijken. Het moet gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige belangen van (één van de landen van) het Koninkrijk zich voordoen, zoals op het gebied van de internationale economische en culturele betrekkingen. In concreto kan worden gedacht aan vreemdelingen die in aanmerking komen voor een functie waarvoor het Nederlanderschap is vereist of gewenst en eventueel hun echtgenoten/partners. Ook in gevallen van ernstig ambtelijk verzuim of om humanitaire redenen kan worden afgeweken van de geldende voorwaarden voor naturalisatie.
Het is niet de bedoeling dat op grote schaal van onderhavig artikel gebruik wordt gemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraken (zie uitspraak van 27 augustus 2014 in zaak nr. 201400641/1/V6 en uitspraak van 2 juli 2003 in zaak nr. 200204721/1) overwogen dat de minister bij de toepassing van artikel 10 van de RWN beoordelingsvrijheid heeft waarvan de invulling primair tot zijn verantwoordelijkheid behoort. De minister pleegt van dit wetsartikel terughoudend gebruik te maken. De uitzonderingen zijn alleen toegestaan indien zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen.
Regeling naturalisatietoets Nederland (oud)Artikel 6
1. Geen verplichting tot het afleggen van de naturalisatietoets op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het besluit heeft uitsluitend de verzoeker, die ongeletterd is in de eigen en de Nederlandse taal, en van wie, gezien zijn leeftijd en overige omstandigheden, waaronder mede wordt verstaan aantoonbaar geleverde inspanning om zich te alfabetiseren in de Nederlandse taal, niet meer kan worden verwacht dat hij binnen een tijdsbestek van vijf jaar de schriftelijke vaardigheden in het Nederlands zal beheersen op het in deze Regeling gewenste niveau, en die de toets gesproken Nederlands, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit inburgering met succes heeft afgelegd.
2. Ten bewijze dat van verzoeker redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat voor hem haalbaar is om binnen een periode van vijf jaar de schriftelijke vaardigheden te beheersen op het in deze Regeling gewenste niveau, legt de verzoeker een daartoe strekkende verklaring en advies van het Regionaal Opleidingen Centrum van Amsterdam te Amsterdam over.
(…)

Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (oud)

Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d
Paragraaf 2.3.3
(…)
Let op! Een verzoeker kan zich dus vanaf 1 juli 2013 niet meer wenden tot het [naam school 2] voor een haalbaarheidsonderzoek. Alle adviezen van aanvragen ingediend vóór 1 juli 2013 kunnen worden betrokken in de besluitvorming, op voorwaarde dat het advies van het ROC op het moment van indiening van het verzoek om naturalisatie niet ouder is dan vijf jaar.
(…)
Wet inburgering (oud)
Artikel 31, tweede lid, onder c
In afwijking van het eerste lid verleent het college ontheffing van de inburgeringsplicht, indien het college op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.
Besluit inburgering (oud)
Artikel 5.5
1. Een aanvraag tot verlening van ontheffing van de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de wet, kan niet eerder worden ingediend dan zes maanden voor het verstrijken van de voor de inburgeringsplichtige geldende termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet. Het college geeft binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking.
3. Het college kan op aanvraag de termijn, genoemd in het eerste lid, buiten toepassing laten, indien toepassing daarvan naar zijn oordeel, gelet op de door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen om te voldoen aan de inburgeringsplicht, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Voetnoten

1.Rijkswet op het Nederlanderschap.
2.Zie artikel 2, tweede lid, van het Besluit naturalisatietoets.
3.Zie artikel 4 onder b van het Besluit naturalisatietoets.
4.Artikel 6, tweede lid, van de Regeling naturalisatietoets Nederland zoals die luidde voor 1 juli 2013.
5.Paragraaf 2.3.3 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Handleiding RWN, Staatscourant 2013, 8063.