ECLI:NL:RBZWB:2021:5986

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
02/090167-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte op levenspartner met meerdere steekverwondingen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 november 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zijn levenspartner heeft gedood door haar meerdere malen met een mes te steken. De verdachte werd vrijgesproken van moord, omdat niet bewezen kon worden dat hij met voorbedachte raad handelde. De rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van doodslag, gezien de omstandigheden waaronder het delict plaatsvond. De verdachte had een conflict met zijn partner, wat leidde tot een heftige ruzie. Tijdens deze ruzie stak hij haar 31 keer, wat resulteerde in haar overlijden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijt en de druk waaronder hij verkeerde. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer, die ook emotioneel leed hebben ervaren door het verlies van hun dochter/sister. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, met uitzondering van een deel van de vordering van de zus van het slachtoffer, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het in beslag genomen mes is onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/090167-21
vonnis van de meervoudige kamer van 25 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsvrouw mr. A. El Darrazi, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft gedood door haar met een mes te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van moord, nu niet bewezen kan worden dat hij heeft gehandeld met voorbedachte raad.. Er zijn weliswaar aanwijzingen in het onderzoek naar voren gekomen die erop wijzen dat verdachte zich heeft kunnen beraden op zijn besluit, maar deze aanwijzingen kunnen ook zo worden uitgelegd dat er sprake is geweest van handelen van verdachte in een opwelling.
Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De officier van justitie baseert zich daarbij onder meer op:
- de melding van verdachte zelf bij de politie dat hij [slachtoffer] had neergestoken;
- het forensisch onderzoek dat uitwijst dat [slachtoffer] 31 steekverwondingen en één snijverwonding had in haar borst, buik, zij en rug. Bij vier steekletsels waren beide longen, het hart en de lichaamsslagader geperforeerd. Deze steekverwondingen hebben geleid tot haar dood;
- het feit dat uit onderzoek naar de DNA-sporen op het mes dat ook door verdachte zelf is geïdentificeerd als het gebruikte wapen, blijkt dat er DNA-materiaal van zowel verdachte als het slachtoffer op het heft van het mes zat;
- het feit dat de woning en de tuin aan de achterkant waren afgesloten, dat er niet iemand anders in de woning heeft kunnen zijn ten tijde van het steken. Aan de voorkant hebben camera’s geen andere personen geregistreerd die de woning in zijn gegaan of hebben verlaten.
Mede gelet op de door verdachte genoemde details in de 112-melding, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte heeft verzonnen dat hij zich het incident zelf niet kan herinneren. Verdachte was volledig bij bewustzijn toen hij [slachtoffer] om het leven bracht. Hevige emoties, zoals stress, boosheid, onmacht en frustratie vanwege de financiële- en relatieproblemen, zullen hebben meegespeeld bij het neersteken van [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van moord, nu niet bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht. Ten aanzien van de tenlastegelegde doodslag heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte stond onder druk vanwege relatieproblemen, financiële problemen en problemen op zijn werk. Verdachte werd al geruime tijd gekleineerd en (geestelijk) mishandeld door [slachtoffer] . Op die bewuste dag kreeg verdachte ruzie met [slachtoffer] , zouden zij het huis worden uitgezet en het wederom kleineren en het slaan van verdachte waren voor hem de druppel die de emmer deed overlopen. Verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op 31 maart 2021 kwam bij het Operationeel Centrum van Politie Zeeland –West-Brabant een melding binnen van een steekincident op de locatie [adres] te Tilburg. De bewoner en tevens melder, zijnde verdachte, gaf aan dat hij ruzie had gehad met zijn vriendin en haar meerdere keren had gestoken met een mes. Ter plaatse werd door de politieambtenaren hard aangeklopt, waarna de voordeur werd open gedaan door een man die zijn mobiele telefoon vasthield. Deze man leek te verkeren in een shocktoestand. Deze man bleek verdachte [verdachte] te zijn. Door de opsporingsambtenaren werd op dat moment ook gezien dat de tussendeur van de woning, welke leidde naar de woonkamer, helemaal open stond. Zij zagen toen een vrouw bewegingsloos op haar buik op de grond liggen in een grote plas bloed. Tijdens de hulpverlening werden op haar bovenlijf meerdere wonden ter hoogte van haar oksels, borst en rug waargenomen. Deze wonden leken te zijn veroorzaakt door een steekvoorwerp. Vlakbij de plaats waar de vrouw lag, werd gezien dat er een mes op een bijzettafel lag. Dit betrof een mes met een zilverkleurig lemmet en een zwartkleurig handvat. De specialistische hulpverlening ter plaatse mocht niet meer baten, de vrouw bleek door haar verwondingen te zijn overleden. De vrouw bleek te zijn [slachtoffer] .
Uit het forensisch onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] volgt dat in totaal 31 steekletsels en 1 snijletsel werden vastgesteld. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door een perforerende/snijdende krachtsinwerking, zoals door steken/snijden met een scherprandig voorwerp, zoals een mes. Door vier steekletsels aan het bovenlichaam was er onder andere perforatie van de linker- en rechterborstkas, beide longen, de linkerhartkamer en de lichaamsslagader. Perforatie van deze structuren gaat gepaard met ernstig bloedverlies en hart-, long- en ademhalingsfunctiestoornissen, met verminderde zuurstoftoevoer van (vitale) organen tot gevolg, hetgeen de reanimatiebehoeftige toestand en het uiteindelijk overlijden zonder meer verklaart. Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door multipele steekletsels aan de romp.
Het mes met bloed dat op een tafel in de woning aan de [adres] in de nabijheid van [slachtoffer] is aangetroffen, is onderzocht. Uit dit onderzoek volgt dat het bloed op het mes zeer waarschijnlijk afkomstig is van [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat dit het mes is, dat hij in zijn handen heeft gehad.
Verdachte heeft verklaard dat hij, na een wandeling met de honden, samen met
[slachtoffer] thuisgekomen was. Zij zat op de bank en verdachte heeft onder andere een appel en een mes gepakt. Verdachte is naast haar op de bank gaan zitten en is zijn appel gaan schillen. [slachtoffer] wilde dat hij de keuken ging opruimen en toen verdachte zei dat hij dat later zou doen, ontstond er ruzie en kleineerde zij hem volgens verdachte. Ter terechtzitting heeft verdachte aanvullend verklaard dat hij [slachtoffer] toen ook voor het eerst vertelde dat om 14:00 uur de koper van hun woning op de stoep zou staan en dat zij de woning moesten verlaten. Hij heeft haar niet eerder durven te vertellen dat hun woning via een executieveiling was verkocht. Zij is toen erg boos geworden en heeft hem een klap in het gezicht gegeven. Op dat moment had verdachte nog het mes in zijn handen. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren wat er daarna is gebeurd, het werd zwart voor zijn ogen. Vervolgens zag hij [slachtoffer] bloedend op de grond liggen terwijl hij het mes nog in zijn handen had. Tijdens de 112-melding en tijdens verhoren bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij haar heeft neergestoken.
Voorbedachte raad?
Volgens vaste jurisprudentie kan er sprake zijn van voorbedachte raad op het moment dat verdachte zich enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en hij niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden.
Hoewel het dossier aanwijzingen bevat waaruit zou kunnen blijken dat er mogelijk sprake zou zijn geweest van voorbedachte raad, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om de primair tenlastegelegde moord wettig en overtuigend te kunnen bewijzen. De rechtbank zal verdachte dan ook van moord vrijspreken.
Doodslag en opzet
Gelet op het dossier, waaronder de notities naar aanleiding van de 112-melding door verdachte, kunnen er vraagtekens gezet worden bij het door verdachte gestelde geheugenverlies. Dit gestelde geheugenverlies is echter niet verder onderzocht. Uit de 112-melding direct na het incident kan worden afgeleid dat verdachte zich in ieder geval op dat moment nog de nodige details kon herinneren. Dit betreft onder meer de plaats van de steekverwondingen en het feit dat hij meer dan tien keer gestoken had. De rechtbank stelt vast dat het achteraf ontbreken van herinneringen aan het incident niet betekent dat verdachte niet heeft geweten wat hij gedaan heeft en doet op geen enkele wijze af aan het aannemen van opzet. Er is in het geheel niet gebleken dat bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
[slachtoffer] heeft gedood door haar meermalen met een mes in haar bovenlichaam te steken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 31 maart 2021 te Tilburg [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen, voornoemde [slachtoffer] met een mes, in het bovenlichaam te steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van voorarrest. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie als uitgangspunt genomen dat uit de huidige jurisprudentie gevangenisstraffen van 10 tot 12 jaar volgen voor doodslag op een levenspartner. In strafverzwarende zin heeft de officier van justitie rekening gehouden met het grove geweld waarmee verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Ook heeft hij rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen door zich op geheugenverlies te beroepen en de nabestaanden daarmee in onwetendheid laat over wat er precies is gebeurd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat bij de bepaling van de straf rekening gehouden moet worden met het feit dat verdachte first offender is, erg veel spijt heeft van zijn daad en zelf ook moet leren leven met zijn daad. De verdediging heeft verder gewezen op een aantal uitspraken waarbij het om vergelijkbare zaken zou gaan en waarin gevangenisstraffen van 7 en 8 jaar zijn opgelegd. Tevens dient er in strafmatigende zin rekening mee te worden gehouden dat verdachte tijdens zijn relatie met het slachtoffer is gekleineerd en mishandeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn vriendin [slachtoffer] . Verdachte heeft zeer veel geweld gebruikt, hij heeft haar 31 steekverwondingen en 1 snijverwonding toegebracht. Doodslag wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Het recht op leven is immers het meest essentiële recht van de mens. Door het handelen van verdachte is dit recht [slachtoffer] ontnomen. Zij was een jonge vrouw, in de bloei van haar leven. Het spreekt voor zich dat dit misdrijf een enorme schok teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden. Dit blijkt ook uit de emotionele en indringende slachtofferverklaringen die namens de ouders van [slachtoffer] en door haar zus tijdens de zitting zijn uitgesproken. Het staat vast dat dit feit voor de nabestaanden onherstelbaar leed en verdriet heeft gebracht. De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele strafoplegging het verdriet en het gemis bij de nabestaanden kan compenseren. Ook voor de samenleving is het een schokkend en ernstig feit.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf passend is. Ook in dit geval komt de rechtbank tot de conclusie dat een lange gevangenisstraf op zijn plaats is. Verdachte heeft immers, met opzet, een ander van het leven beroofd.
De rechtbank ziet dat verdachte al langere tijd kampte met relatieproblemen, financiële problemen en problemen met zijn werkgever. De problemen waarmee verdachte geconfronteerd werd zijn, hoe onplezierig ook, vaker onderdeel van het leven. Wel is ieder persoon anders in de wijze waarop hij of zij hiermee om kan gaan.
Om inzicht te krijgen in de persoon van verdachte en zijn handelen is er een rapportage opgesteld door psycholoog drs. Neissen. Uit deze rapportage volgt onder meer dat verdachte inadequate copingmechanismen hanteert, in de zin dat hij problemen en moeilijke gebeurtenissen voornamelijk vermijdt en afleiding zoekt. Hij pakt problemen niet op een taakgerichte manier aan. Dit is duidelijk zichtbaar bij de manier waarop verdachte met problemen omgaat, zoals bij de financiële situatie waarbij hij rekeningen niet opent en zaken niet adequaat aanpakt. Hij roept geen hulp in, vanwege schaamte, bij de fysieke en mentale benadering van zijn vriendin richting hem, waar verdachte veel last door ervaart. Er is sprake van aanwezige subassertiviteit en wegblijven zonder bericht van werk vanwege de problemen. Een vermijdende en afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is overwogen, echter, hoewel een aantal kenmerken daarvan aanwezig zijn, voldoet verdachte niet aan de criteria hiervoor. Aangezien verdachte weergeeft geen herinneringen aan het tenlastegelegde te hebben, is de DIS-Q afgenomen. Hieruit blijkt geen verhoogde kans op dissociatie. Er is zeker sprake van psychosociale problematiek, waarbij verdachte op een inadequate wijze zijn problemen heeft aangepakt en zaken hoog zijn opgelopen, wat waarschijnlijk is geresulteerd in het tenlastegelegde. Deze inadequate copingmechanismen (met een voornamelijk vermijdende stijl) zijn echter niet te kaderen binnen een psychiatrische diagnose in engere zin en/of een persoonlijkheidsstoornis en kunnen niet als zodanig het tenlastegelegde verklaren. Geadviseerd wordt verdachte de feiten volledig toe te rekenen. Eventueel kan in detentie aandacht geschonken worden aan sociale vaardigheden zoals assertiviteit en het leren hanteren van adequate copingmechanismen, te weten problemen aanpakken in plaats van vermijden.
De rechtbank neemt deze conclusies over en zal daar, bij bepaling van de hoogte van de straf, rekening mee houden.
De rechtbanken en hoven hebben, om gelijke gevallen gelijk te kunnen bestraffen, oriëntatiepunten voor een aantal strafbare feiten opgesteld. Waar dit voor feiten als een winkeldiefstal relatief eenvoudig is, wordt het moeilijker bij levensdelicten. De maximumstraffen zijn hoger en de omstandigheden waaronder een feit als het onderhavige wordt gepleegd zijn vaak enorm afwijkend. Het is moeilijk om voor een feit als doodslag een soortgelijk geval te vinden. Voor doodslag is er dan ook geen oriëntatiepunt vastgesteld. Het uitgangspunt voor de op te leggen straf moet dan ook gevonden worden in de wet. De maximale gevangenisstraf voor doodslag is vijftien jaren. De rechtbank moet de aard en ernst van dit feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, afwegen tegen dit maximum. Daarbij volgt uit arresten van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch dat bij doodslag waarbij een levenspartner het slachtoffer is, gevangenisstraffen tussen de acht en twaalf jaar worden opgelegd.
Dat het hier gaat om een ernstig feit, blijkt al uit de hierboven weergegeven feiten. Ook de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, zijn uitgebreid aan de orde gekomen.
Uit het dossier, maar ook ter terechtzitting, is gebleken dat ook verdachte erg onder zijn daad lijdt. Direct na het incident zien agenten een man die hevig in shock is en ter zitting heeft verdachte meer dan eens aangegeven veel spijt te hebben van wat er gebeurd is en wat hij heeft gedaan. Ook hij mist [slachtoffer] nog elke dag. Deze door verdachte geuite en zichtbare emoties komen de rechtbank oprecht voor. De rechtbank weegt daarnaast met name ook in strafverminderende zin mee, dat verdachte direct na het incident zelf 112 heeft gebeld en getracht hulp te verlenen door met doeken het bloeden te stelpen.
Gelet op alle hier genoemde factoren is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.

7.De benadeelde partijen

Mevrouw [naam 1] , moeder van [slachtoffer]
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 17.500,- voor het feit. Het bedrag bestaat uit affectieschade en de hoogte is gebaseerd op het Besluit Vergoeding Affectieschade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De heer [naam 2] , vader van [slachtoffer]
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 17.555,-- voor het feit. De vordering bedraagt uit telefoonkosten van € 55,-- en een vergoeding van affectieschade gebaseerd op het Besluit Vergoeding Affectieschade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Mevrouw [naam 3] , zus van [slachtoffer]
De benadeelde partij [naam 3] vordert een schadevergoeding van € 10.076,44 voor het feit. De vordering bestaat uit reiskosten (€ 76,44) en shockschade in verband met de confrontatie met het lichaam van [slachtoffer] .
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank voor wat betreft de gevorderde reiskosten van € 76,44 toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door de Hoge Raad uitgezette lijn en de sindsdien gewezen rechtspraak volgt dat voor vergoeding van shockschade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (aantasting in de persoon) slechts onder strikte voorwaarden plaats is, ook als het gaat om zeer ernstige feiten, zoals in deze zaak het geval is.
Dergelijke immateriële schade kan voor vergoeding in aanmerking komen als door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordien indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, als gevolg van het tenlastegelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding van shockschade is nodig dat bij degene die de schade vordert sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld.
In deze zaak moet eerst de vraag beantwoord worden of aan het confrontatievereiste is voldaan. Uit de jurisprudentie kan als maatstaf worden afgeleid dat de (ongewilde en onvoorbereide) waarneming van het lichaam en/of de verwondingen meteen na het misdrijf een hevige schok moet hebben veroorzaakt. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij het slachtoffer twee dagen na haar overlijden heeft gezien toen het lichaam terug kwam, nadat sectie heeft plaatsgevonden. Het lichaam van het slachtoffer was gewassen en de steekverwondingen waren behandeld met make-up en afgeplakt met pleisters. De identificatie van het slachtoffer was niet noodzakelijk, omdat de identiteit al was vastgesteld. De benadeelde partij was er op dat moment al van op de hoogte dat het slachtoffer om het leven was gekomen door een steekincident en zij had op dat moment een keuzemogelijkheid om al dan niet het lichaam van het slachtoffer te zien. Van een onverhoedse en ongewilde confrontatie kan daarom niet gesproken worden. De rechtbank begrijpt dat het moment voor de benadeelde partij vreselijk en pijnlijk zal zijn geweest en wellicht meer confronterend dan verwacht. Echter kan, gelet op de hiervoor genoemde strikte eisen, niet vastgesteld worden dat sprake is van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het bewezenverklaarde in de hierboven bedoelde betekenis. Nu nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, zal de rechtbank de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde shockschade niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan voor dit deel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Hetbeslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, een mes, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met het voorwerp.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 17.500,-, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [naam 1] , € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 365 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij de heer [naam 2] van € 17.555,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag der voldoening, waarvan € 55,- aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij de heer [naam 2] , € 17.555,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag der voldoening, te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 365 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij mevrouw [naam 3] van € 76,44, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag der voldoening, bestaande uit materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [naam 3] in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [naam 3] , € 76,44, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag der voldoening te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een mes.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P.M.C.J. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 november 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.