ECLI:NL:RBZWB:2021:5970

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
02-283164-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in woning, bedreiging met geweld, medeplegen

Op 12 mei 2019 vond er een gewelddadige inbraak plaats in een woning in Grijpskerke, waarbij een groot geldbedrag werd gestolen. De rechtbank behandelde de zaak op 24 november 2021. De verdachte, samen met medeverdachten, heeft de woning binnengedrongen door een ruit in te gooien en de bewoonster, een 73-jarige vrouw, onder bedreiging met geweld om het geld gevraagd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, die allemaal betrokken waren bij de uitvoering van het plan. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan diefstal met bedreiging van geweld en legde een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden op. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de benadeelde partij [naam 15] en [benadeelde partij]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-283164-19
vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 19, 20 en 21 oktober 2021, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is ten aanzien van het primair tenlastegelegde gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (wijziging cursief opgenomen in de tenlastelegging). De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 mei 2019 samen met anderen betrokken is bij een diefstal met geweld, waarbij uit een woning in Grijpskerke een groot geldbedrag is gestolen.
Als dat niet kan worden bewezen is de verdenking dat verdachte de opsporing heeft bemoeilijkt door - nadat de diefstal was gepleegd - een aantal daders en (een deel van) de buit te (laten) vervoeren, de buit te tellen, verdelen of veilig te stellen, en de bij de diefstal gebruikte auto’s veilig te (laten) stellen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit samen met anderen heeft begaan. Zij heeft als bewijsmiddelen gewezen op het volgende. Verdachte had vóór en na de diefstal één van de prepaid telefoonnummers in gebruik. Met dit telefoonnummer en met het op zijn naam gestelde telefoonnummer had hij op 11 en 12 mei 2019 contact met zijn broers, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , en een ander prepaid nummer. Uit deze telefoongegevens blijkt dat verdachte op 12 mei 2019 rond 06:00 uur bij zijn moeder in Goes is, waar hij belt naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] komt naar hen toe en vervolgens gaan verdachte en [medeverdachte 1] naar de woning van [medeverdachte 2] in Vlissingen, waar [medeverdachte 2] de door hem opgehaalde daders naar toe zal hebben gebracht. De verklaring van anonieme getuige [nummer 1] , die als bron [naam 1] heeft, dat verdachte het logo op de Toyota IQ heeft afgeplakt wordt ondersteund door telefoongegevens waaruit blijkt dat verdachte in de avond van
11 mei 2019 naar Goes is gegaan, terwijl bekend is dat [medeverdachte 3] in Goes verblijft en hij de auto van [naam 1] had geleend.
Verdachte had een wezenlijke rol in de voorbereiding en na afloop van de overval, gelet op de telefoongegevens en het afplakken van het logo van de Toyota IQ. Hij heeft [medeverdachte 2] ingeschakeld om sommige verdachten op laten halen in Domburg en hij is samen met [medeverdachte 1] naar de andere daders gegaan in Vlissingen.
De combinatie van gedragingen voor en na de overval maakt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de bijdrage van verdachte van wezenlijke betekenis is geweest en dus van voldoende gewicht. Hij had een sturende en leidende rol, nam mede het initiatief voor de diefstal en zat in de organisatie ervan.
Verdachte heeft geen uitleg gegeven over de belastende bewijsmiddelen, wat voor zijn rekening komt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair en subsidiair tenlastegelegde kan komen en wijst daarbij op het volgende.
De bewijswaarde van de verklaring van de anonieme getuige onder nummer [nummer 1] , die als bron getuige [naam 1] heeft, over het afplakken van het logo is mager, nu [naam 1] zelf heeft verklaard dat zij dit niet tegen de anonieme getuige heeft gezegd. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [naam 1] zelf, die niet weet of het gegaan is zoals zij heeft gehoord en wie welke rol had. Ook getuige [naam 2] heeft niet betrouwbaar verklaard.
Dat het prepaid-telefoonnummer [telefoonnummer 1] door verdachte is gebruikt op
11 en 12 mei 2019 is slechts een vermoeden. Verder blijkt niet waaruit de conclusie is getrokken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] het telefoonnummer van verdachte is. Door de verdediging wordt betwist dat verdachte beide nummers op of omstreeks 12 mei 2019 onder zich had in enige telefoon. De telecomgegevens zijn niet redengevend voor betrokkenheid van verdachte bij de aan hem ten laste gelegde feiten. De telecomgegevens moeten bovendien op basis van het Prokuratuurarrest worden uitgesloten van het bewijs. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek, omdat de vordering die ten grondslag ligt aan de opgevraagde verkeers- en mastgegevens niet vooraf onafhankelijk is getoetst door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Daarbij komt dat de gegevens niet zijn opgevraagd ter bestrijding van zware criminaliteit of procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. Door de gang van zaken zijn de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden.
Het dossier bevat geen bewijs voor aanwezigheid van verdachte op de plaats delict. Hetzelfde geldt voor de ten laste gelegde elementen van geweld of bedreiging met geweld.
De buit is niet onder verdachte aangetroffen. Verder blijkt uit niets van medeplegen gericht op een diefstal met geweld door middel van braak of medeplichtigheid aan de diefstal.
Verdachte moet wegens gebrek aan bewijs eveneens worden vrijgesproken van het meer subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
In het onderzoek Vico zijn in totaal acht verdachten gedagvaard waarbij het verwijt is betrokken te zijn geweest bij de diefstal met geweld op 12 mei 2019 in Grijpskerke. In verband met de hierdoor gegeven samenhang acht de rechtbank bespreking van alle verweren op de bewijsmiddelen en onderdelen van de tenlastelegging in hun onderlinge samenhang van belang, ook als daar niet expliciet een verweer op is gevoerd.
4.3.1
Aanleiding
Op 12 mei 2019 komt omstreeks 03:15 uur bij de politie een melding binnen van een inbraak in een woning aan [adres 3] in Grijpskerke, waarbij geld zou zijn weggenomen. Als de politie ter plaatse komt verklaart aangeefster dat zij die avond en nacht samen met iemand anders de contante opbrengst van het muziekfestival [festival] heeft geteld. Dit geld was door haar schoondochter gedurende de avond naar de woning gebracht. Aangeefster was omstreeks 02:45 uur gaan slapen. Om 03:15 uur schrok zij plotseling wakker van een harde knal. Als zij gaat kijken op de overloop ziet ze drie in het zwart geklede mannen met gezichtsbedekking, waarvan de voorste haar vraagt waar het geld ligt. Aangeefster wijst de plaats aan en sluit zich op in de slaapkamer waar haar kleindochter van drie jaar oud op dat moment logeert. Als ze hoort dat de mannen weg zijn, loopt ze uit de slaapkamer. Beneden ziet zij dat het glas van het bovenste raam van de voordeur kapot is en dat er een grote grindtegel op de grond in de hal ligt.
Het getelde geld werd bij het tellen gesorteerd in stapeltjes van 100 stuks per biljetsoort. Een stapel gaat dan per soort in een doosje. Er zijn zes tot acht doosjes meegenomen door de daders. [1] + [2] + [3]
4.3.2
Waardering van de bewijsmiddelen
Alvorens tot een beoordeling van het tenlastegelegde te kunnen komen zal de rechtbank zich uitlaten over de diverse verweren betreffende de waardering van verschillende bewijsmiddelen.
4.3.2.1
Het gebruik van verkeers- en locatiegegevens van telefoons in verband met het Prokuratuur-arrest
In deze zaak is van een aantal telefoons onder meer bepaald wat hun locatie was en wanneer en met welke telefoons ze contact hadden. Het Hof van Justitie van de Europese Unie
(HvJ EU) heeft in het arrest van 2 maart 2021 in de zaak Prokuratuur (ECLI:EU:C:2021:152) onder meer geoordeeld in welke gevallen dergelijke gegevens in een strafzaak mogen worden gebruikt.
Zware criminaliteit?
Uit dit arrest volgt dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot de in het arrest bedoelde communicatiegegevens slechts is toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid.
Aangezien het in deze zaak gaat om een verdenking van het medeplegen van een diefstal met geweld, is de rechtbank van oordeel dat het een procedure ter bestrijding van zware criminaliteit betreft. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat op dit feit een maximale gevangenisstraf van twaalf jaren is gesteld.
Voorafgaande toetsing?
Verder volgt uit het arrest dat het aan de nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Als eis wordt gesteld dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een andere onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid, mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een openbaar ministerie dat strafrechtelijke onderzoeken leidt en in voorkomend geval ook optreedt als openbaar aanklager tijdens strafprocedures. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging.
De rechtbank is van oordeel dat het arrest zich niet beperkt tot verkeers- en locatiegegevens die op grond van een wettelijke bewaarplicht door de aanbieder worden bewaard. Het dictum van het arrest is algemeen geformuleerd.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen tot gegevensverstrekking van de verkeers- en locatiegegevens van de telefoons, hoewel deze zijn gedaan in overeenstemming met de voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering, achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande toetsing door een onafhankelijke autoriteit. Omdat die toets ontbreekt zijn de gegevens die op grond van deze vorderingen zijn verstrekt, onrechtmatig verkregen.
Rechtsgevolg?
Vervolgens moet worden nagegaan welke rechtsgevolgen moeten worden verbonden aan dit vormverzuim. Het HvJ EU heeft in het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 (ECLI:EU:C:2020:791) een beoordelingskader gegeven voor de vraag hoe omgegaan moet worden met processen-verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht zijn verkregen. Het HvJ EU overweegt daarin dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie/bewijs, met dien verstande dat deze regels moeten voldoen aan het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Overeenkomstig artikel 359a, tweede lid, Sv zal de rechtbank het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt afwegen. In zijn arrest van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) overweegt de Hoge Raad dat aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen als uitgangspunt ten grondslag ligt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
In deze zaak zijn met betrekking tot verdachte voor twee telefoonnummers vorderingen tot verstrekking van de verkeers- en locatiegegevens afgegeven, per telefoonnummer één vordering. Deze vorderingen zijn afgegeven op 26 augustus 2019 en 1 oktober 2019. De eerste vordering ziet op een periode van drie maanden en de tweede vordering betreft een periode van vijf maanden.
Zoals hiervoor al is overwogen, zijn de bewaarde gegevens weliswaar opgevraagd in overeenstemming met de wettelijke regeling maar is daarbij – achteraf bezien - in strijd gehandeld met het Unierecht. De onrechtmatige toegang tot deze historische verkeers- en locatiegegevens moet worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit verzuim levert een schending op van het in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het is vaste rechtspraak dat een dergelijke schending niet zonder meer maakt dat er ook sprake is van een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verdediging in de gelegenheid geweest om doeltreffend commentaar te leveren op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waaronder de betreffende gegevens, en is het recht van hoor en wederhoor geëerbiedigd zodat van een inbreuk op artikel 6 EVRM geen sprake is. Voorts is de inbreuk van de in artikel 8 EVRM gewaarborgde privacyrechten niet zo aanzienlijk geweest dat bewijsuitsluiting het enig passend rechtsgevolg is. Niet kan immers worden gezegd dat op grond van de verstrekte historische verkeersgegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen, nu in de opgevraagde periodes de nadruk ligt op gegevens die zien op twee dagen, te weten 11 en 12 mei 2019. Bovendien weegt de rechtbank mee dat het aannemelijk is dat de rechter-commissaris – indien deze was benaderd met het verzoek de vorderingen vooraf te toetsen – toestemming zou hebben gegeven voor het doen van deze vorderingen.
Dit brengt met zich dat de rechtbank zal volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
De rechtbank is van oordeel dat dit geldt voor alle in dit dossier betreffende verdachten en getuigen opgevraagde verkeers- en locatiegegevens.
4.3.2.2
De betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [naam 1]
Deze getuige heeft, na een aanvankelijke algehele ontkenning, uiteindelijk consistent verklaard dat zij de bedrijfsauto van haar werk, waar zij op dat moment de beschikking over had, op 11 mei 2019 heeft uitgeleend aan [medeverdachte 3] en dat zij op de ochtend na de overval in de woning van [naam 3] , [medeverdachte 3] heeft gesproken. Zij heeft verklaard dat hij toen zei dat haar werkauto niet was gebruikt als vluchtauto, en dat hij haar € 200,- gaf. [4] + [5] Verder heeft zij ten aanzien van [medeverdachte 4] verklaard dat hij tegen haar gezegd heeft dat het logo van [bedrijf 1] op de auto was afgetapet en dat zij samen met hem taperesten heeft verwijderd van de auto. [6]
De rechtbank ziet in de aanvankelijke ontkenning op zichzelf geen grond voor algehele onbetrouwbaarheid van haar verklaring. De getuige was in de beginfase van het onderzoek ook als verdachte aangemerkt. En het dossier bevat aanwijzingen dat zij is bedreigd, onder meer door enkele verdachten, waardoor het aannemelijk is dat zij terughoudend was met het belastend verklaren over anderen. Haar overige verklaringen zijn op grote lijnen consistent gebleven en worden bovendien op onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Uitlenen auto aan [medeverdachte 3]
De verklaring van [naam 1] wordt voor wat betreft het uitlenen van de bedrijfsauto van haar werk aan [medeverdachte 3] ondersteund door een whatsappgesprek op haar telefoon dat door middel van een screenshot is opgeslagen op haar telefoon op 12 mei 2019. Op ambtseed is gerelateerd dat dit appgesprek is gevoerd met telefoonnummer [telefoonnummer 3] . De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 3] de gebruiker is van dit nummer. Daarvoor wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2.5. In het gesprek vraagt [medeverdachte 3] aan [naam 1] of zij iemand weet van wie hij een auto kan lenen. [naam 1] zegt dat ze de auto van de zaak heeft tot morgen. [medeverdachte 3] zegt dat hij de auto zelf nodig heeft, voor half acht.
Dat dit gesprek is gevoerd op 11 mei 2019 leidt de rechtbank tevens af uit het afgeluisterde gesprek tussen [naam 1] en haar gedetineerde vriend [naam 4] van 12 mei 2019 om 08:41:04 uur [7] . In dat gesprek zegt ze dat ‘hij’ haar gisteren ging appen, waarbij ze het appgesprek beschrijft dat betrekking heeft op het lenen van de auto. Deze beschrijving van het appgesprek komt overeen met het gesprek zoals dat is te zien op het screenshot van haar telefoon. Na de vraag van haar vriend of ‘hij’ [bijnaam 1] is bevestigt [naam 1] dat. Gelet hierop en op de conclusie hierboven dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] [medeverdachte 3] is, gaat de rechtbank ervan uit dat met ‘ [bijnaam 1] ’ [medeverdachte 3] wordt bedoeld. In het gesprek bespreekt [naam 1] haar zorgen om de uitgeleende auto. Ze moet op 12 mei 2019 om 13:00 uur vertrekken naar haar werk en de auto is nog niet terug. Ze krijgt [bijnaam 1] niet te pakken. Haar vriend zegt dat hij hem gaat bellen. Om 09:03:10 uur hebben [naam 1] en haar vriend weer telefonisch contact, waarbij haar vriend zegt ‘hij neemt niet op’. [naam 1] reageert daarop met ‘kut [medeverdachte 3] ’ [8] . Ze bespreken dat [naam 1] langs het huis van [naam 3] , de moeder van [medeverdachte 3] , gaat om te kijken of hij daar is.
Dit deel van het gesprek vormt daarmee een onderbouwing voor haar verklaring dat ze op
12 mei 2019 in de ochtend naar de woning van [naam 3] is gegaan. Verder heeft [naam 5] bevestigd dat [naam 1] op de ochtend van 12 mei 2019 (moederdag) bij haar in de woning van haar moeder [naam 3] was. Dat [naam 1] daar [medeverdachte 3] heeft gezien leidt de rechtbank af uit de telefoongegevens van [medeverdachte 3] . Zijn telefoonnummer [telefoonnummer 3] straalt op 12 mei 2019 tussen 03:47 uur en 15:05 uur aan op de zendmast [adres 2] te Goes, zijnde de dichtstbijzijnde zendmast bij de woning van zijn moeder [naam 3] . De rechtbank betrekt hierbij de omstandigheid dat [medeverdachte 3] staat ingeschreven op een adres in Vlissingen.
Gelet op het bovenstaande ondersteunende bewijs gaat de rechtbank uit van de verklaring van [naam 1] dat zij in de ochtend van 12 mei 2019 [medeverdachte 3] in de woning van zijn moeder heeft gezien en dat zij daar toen € 200,- van hem heeft ontvangen vanwege het uitlenen van de auto. De rechtbank merkt daarbij op dat [medeverdachte 3] in het gesprek van
11 mei 2019 over het lenen van de auto al had aangeboden dat hij wilde betalen voor het lenen van de auto.
Ook de verklaring van [naam 1] dat [medeverdachte 3] bij dit gesprek had gezegd dat de auto niet als vluchtauto was gebruikt, acht de rechtbank, in onderling verband met de overige bewijsmiddelen geloofwaardig. Door die opmerking ontstond bij [naam 1] juist het vermoeden dat de auto was gebruikt bij de uitvoering van een strafbaar feit, zoals ook blijkt uit de afgeluisterde gesprekken tussen [naam 1] en [naam 4] .
Verwijderen taperesten met [medeverdachte 4]
Over de verklaring van [naam 1] over het verwijderen van de taperesten met [medeverdachte 4] overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank gaat ervan uit dat het de door [naam 1] uitgeleende Toyota IQ was die betrokken was bij het feit. De rechtbank verwijst in dit kader naar paragraaf 4.3.2.4.
Op een foto van de camerabeelden van restaurant [restaurant] te Domburg van 12 mei 2019 om circa 03:00 uur is de Toyota IQ zichtbaar, waarbij over het logo op het bestuurdersportier een horizontale brede lichtkleurige streep is te zien over het midden van het logo, op de plaats waar de bedrijfsnaam staat. [9] De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het logo ten tijde van het feit deels was afgeplakt, hetgeen de verklaring van [naam 1] op dit punt ondersteunt. Verder vormt de foto een bevestiging van de verklaring van [naam 1] dat de taperesten ter hoogte van de tekst [bedrijf 1] zaten.
Het dossier bevat voorts een foto van de bewuste Toyota IQ genomen op 25 mei 2019, waarop het bedrijfslogo, ter hoogte van de bedrijfsnaam, lichtkleurige (tape)resten te zien zijn. [10] Op een foto van de Toyota IQ genomen op 31 mei 2019 zijn deze lichtkleurige resten niet meer te zien. [11] De locatie en de kleur van deze resten komen overeen met de locatie en kleur zoals [naam 1] die heeft beschreven in haar verklaring van 12 augustus 2019.
Deze taperesten zijn kennelijk op enig moment in de periode van 25 mei 2019 tot en met
31 mei 2019 verwijderd. Gelet op de gedetailleerde omschrijving van de taperesten en de locatie daarvan door [naam 1] , en de overeenkomst met de taperesten zoals die zijn te zien op de foto van 25 mei 2019, acht de rechtbank de verklaring van [naam 1] over de taperesten en ook over het verwijderen met [medeverdachte 4] geloofwaardig.
Conclusie ten aanzien van de verklaringen van getuige [naam 1]
Concluderend ziet de rechtbank geen reden om de verklaringen van [naam 1] als onbetrouwbaar of ongeloofwaardig aan te merken. De verklaringen zijn dan ook bruikbaar voor het bewijs. Gelet daarop gaat de rechtbank uit van de verklaring van [naam 1] dat zij de bedrijfsauto van haar werk op 11 mei 2019 in de avond heeft uitgeleend aan [medeverdachte 3] , dat hij haar daar de volgende dag een geldbedrag voor heeft gegeven, en dat [medeverdachte 4] samen met haar de taperesten van de auto heeft verwijderd.
4.3.2.3
De betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [naam 2]
Getuige [naam 2] , die gedurende het onderzoek ook enige tijd verdachte was, heeft op twee momenten een verklaring afgelegd, te weten op 31 oktober 2019 tegenover de politie en op 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris. De informatie uit deze verklaringen die ziet op het feit zelf en op de wijze waarop door bepaalde verdachten daarna geld is uitgegeven heeft [naam 2] naar zijn zeggen hoofdzakelijk verkregen van [medeverdachte 5] en ook van [medeverdachte 4] . Andere informatie zou hij uit eigen wetenschap hebben, omdat enkele verdachten na het feit naar zijn huis zouden zijn gekomen. De rechtbank stelt vast dat onderdelen van deze verklaringen op zichzelf en ten opzichte van elkaar tegenstrijdigheden en onwaarheden bevatten. Ook ten aanzien van deze getuige bevat het dossier aanwijzingen dat hij in verband met het afleggen van zijn verklaring is bedreigd.
De auditu-verklaring (van horen zeggen)
Vanwege de onregelmatigheden in zijn verklaringen zal de rechtbank behoedzaam omgaan met de de auditu-verklaringen van [naam 2] . De rechtbank stelt vast dat de informatie die [naam 2] naar eigen zeggen van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] heeft verkregen daderinformatie bevat, te weten over de wijze waarop het feit heeft plaatsgevonden en wie welke rol daarbij had. Dit is kennis over het strafbare feit die alleen afkomstig kan zijn van een dader.
Daar waar deze verklaringen worden ondersteund door ander bewijs ziet de rechtbank geen grond om die verklaringen als onbetrouwbaar aan te merken, waardoor evenmin reden bestaat om de verklaringen als geheel uit te sluiten van het bewijs. Voor de volgende onderdelen bevat het dossier ondersteunend bewijs:
- [naam 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat één van de daders de woning van aangeefster binnen is gegaan met een knuppel [12] . Aangeefster heeft in één van haar verklaringen melding gemaakt van het feit dat één van de mannen die haar woning waren binnengedrongen mogelijk een zwarte stok in zijn handen had, hij had deze met beide handen vast en hield deze voor zich [13] , wat de verklaring van [naam 2] op dit punt ondersteunt.
- In de betrokkenheid van de grijze Volkswagen Polo op naam van [medeverdachte 6] kan een bevestiging worden gezien van de verklaring van [naam 2] dat [medeverdachte 6] een auto bestuurde [14] . Over de bij het feit betrokken auto’s zal de rechtbank onder 4.3.2.4 ingaan.
- Verder bevat het dossier stukken waaruit blijkt dat [medeverdachte 5] na het feit naar Amsterdam is gegaan en daar in twee periodes in een [hotel] heeft verbleven. Daarna is hij naar Spanje gereisd, waarna hij na terugkomst in Nijmegen is gaan wonen. Dit komt overeen met de verklaring van [naam 2] [15] .
- Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 6] een Mercedes heeft gekocht. [medeverdachte 6] zegt dit in een tapgesprek met zijn vriendin van 17 juni 2019, 12:47 uur. Deze Mercedes is op
16 juni 2019 op naam van zijn vriendin gesteld, en is deels betaald via de bankrekening van deze vriendin. Dit komt overeen met de verklaring van [naam 2] dat [medeverdachte 6] via zijn vriendin een Mercedes heeft gekocht van de buit [16] + [17] .
- Voorts heeft [naam 2] verklaard dat [medeverdachte 4] zijn deel van de buit heeft gehad en dat [medeverdachte 4] zijn Breitling horloge is kwijtgeraakt omdat hij is overvallen [18] , waarbij het horloge was buitgemaakt. De aankoop van een horloge van het merk Breitling is door de verdediging van [medeverdachte 4] zelf bevestigd. Het geld voor de aankoop daarvan zou afkomstig zijn uit legale inkomsten, maar de rechtbank ziet in de opgevoerde legale inkomstenbronnen geen ruimte voor de aanschaf van een dergelijk horloge, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dit horloge is aangeschaft met het geld van het feit, mede gelet op de datum van de aanschaf. De rechtbank verwijst voor wat betreft het bestedingspatroon van [medeverdachte 4] naar de paragraaf hieronder.
De partner van [medeverdachte 4] , [naam 6] , heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte 4] is overvallen en daarbij zijn Breitling is kwijtgeraakt. Het dossier bevat verder een proces-verbaal van bevindingen waarin tapgesprekken van 21 juni 2019 zijn opgenomen, waaronder een gesprek tussen [medeverdachte 4] en zijn schoonvader waaruit naar voren komt dat [medeverdachte 4] is overvallen.
- [naam 2] heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 5] een foto naar hem heeft gestuurd waarop het geld van de buit was te zien [19] . Op de telefoon van [naam 2] is een foto aangetroffen met daarop te zien de hand van [medeverdachte 5] – herkenbaar aan de tatoeage op de pols – met daarin vier bundels geld. Gelet op de kleur van de bankbiljetten en de deels zichtbare afdruk erop stelt de rechtbank vast dat het gaat om coupures van 50 euro en 20 euro. Gelet op de grootte van de stapels in combinatie met de waarde van de coupures betreft het geld in de hand van [medeverdachte 5] een aanzienlijk geldbedrag. De foto is gemaakt op 12 juni 2019. Gelet op hetgeen de rechtbank onder paragraaf 4.3.2.9 overweegt over het bestedingspatroon van [medeverdachte 5] acht de rechtbank het aannemelijk dat het geld in de hand van [medeverdachte 5] op de foto afkomstig is van het feit, zodat zij ook dit onderdeel van de verklaring van [naam 2] ondersteund ziet.
- [naam 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 7] één van de daders van het feit is die in de woning van aangeefster is geweest [20] . Deze verklaring wordt ondersteund door de resultaten van het DNA-onderzoek aan de tassen die op het perceel van de woning van aangeefster zijn aangetroffen. Op één van deze tassen is DNA van [medeverdachte 7] aangetroffen. Verder valt uit het bestedingspatroon van [medeverdachte 7] na het feit op te maken dat hij kon beschikken over contant geld dat niet verklaard kan worden uit een legale bron. De rechtbank verwijst voor dit laatste naar paragraaf 4.3.2.9.
Verklaring uit eigen waarneming
[naam 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] op
12 mei 2019 rond 07:00 uur bij hem aan de deur kwamen om de buit te laten zien die in de kofferbak van een auto stond. [naam 2] zou daarna naar eigen zeggen om 08:30 uur of
09:30 uur naar zijn werk zijn gegaan. De rechtbank overweegt dat deze verklaring niet kan kloppen, alleen al omdat in ieder geval [medeverdachte 4] tussen 06:00 uur en 07:00 uur door zijn vader was opgehaald in Domburg. Dat [naam 2] op één van de genoemde tijdstippen is gaan werken, kan evenmin kloppen. Dit leidt de rechtbank af uit de foto die is gemaakt op 12 mei 2019 om 10:17 uur, waarop de hand van [naam 2] te zien is – te herkennen aan een deel van een tatoeage - met daarin een stapel bankbiljetten. Uit onderzoek is gebleken dat deze foto is gemaakt op de slaapkamer van [naam 2] . Aan de hand van de kleur stelt de rechtbank vast dat dit coupures zijn van 50 euro en 10 euro, en enkele van 20 euro.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank deze verklaring van [naam 2] over het tijdstip waarop de door hem genoemde personen die ochtend bij zijn woning kwamen en de tijd dat hij moest gaan werken ongeloofwaardig. Dat de genoemde verdachten in de vroege ochtend van 12 mei 2019 echter wel bij hem zijn geweest leidt de rechtbank af uit het volgende.
Anonieme getuige onder nummer [nummer 2] heeft op 17 mei 2020 verklaard dat hij diverse malen met [naam 2] heeft gesproken, waarbij [naam 2] hem dingen heeft verteld over de diefstal van [festival] [21] . Nadat het de anonieme getuige was opgevallen dat [naam 2] in de periode na de overval uitgaven deed voor luxe goederen en diners in luxe restaurants vertelde [naam 2] hem dat hij extra geld had verdiend met een grote klus, te weten de diefstal van [festival] . [naam 2] had de dag van de overval tegen zijn moeder gezegd dat er die avond jongens zouden komen en dat zij die avond boven moest blijven en niet naar beneden moest komen, aldus de anonieme getuige. Bij de diefstal was een grijze Volkswagen Polo betrokken die na de overval naar Domburg is gereden. Omdat de personen in die auto niet precies wisten waar [naam 2] woonde is de Polo tegen het verkeer in door de hoofdstraat gereden, vervolgens rechtsaf de rondweg op en daarna linksaf de [straat] in, waar de auto ter hoogte van de tennisbaan is geparkeerd. De rechtbank merkt op dat dit in de directe nabijheid van de woning van [naam 2] is. Het geld is toen naar de woning van [naam 2] gebracht, waar het is geteld. Hierbij waren meerdere mensen aanwezig, waaronder [bijnaam 2] die [naam 7] zou heten. Het geld betrof allemaal briefjes van 50 euro en daaronder.
De rechtbank overweegt dat deze verklaring van de anonieme getuige wordt ondersteund door verschillende bewijsmiddelen:
- [medeverdachte 4] was in Domburg in de ochtend van 12 mei 2019, in ieder geval om 05:53 uur toen hij zijn vader belde om hem daar op te halen. Voor zijn aanwezigheid daar heeft [medeverdachte 4] een niet nader onderbouwde verklaring gegeven, die zijn betrokkenheid bij de diefstal bovendien niet uitsluit.
- Op camerabeelden van 11 en 12 mei 2019 waarop een Toyota IQ met bedrijfslogo van [bedrijf 1] is te zien, is ook steeds een grijze Volkswagen Polo te zien. Uit onderzoek is gebleken dat deze grijze Volkswagen Polo van [medeverdachte 6] is. [medeverdachte 6] is een bekende van in ieder geval [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] . De auto op de camerabeelden heeft dezelfde velgen en schade als de auto van [medeverdachte 6] . De rechtbank gaat er daarom van uit dat de grijze Volkswagen Polo op de camerabeelden de auto van [medeverdachte 6] is, en dat beide auto’s betrokken zijn bij het feit. De rechtbank verwijst daarbij naar paragraaf 4.3.2.4 voor nadere overwegingen hierover.
- Op camerabeelden zijn de Toyota IQ en de grijze Volkswagen Polo direct na het feit te zien, namelijk om 03:17 uur in de Reigershoutstraat in Grijpskerke en daarna om 03:19 uur op de Dorpsstraat te Oostkapelle, rijdend in de richting van Domburg.
Uit onderzoek aan de telefoon van [naam 2] is naar voren gekomen dat hij in avond van
11 mei 2019 en in de nacht van 11 op 12 mei 2019 actief was van 21:59 uur tot en met 03:42 uur. Opvallend is dat de stappenactiviteit van [naam 2] die nacht om 03:24 uur weer start na een rust daarvoor van ongeveer 40 minuten. Dit gegeven past namelijk in het scenario dat de daders na het feit naar de woning van [naam 2] zijn gekomen om daar de buit te tellen. Gelet op de reistijd per auto tussen Oostkapelle en Domburg, is een aankomst van de auto’s in de buurt van de woning van [naam 2] in Domburg rond 03:24 uur niet onaannemelijk. De stappenactiviteit past in ieder geval niet bij het scenario zoals geschetst door [naam 2] dat hij om 00:00 uur ging slapen en de volgende ochtend weer wakker werd. Tussen 03:24 uur en 03:33 uur loopt hij ruim 151 meter. Tussen 03:35 uur en 03:42 uur loopt hij 121 meter.
- Op de foto’s waarop de handen van [naam 2] en [medeverdachte 5] met geld te zien zijn, zijn coupures te zien van 50, 20 en 10 euro.
Gezien deze verklaring en andere bewijsmiddelen (waarbij de rechtbank verwijst naar de paragrafen 4.3.2.4, 4.3.2.6 en 4.3.2.8) is de rechtbank van oordeel dat het dossier ondersteunend bewijs bevat voor de verklaring van [naam 2] dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] in de nacht van 11 op 12 mei 2019 naar zijn woning zijn gekomen. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van [naam 2] dat ook [medeverdachte 3] daarbij was voldoende betrouwbaar.
De rechtbank concludeert dat daar waar [naam 2] zich mogelijk zelf zou belasten, hij tegenover de politie en de rechter-commissaris een verklaring heeft afgelegd die aantoonbaar in strijd is met de waarheid. Deze onderdelen worden immers weerlegd door andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank gaat voor hetgeen direct na het feit is voorgevallen daarom uit van de verklaring van de anonieme getuige onder nummer [nummer 2] nu diens verklaring over de rol van [naam 2] wel door stukken uit het dossier wordt ondersteund.
Conclusie ten aanzien van de verklaringen van getuige [naam 2]
heeft verklaringen afgelegd waarvan delen worden ondersteund door overig bewijs en waarvan delen aantoonbaar onjuist zijn gebleken. De rechtbank ziet hierin geen grond voor de totale uitsluiting van het bewijs van de verklaringen. De rechtbank zal de onderdelen van zijn verklaringen die worden ondersteund door overige stukken in het dossier gebruiken voor het bewijs.
In het verlengde daarvan geldt hetzelfde voor de verklaring van de anonieme getuige onder nummer [nummer 2] wiens bron [naam 2] is.
De rechtbank gebruikt uit hun verklaringen het volgende voor het bewijs:
- één van de daders is de woning van aangeefster binnengegaan met een knuppel;
- [medeverdachte 7] was één van de drie personen in de woning van aangeefster;
- [medeverdachte 6] was de bestuurder van zijn grijze Volkswagen Polo ten tijde van het feit;
- [medeverdachte 5] is kort na het feit naar Amsterdam gegaan en heeft daar verbleven in een [hotel] hotel, waarna hij naar Spanje op vakantie is geweest;
- [medeverdachte 6] heeft een Mercedes gekocht van de buit;
- [medeverdachte 4] heeft een deel van de buit gehad en is in het bezit geweest van een Breitling horloge;
- [medeverdachte 5] heeft op een foto gemaakt op 12 juni 2019 een deel van de buit in zijn hand;
- Na het feit is de grijze Volkswagen Polo van [medeverdachte 6] naar Domburg gereden, waar in de woning van [naam 2] de buit is geteld, waarbij [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] aanwezig waren.
4.3.2.4
De betrokkenheid van de Toyota IQ en de grijze Volkswagen Polo bij de diefstal
Nadat getuige [naam 1] de witte Toyota IQ van [bedrijf 1] had uitgeleend aan [medeverdachte 3] in de avond van 11 mei 2019 is een dergelijke auto op camerabeelden te zien in Domburg om 20:44 uur (camerabeelden winkel [winkel 1] ) en om 20:45 uur (camerabeelden restaurant [restaurant] ). [22]
Op dezelfde camerabeelden is achter de witte Toyota IQ steeds op korte afstand een lichtgrijze auto te zien, met zwarte velgen en een beschadiging bij de wielkast rechts vooraan.
Later, om 03:00 uur op 12 mei 2019, zijn op camerabeelden van restaurant [restaurant] in Domburg weer een witte Toyota IQ met een bedrijfslogo en een lichtgrijze auto vlak achter elkaar rijdend te zien. Over het bedrijfslogo op de Toyota IQ is een lichte horizontale streep te zien. [23]
Op camerabeelden afkomstig uit de Reigershoutstraat te Grijpskerke zijn om 03:17 uur [24] + [25] wederom samen te zien een witte Toyota IQ met bedrijfslogo en een grijze auto die sterke gelijkenissen heeft met een Volkswagen Golf, evenals op camerabeelden afkomstig uit de Dorpsstraat te Oostkapelle om 03:19 uur. [26]
Voor de vraag of de auto’s op de beelden betrokken zijn bij het feit kent de rechtbank betekenis toe aan de volgende feiten en omstandigheden:
- op de foto’s van de camerabeelden is steeds een combinatie te zien van een witte Toyota IQ met een bedrijfslogo en een grijze Volkswagen Polo. Dit bedrijfslogo blijkt het logo van [bedrijf 1] te zijn;
- de anonieme getuige onder nummer [nummer 2] verklaart dat een Volkswagen Polo bij het feit betrokken is;
- beide auto’s zijn zeer kort na het feit te zien in de Reigershoutweg [huisnummer] te Grijpskerke, waarbij de rechtbank van belang acht dat deze straat ligt in de route vanaf
[adres 3] (plaats delict) naar een doorgaande weg in Grijpskerke;
- beide auto’s rijden kort na de diefstal in de richting van Domburg;
- na het feit is in de woning van [naam 2] in Domburg de buit geteld;
- beide auto’s zijn ook kort vóór het feit in Domburg te zien, waarbij op dat moment het bedrijfslogo op de Toyota IQ is afgeplakt, terwijl dit logo nog niet was afgeplakt toen beide auto’s op 11 mei 2019 om 20:44 uur in Domburg reden.
Op grond van deze feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat beide auto’s bij het feit betrokken zijn, waarbij de rechtbank met name de combinatie van beide auto’s op alle camerabeelden, het afplakken van het logo vlak vóór de diefstal en het tijdstip waarop en plaats waar de auto’s in Grijpskerke te zien waren van belang acht.
Beide auto’s stonden ten tijde van het feit ter beschikking aan de verdachten in dit onderzoek. De witte Toyota IQ was op de momenten dat de auto op de camerabeelden is te zien door [naam 1] uitgeleend aan [medeverdachte 3] . Op het bedrijfslogo van de Toyota IQ die [naam 1] had uitgeleend zijn na de diefstal witte resten te zien op het bedrijfslogo ter hoogte van de letters [27] . Het dossier bevat geen aanknopingspunten om aan te nemen dat een andere bedrijfsauto van [bedrijf 1] dan de auto die door [naam 1] was uitgeleend aan [medeverdachte 3] bij het feit betrokken was.
De grijze Volkswagen Polo behoort toe aan [medeverdachte 6] . [28] + [29] + [30]
Door getuige [naam 8] is gezien dat de drie daders uit de woning lopen en in een lichtgrijze auto stappen. Eén van de mannen ging naast de bestuurder zitten. De tweede persoon ging rechts achterin zitten. De derde persoon ging achter de bestuurder zitten [31] .
De rechtbank stelt vast dat er dus in ieder geval een bestuurder in de auto zat te wachten en daarmee minimaal vier personen in de Volkswagen Polo zaten. Nu niet is vast te stellen hoeveel personen er in de Toyota IQ zaten, los van de bestuurder, gaat de rechtbank ervan uit dat er bij elkaar in ieder geval vijf personen in de twee auto’s aanwezig waren. Aangezien de Toyota IQ en de Volkswagen Polo zeer kort na het feit in Grijpskerke te zien zijn, en daarna in Oostkapelle rijdend richting Domburg, gaat de rechtbank ervan uit dat alle inzittenden van die auto’s bij [naam 2] thuis in de woning zijn geweest. De rechtbank betrekt daarbij ook het tijdstip van de stappenactiviteit van [naam 2] in de nacht van 11 en 12 mei 2019 en de verklaring van de anonieme getuige dat na het feit het geld is geteld in de woning van [naam 2] waarbij in ieder geval [medeverdachte 4] aanwezig was.
4.3.2.5
Telefonische contacten tussen verdachten op 11 en 12 mei 2019 [32]
Er zijn telefoons actief geweest die te herleiden zijn tot verdachten en die voor wat hun tijdstip en plaats van actief tevens in verband kunnen worden gebracht met het feit. Het gaat om de volgende bevindingen.
Telefoonnummers op naam gesteld van verdachten
- [medeverdachte 3]
Uit een screenshot van haar telefoon blijkt dat [naam 1] een berichtengesprek voert met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] over het uitlenen van de bedrijfsauto van haar werk. Dat gesprek is als screenshot opgeslagen op haar telefoon op 12 mei 2019. In het gesprek vraagt de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] aan [naam 1] of zij iemand weet van wie de gebruiker een auto kan lenen. [naam 1] zegt dat ze de auto van de zaak heeft tot morgen. [33] De gebruiker zegt dat hij de auto zelf nodig heeft, voor half acht. [naam 1] heeft verklaard dat zij dit gesprek voerde met [medeverdachte 3] .
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] is gebruikt in het telefoontoestel dat [medeverdachte 3] bij zijn aanhouding op 23 mei 2019 bij zich had. Dit toestel was gebruikt van 4 mei 2019 tot en met de aanhouding. [34] De rechtbank gaat er op grond van deze gegevens van uit dat [medeverdachte 3] degene is die het gesprek met [naam 1] voert over het lenen van de auto.
- [medeverdachte 7]
Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 7] is een Apple iPhone in beslaggenomen, waarin het telefoonnummer [telefoonnummer 4] actief bleek te zijn. Nader onderzoek naar dit nummer leverde op dat dit op naam staat van [bedrijf 2] . De eigenaar van dit schildersbedrijf is [medeverdachte 7] . [35]
- [verdachte]
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] op naam van [verdachte] staat en dat hij dit telefoonnummer gebruikt. [36] + [37]
- [medeverdachte 1]
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het telefoonnummer [telefoonnummer 5] op naam staat van [medeverdachte 1] . [38]
- [medeverdachte 2]
Uit het onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 6] op naam staat van [medeverdachte 2] . [39]
Prepaid telefoons
Uit onderzoek naar telefonische contacten in de nacht van 11 op 12 mei 2019 is naar voren gekomen dat vijf prepaid-telefoonnummers contacten hebben met telefoonnummers die op naam zijn gesteld van verdachten in dit onderzoek, en dat die prepaid-telefoonnummers vooral onderling contact hebben. Deze prepaid-telefoonnummers zijn op één na steeds voor het eerst geactiveerd op 11 mei 2019 en worden na 12 mei 2019 niet meer gebruikt.
1)
Het prepaid telefoonnummer [telefoonnummer 7] (hierna: [telefoonnummer 7] )
De vader van [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij in de vroege ochtend van 12 mei 2019 door [medeverdachte 4] werd gebeld met de vraag hem op te halen in Domburg. Uit het onderzoek is gebleken dat de vader van [medeverdachte 4] op 12 mei 2019 om 05:53 uur contact had met het telefoonnummer [telefoonnummer 7] , terwijl dat laatste nummer op dat moment aanstraalde op een zendmast in Domburg. Op grond van deze onderzoeksgegevens staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat het [medeverdachte 4] is geweest die zijn vader met het telefoonnummer [telefoonnummer 7] heeft gebeld die ochtend.
Het telefoonnummer betreft een prepaid-nummer dat is gekocht op 11 mei 2019 en die dag is geactiveerd om 11:50 uur, waarbij werd aangestraald op een zendmast aan de Van der Spiegelstraat in Goes, zijnde een zendmast in de buurt van de woning van [medeverdachte 4] . [40]
Het nummer heeft in de vroege middag van 11 mei 2019 en in de vroege ochtend van
12 mei 2019 contacten met een ander prepaid-nummer, te weten [telefoonnummer 8] . Tijdens die laatste contacten straalde het nummer [telefoonnummer 8] aan op een zendmast in Domburg. Dit telefoonnummer heeft in de ochtend van 12 mei 2019 diverse contacten met andere prepaid-nummers die op dat moment worden gebruikt door medeverdachten in dit onderzoek (zie hieronder), en met het telefoonnummer van [verdachte] .
Na 12 mei 2019 om 05:53 uur is het telefoonnummer niet meer actief.
2)
Het prepaid telefoonnummer [telefoonnummer 9] (hierna: [telefoonnummer 9] )
De simkaart is gekocht op 4 april 2019 en voor het eerst in gebruik genomen op zaterdag
11 mei 2019 om 16:33 uur, waarbij contact werd gemaakt met de zendmast aan Cornelisweg [huisnummer] in Goes. Omstreeks 20:02 uur was er telefonisch contact met het prepaid-nummer [telefoonnummer 7] dat in gebruik was bij [medeverdachte 4] .
Het nummer [telefoonnummer 9] heeft op 12 mei 2019 om 05:34 uur en om 05:37 uur contact met het telefoonnummer van [medeverdachte 2] [telefoonnummer 6] , waarbij [telefoonnummer 9] contact maakte met de zendmast aan de Schelpweg in Domburg, en het telefoonnummer van [medeverdachte 2] met de zendmast Irislaan [huisnummer] in Vlissingen.
Op 12 mei 2019 om 05:44:01 uur had het nummer [telefoonnummer 9] vanaf de zendmast aan de Schelpweg in Domburg contact met het nummer [telefoonnummer 10] dat contact maakte met de zendmast Gerbrandystraat [huisnummer] in Vlissingen.
Om 05:44:33 uur had [telefoonnummer 9] nog steeds vanaf de zendmast in Domburg contact met [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 2] ), die toen ook contact maakte met de zendmast aan de Gerbrandystraat in Vlissingen.
Het laatste contact van [telefoonnummer 9] was op 12 mei 2019 om 05:57 uur vanaf de zendmast Schelpweg [huisnummer] te Domburg, met [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 2] ), die ten tijde van dat contact aanstraalde op de zendmast Babelweg [huisnummer] te Domburg.
Van het prepaid-nummer [telefoonnummer 9] kon niet vastgesteld worden door wie het op 11 en 12 mei 2019 werd gebruikt.
3)
Het prepaid telefoonnummer [telefoonnummer 8] (hierna: [telefoonnummer 8] )
Dit telefoonnummer werd op zaterdag 11 mei 2019 om 12:44 uur voor het eerst geactiveerd, waarbij werd aangestraald op de zendmast Cornelisweg [huisnummer] te Goes.
Het nummer had op 11 mei 2019 tussen 13:10 uur en 14:18 uur contact met het prepaid-nummer [telefoonnummer 7] dat in gebruik was bij [medeverdachte 4] .
Op zondag 12 mei 2019 heeft het nummer op 04:27 uur, 05:32 uur en 05:40 uur contact met het prepaid-nummer [telefoonnummer 1] , waarbij het nummer [telefoonnummer 8] aanstraalde op de zendmast Schelpweg [huisnummer] in Domburg. Het nummer [telefoonnummer 8] was dus tegelijkertijd met nummer [telefoonnummer 9] in Domburg.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] straalde op dat moment aan op de zendmast Stationsweg [huisnummer] in Kruiningen. De rechtbank gaat ervan uit dat dat nummer in gebruik is bij [verdachte] , waarbij de rechtbank verwijst naar de overweging hieronder over dit telefoonnummer.
Om 05:55 uur is er wederom contact met [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ), waarbij [telefoonnummer 8] nog steeds aanstraalt op de zendmast in Domburg, en [telefoonnummer 1] aanstraalt op de zendmast Cornelisweg [huisnummer] te Goes.
Om 05:59 uur en 06:00 uur had het nummer vanuit de zendmast Domburg contact met
[telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 4] ). Om 06:27 uur en 06:30 uur maakt het nummer contact met de zendmast Irislaan [huisnummer] in Vlissingen tijdens drie contacten met [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ). Daarna zijn er nog drie contacten met [verdachte] , terwijl [telefoonnummer 8] aanstraalt op de zendmast Irislaan [huisnummer] in Vlissingen, en een contact om 08:01 uur waarbij [telefoonnummer 8] aanstraalt op een zendmast in West Souburg en [telefoonnummer 1] op een zendmast aan de J.A. van de Perreweg in Middelburg.
Ten slotte nog drie contacten met [telefoonnummer 10] ( [medeverdachte 2] , zie overwegingen over dit telefoonnummer hieronder), waarbij [telefoonnummer 8] tijdens de eerste twee contacten om 08:22 uur en 08:47 uur aanstraalden op een zendmast in West Souburg en tijdens het laatste contact om 09:34 uur op een zendmast Westelijke Oude Havendijk in Middelburg. Het nummer [telefoonnummer 10] straalde tijdens die contacten aan op zendmasten in Goes.
Na 12 mei 2019, 09:34 uur wordt het nummer [telefoonnummer 8] niet meer gebruikt.
Van het nummer [telefoonnummer 8] kon niet worden vastgesteld door wie het werd gebruikt.
4)
Het prepaid telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 1] )
Het telefoonnummer is voor het eerst opgewaardeerd op 25 maart 2019 met een opwaardeervoucher die was gekocht bij het [tankstation] in Goes. De rechtbank merkt op dat [medeverdachte 6] in deze straat woont. Het nummer werd voor het eerst gebruikt op 11 mei 2019 om 18:02 uur, waarbij de zendmast Stationsweg [huisnummer] in Kruiningen werd aangestraald, terwijl contact werd gezocht met het nummer [telefoonnummer 4] van [medeverdachte 7] . Eén minuut eerder, om 18:01 uur, straalt het op naam van [verdachte] gestelde nummer [telefoonnummer 2] aan op dezelfde zendmast. [verdachte] woont in Kruiningen. Het nummer heeft daarna hoofdzakelijk contact met [telefoonnummer 8] .
Uit analyse van de historische printgegevens en uit het contactenverkeer op 12 mei 2019 tussen 04.27 uur en 08.01 uur valt op dat de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] met elkaar meebewogen en steeds gebruik maakten van dezelfde wisselende zendmasten.
Het nummer werd voor het laatst gebruikt op 12 mei 2019 om 08:01 uur.
Gelet op het meebewegen van het nummer [telefoonnummer 2] van [verdachte] met het nummer [telefoonnummer 1] gaat de rechtbank ervan uit dat het nummer [telefoonnummer 1] op 11 en 12 mei 2019 in gebruik was bij [verdachte] .
5)
Het prepaid telefoonnummer [telefoonnummer 10] (hierna: [telefoonnummer 10] )
Het nummer is actief vanaf 1 mei 2019, 04:23 uur, waarbij het aanstraalt op de zendmast Irislaan [huisnummer] in Vlissingen. Dit telefoonnummer straalde op 12 mei 2019 vanaf 05:44 uur tot en met 09:34 uur zendmasten aan in achtereenvolgens Vlissingen, Domburg, Vlissingen, Arnemuiden en Goes.
Uit de analyse van dit telefoonnummer viel op dat het telefoonnummer [telefoonnummer 10] , zich op 12 mei 2019 meermalen in dezelfde zendmast bevond met telefoonnummer: [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 2] ). Daarbij viel tevens op dat dit nummer [telefoonnummer 10] contact had met de prepaid telefoonnummers [telefoonnummer 9] en [telefoonnummer 8] en dat deze prepaid telefoonnummers, nadat er kennelijk contact was geweest in Domburg omstreeks 06.07 uur, zich eveneens verplaatsten naar de zendmast aan Irislaan [huisnummer] in Vlissingen.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 10] had zich op 12 mei 2019 tussen 08.04 uur en 08.22 uur ook verplaatst naar de omgeving van zendmast Cornelisweg [huisnummer] , Goes, op nagenoeg hetzelfde tijdstip dat de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] (allebei in gebruik bij [verdachte] ) ook deze verplaatsing maakten.
Op 20 november 2019, werd een telefoon met het simkaart telefoonnummer [telefoonnummer 10] in beslag genomen onder [medeverdachte 2] , alsmede de telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer 6] .
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat het telefoonnummer [telefoonnummer 10] in gebruik was bij [medeverdachte 2] .
Wie heeft wanneer contact met wie?
In de nacht van 11 op 12 mei 2019 hebben de bovengenoemde telefoonnummers de volgende contacten met elkaar. [41]
* [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 4] )
- op 11 mei 2019, om 13:10 uur en 14:18 uur met [telefoonnummer 8] (NN), terwijl [telefoonnummer 8] op dat moment aanstraalde op zendmasten aan De Zompe in Serooskerke (Walcheren) en aan Oostkapelseweg [huisnummer] in Grijpskerke.
- op 11 mei 2019 om 20:02 uur met [telefoonnummer 9] (NN), terwijl beide nummers aanstralen op zendmasten aan de Kloetingseweg en J. Weyermansweg in Goes.
- op 12 mei 2019 om 05:53 uur met [telefoonnummer 11] ( [naam 9] , de vader van [medeverdachte 4] ).
- op 12 mei 2019 om 05:59 en 06:00 uur met [telefoonnummer 8] (NN), die op dat moment aanstraalde op een zendmast in Domburg.
Samengevat:
[medeverdachte 4] heeft voornamelijk contact met de onbekend gebleven gebruikers van de prepaid telefoonnummers [telefoonnummer 8] en [telefoonnummer 9] , en ook met zijn vader.
* - [telefoonnummer 8] (NN)
Aanstralend op zendmast Schelpweg [huisnummer] in Domburg:
- om 04:27 uur, 05:32 uur en 05:40 uur contact met [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ), terwijl [telefoonnummer 1] aanstraalt op een zendmast in Kruiningen.
- om 05:55 uur weer contact met [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ), terwijl [telefoonnummer 1] aanstraalt op een zendmast in Goes.
- om 05:59 uur en 06:00 uur contact met [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 4] ), zie hierboven.
Aanstralend op zendmast Irislaan [huisnummer] in Vlissingen
- tussen 06:27 uur en 06:30 uur drie contacten met [telefoonnummer 1] ( [verdachte] )
- om 07:58 uur met [telefoonnummer 1] ( [verdachte] )
Aanstralend op zendmast Handelsweg [huisnummer] te West Souburg
- om 08:01 uur met [telefoonnummer 1] ( [verdachte] , die op dat moment aanstraalde op de zendmast J.A. van de Perreweg in Middelburg.
- om 08:22 uur en 08:47 uur contact met [telefoonnummer 10] ( [medeverdachte 2] ), die op dat moment aanstraalde op zendmast Cornelisweg [huisnummer] in Goes.
Aanstralend op zendmast Westelijke Oude Havendijk in Middelburg
- om 09:34 uur contact met [telefoonnummer 10] ( [medeverdachte 2] ), die op dat moment aanstraalde op zendmast Kloetingseweg te Goes.
Samengevat:
Het nummer - [telefoonnummer 8] heeft voornamelijk contact met [verdachte] , en daarnaast ook met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . Het nummer verplaatste zich tijdens deze contacten achtereenvolgens van Domburg naar Vlissingen, West-Souburg en Middelburg.
* [telefoonnummer 1] ( [verdachte] )
Aanstralend op zendmast Stationstraat [huisnummer] in Kruiningen
- op 11 mei 2019 om 18:02 uur met [telefoonnummer 4] ( [medeverdachte 7] ), die op dat moment aanstraalde op zendmast Cornelisweg te Goes.
De overige contacten zijn met nummer [telefoonnummer 8] , die hierboven zijn opgenomen.
* [telefoonnummer 2] ( [verdachte] )
Aanstralend op zendmast Stationsweg [huisnummer] in Kruiningen
- om 05:35 uur en 05:39 uur met [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 2] ), die op dat moment aanstraalde op zendmast Irislaan [huisnummer] in Vlissingen.
- om 05:46 uur met [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 2] ), geen zendmasten bekend.
Aanstralend op zendmast Cornelisweg [huisnummer] in Goes
- tussen 06:04 uur en 06:07 uur vier keer en om 06:08 uur en 06:23 uur met [telefoonnummer 5] ( [medeverdachte 1] ), die op dat moment aanstraalde op zendmast Achter Ambachtseweg [huisnummer] te ’s-Heer Arendskerke.
- om 06:26 uur en 06:29 uur met [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 2] ) die op dat moment aanstraalde op zendmast Irislaan [huisnummer] in Vlissingen.
Aanstralend op zendmast Irislaan [huisnummer] in Vlissingen
- om 07:23 uur met [telefoonnummer 8] .
- om 07:45 uur met [telefoonnummer 5] ( [medeverdachte 1] ), die op dat moment ook aanstraalde op de zendmast Irislaan [huisnummer] in Vlissingen.
Samengevat:
[verdachte] heeft voornamelijk contact met [telefoonnummer 8] (NN), [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . De bij hem in gebruik zijnde telefoons verplaatsen zich tijdens die contacten achtereenvolgens van Kruiningen naar Goes en Vlissingen.
* [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 2] )
Aanstralend op zendmast Irislaan [huisnummer] in Vlissingen
- om 05:30 uur met [telefoonnummer 9] (NN).
Aanstralend op zendmast Gildeweg [huisnummer] te Vlissingen
- om 05:31 uur met - [telefoonnummer 9] (NN) .
Aanstralend op zendmast Irislaan [huisnummer] in Vlissingen
- om 05:34 uur met [telefoonnummer 9] (NN) die op dat moment aanstraalde op de zendmast Schelpweg [huisnummer] in Domburg
- om 05:35 uur met [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ), die op dat moment aanstraalde op zendmast Stationsweg [huisnummer] in Kruiningen.
- om 05:37 uur met - [telefoonnummer 9] (NN), die op dat moment aanstraalde op zendmast Schelpweg [huisnummer] in Domburg.
- om 05:39 uur met [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ), die op dat moment aanstraalde op zendmast Stationsweg [huisnummer] in Kruiningen.
Aanstralend op zendmast Gerbrandystraat [huisnummer] in Vlissingen
- om 05:44 met [telefoonnummer 9] (NN) die op dat moment aanstraalde op zendmast Schelpweg [huisnummer] in Domburg.
Geen zendmast bekend
- om 05:46 uur met [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ), die op dat moment aanstraalde op de zendmast Cornelisweg [huisnummer] in Goes.
Aanstralend op zendmast Babelweg Domburg
- om 05:57 uur met [telefoonnummer 9] (NN) die op dat moment aanstraalde op zendmast Schelpweg [huisnummer] in Domburg
Aanstralend op zendmast Irislaan [huisnummer] in Vlissingen
- om 06:26 uur en 06:29 uur met [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ) , die op dat moment aanstraalde op zendmast Cornelisweg [huisnummer] in Goes.
Aan de hand van dataverkeer kon worden vastgesteld dat het nummer [telefoonnummer 6] op 12 mei 2019 tussen 08:00 uur en 11:40 uur aanstraalde op zendmasten in achtereenvolgens Vlissingen, Arnemuiden, Goes, ’s-Heer Arendskerke en Heinkenszand.
Om 11:40 uur had het nummer [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 2] ) twee keer contact met [telefoonnummer 4] ( [medeverdachte 7] ) via de zendmasten in ’s-Heer Arendskerke en Heinkenszand.
* [telefoonnummer 10] ( [medeverdachte 2] )
Aanstralend op zendmast Gerbrandystraat [huisnummer] in Vlissingen
- om 05:44 uur met - [telefoonnummer 9] , die op dat moment aanstraalde op zendmast Schelpweg [huisnummer] in Domburg.
Aanstralend op zendmast Cornelisweg [huisnummer] in Goes
- om 08:22 uur en 08:47 uur met [telefoonnummer 8] (NN), die op dat moment aanstraalde op zendmast Handelsweg [huisnummer] in West-Souburg.
Aanstralend op zendmast Kloetingseweg [huisnummer] in Goes
- om 09:34 uur met [telefoonnummer 8] (NN), die op dat moment aanstraalde op de zendmast Westelijke Oude Havendijk [huisnummer] te Middelburg.
Samengevat:
[medeverdachte 2] heeft voornamelijk contact met [telefoonnummer 9] (NN) en [verdachte] , en enkele contacten met [medeverdachte 7] en [telefoonnummer 8] (NN). De bij hem in gebruik zijnde telefoons verplaatsten zich tijdens die contacten achtereenvolgens van Vlissingen naar Domburg, Vlissingen en Goes.
* - [telefoonnummer 9] (NN)
Dit telefoonnummer heeft alleen contact met - [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 10] (allebei [medeverdachte 2] ). Deze contacten zijn hierboven al weergegeven.
* - [telefoonnummer 5] ( [medeverdachte 1] )
Dit nummer heeft contacten met [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ). Deze contacten zijn hierboven al weergegeven onder [telefoonnummer 2] .
Tussen 06:04 uur en 08:11 uur straalt dit telefoonnummer aan op zendmasten in achtereenvolgens ’s-Heer Arendskerke, Goes, Vlissingen en Lewedorp.
Samengevat:
[medeverdachte 1] heeft alleen contact met [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ). Tijdens deze contacten verplaatste het nummer zich achtereenvolgens van ’s-Heer Arendskerke naar Goes, Vlissingen en Lewedorp.
* [telefoonnummer 4] ([medeverdachte 7])
Het nummer [telefoonnummer 4] heeft op 12 mei 2019 contacten met [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 2] ). Deze contacten zijn hierboven al weergegeven onder [telefoonnummer 6] .
Nadere overwegingen over de telefonische contacten
De rechtbank gaat ervan uit dat degene op wiens naam een telefoonnummer is gesteld ook degene is die de telefoon in bezit had, nu niet is gebleken dat dat anders is. Hetzelfde geldt voor de prepaid-nummers waarvan de rechtbank heeft vastgesteld bij wie deze op
11 en 12 mei 2019 in gebruik waren.
De rechtbank acht deze telefonische contacten voor alle daarbij genoemde verdachten belastend. De rechtbank betrekt daarbij:
-Het moment van activeren en het gebruik van de prepaid-nummers zijn gelegen omstreeks het moment van het feit.
-De zendmasten waar de prepaid-telefoons en de telefoons van verdachten aanstralen kunnen ook geografisch worden gerelateerd aan de plaats van het feit en de bewegingen daarnaartoe en daar van af omstreeks het tijdstip van het feit, waarbij voor de prepaid telefoonnummers waarvan niet vastgesteld kon worden bij wie ze in gebruik waren geldt dat zij geografisch ook kunnen worden gerelateerd aan de woonplaatsen van de verdachten.
-De telefoons hebben in de nacht van de overval intensief onderling contact.
-Tegen de gebruikers van de telefoonnummers, voor zover die bekend zijn, bestaan ook andere belastende bewijsmiddelen zoals het gevonden DNA en de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] .
Door de in deze paragraaf genoemde verdachten is geen verklaring gegeven voor de veelvuldige onderlinge contacten omstreeks het feit op 12 mei 2019. Zij hebben zich beroepen op hun zwijgrecht of hebben ontkend dat telefonische contacten plaatsvonden.
4.3.2.6
Was [medeverdachte 5] bij [medeverdachte 4] toen hij werd opgehaald in Domburg op 12 mei 2019?
De vader van [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij in de vroege ochtend van 12 mei 2019 zijn zoon heeft opgehaald in Domburg, en dat er een jongen bij zijn zoon was. Hij heeft de jongen als volgt omschreven:
- blanke huidskleur, Nederlandse jongen;
- kort melkboerenhondenhaar;
- ongeveer dezelfde lengte als zijn zoon, maar met een slanker postuur. [42]
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 5] past in dit signalement, ook in relatie tot het uiterlijk van de andere verdachten in dit onderzoek.
De moeder van [medeverdachte 4] heeft bij een meervoudige fotoconfrontatie bij de foto van [medeverdachte 5] opgemerkt ‘deze zou het kunnen zijn, (…) zijn gezicht en ogen lijken er wel veel op’. [43]
Hoewel de herkenning door de moeder van [medeverdachte 4] niet een 100% zekere herkenning betreft, acht de rechtbank deze herkenning, samen met het signalement dat de vader van [medeverdachte 4] heeft gegeven van de jongen, en in samenhang met de belastende verklaring van [naam 2] en het feit dat [medeverdachte 5] kort na het feit onverklaarbaar kon beschikken over veel geld. voldoende om tot het oordeel te komen dat het [medeverdachte 5] was die op 12 mei 2019 in de vroege ochtend bij [medeverdachte 4] was toen die door diens vader werd opgehaald. Daar komt bij dat [medeverdachte 5] geen verklaring heeft gegeven waaruit blijkt dat hij die ochtend niet in het gezelschap was van [medeverdachte 4] .
4.3.2.7
Het OVC-gesprek van 29 juni 2019 tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] [44]
De rechtbank heeft van dit OVC-gesprek naast de delen rondom de tijdstippen 16:48 uur en 17:52 uur ook andere delen van het gesprek beluisterd. In de context van het in het proces-verbaal opgenomen stuk tekst rondom tijdstip 16:48 uur, waarin onder meer wordt gesproken over ‘tien K’ acht de rechtbank het aannemelijk dat door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] wordt gesproken over het uitvoeren van criminele activiteiten. Er wordt niet gesproken over het rapnummer dat door de verdediging is aangehaald. Weliswaar komt in de tekst van dat rapnummer ook de frase ‘tien man en tien K’ voor, maar het is, gelet op de context van het gesprek, eerder aannemelijk dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] deze tekst van het rapnummer hebben gerelateerd aan hun zelf gepleegde of nog te plegen criminele feiten in georganiseerd verband
(“we moeten echt klappen, misschien over een jaar, misschien binnen een half jaar of drie jaar. Maar er gaat één dikke klapper komen. (…) De basis is gelegd, de volgende keer willen ze weer met zijn allen, en weer en weer (…)”.)
In het gesprek dat zij voeren rondom tijdstip 17:52 uur gaat het over het verdelen van een buit over veel personen. Ook voor dit gesprek is het aannemelijk dat dit verband houdt met het plegen van criminele feiten in georganiseerd verband.
In het gesprek wordt weliswaar niet expliciet over ‘ [festival] ’ gesproken, maar er worden wel aspecten aangehaald die direct herleidbaar zijn tot het feit, zoals het verdelen van geld onder veel personen. Gelet hierop, en op het korte tijdsverloop na het feit, het noemen van de namen van medeverdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] , alsmede de omstandigheid dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] verder geen aannemelijke verklaring hebben gegeven waaruit een ander scenario blijkt, gaat de rechtbank ervan uit dat het gesprek betrekking heeft op het feit.
4.3.2.8
De resultaten van het DNA-onderzoek [45]
In het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die na de melding van aangeefster als eerste omstreeks 03:19 uur op de plaats delict ter plaatse waren is gerelateerd dat op de oprit, aan de rechter (zijde; aanvulling door rechtbank) van perceel De [adres 3] Grijpskerke drie tassen lagen: een rode en een witte plastic boodschappentas en een donkere canvas sporttas. De bewoner van het perceel wist niet van wie die tassen waren, aldus het proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank gaat ervan uit dat de tassen door de daders van de diefstal zijn achtergelaten, gelet op de tijd en de plaats van aantreffen, en de omstandigheid dat de tassen kennelijk niet van de bewoner van het perceel waren. Dat brengt met zich mee dat het aantreffen van DNA van een bepaald persoon op deze tassen een sterke aanwijzing vormt dat deze persoon betrokken is bij de diefstal als er geen andere aannemelijke verklaring is.
Chain of custody
Over de chain of custody van de inbeslaggenomen tassen overweegt de rechtbank als volgt.
De tassen zijn door één van de verbalisanten die als eerste ter plaatse waren veiliggesteld en verpakt in papieren zakken. De vindplaats van de tassen is naar het oordeel van de rechtbank voldoende beschreven. Het was zorgvuldiger geweest als in het dossier een foto was opgenomen waarop de tassen op het perceel te zien waren geweest, maar het ontbreken van zo’n foto vormt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen omstandigheid die afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de chain of custody.
Het dossier bevat over het aantreffen en in beslagnemen van de tassen op 12 mei 2019 verschillende tijdstippen. In het proces-verbaal relaas in het derde aanvullend dossier (pagina 390 en 391) is hierover opgenomen dat het genoemde tijdstip van aantreffen en inbeslagneming van 07:15 uur onjuist is. De verbalisant die de tassen heeft veiliggesteld en in papieren zakken heeft verpakt heeft in een aanvullend proces-verbaal gerelateerd dat de tassen door hem om 03:30 uur zijn veiliggesteld. In een nader proces-verbaal van bevindingen van 30 april 2021 heeft deze verbalisant gerelateerd dat hij de papieren zakken – naar de rechtbank begrijpt met daarin de tassen – na zijn dienst heeft achtergelaten op het politiebureau te Middelburg. Verder is in een proces-verbaal van bevindingen ‘omtrent aantreffen, beheer en overdracht tassen’ van 12 juli 2021 beschreven dat de drie tassen op 12 mei 2019 van dat politiebureau naar een ander politiebureau in Middelburg zijn gebracht, waar zij van 12 mei 2019 tot en met 14 mei 2019 werden bewaard in het beslaghok aldaar. De tassen werden op 14 mei 2019 overgedragen aan de afdeling forensische opsporing van de districtsrecherche Zeeland. Het is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk waar de tassen na de inbeslagname waren in de dagen voordat ze werden overgedragen aan de afdeling forensische opsporing. De chain of custody is gelet op deze omschrijving sluitend. Dat niet bekend is wie de tassen in het beslaghok heeft gelegd en wie de tassen vervolgens heeft overgedragen aan de afdeling forensische opsporing doet daar niet aan af. In ieder geval ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om aan te nemen dat er een mogelijkheid was dat de op de tassen aangetroffen en onderzochte DNA-sporen daar terecht zijn gekomen na de inbeslagname. Nu de rechtbank geen onregelmatigheden in de chain of custody ziet, ziet zij evenmin aanleiding om te twijfelen aan de integriteit van het door het NFI uitgevoerde onderzoek aan de tassen, zodat dit onderzoek kan worden gebruikt voor het bewijs.
[medeverdachte 4]
Er werd DNA gevonden van minimaal drie personen op de tape op de sporttas. [medeverdachte 4] is een mogelijke donor van het celmateriaal. Het DNA-mengprofiel is – kort gezegd – meer dan
1. miljard keer waarschijnlijker als [medeverdachte 4] donor is, dan als dit een willekeurige niet-verwante onbekende persoon is.
Verder werd er DNA gevonden van minimaal vijf personen op de handvatten van de rode ‘[naam 20]’-tas. Drie van deze vijf personen zijn donor van een relatief groot deel van het celmateriaal. [medeverdachte 4] is mogelijk één van die drie personen. Het DNA-mengprofiel is – kort gezegd – meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker als [medeverdachte 4] donor is, dan als dit een willekeurige niet-verwante onbekende persoon is.
De in het rapport beschreven bewijskracht ‘meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker’ is de hoogst mogelijke bewijskracht bij het NFI. Dat deze bewijskracht in een later rapport van het NFI door de rapporteur wordt beschreven als een sterke aanwijzing dat een verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het aangetroffen DNA-mengprofiel maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Gelet op de bovenstaande bevindingen en met inachtneming van de overige bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat een deel van het DNA op de tape van de sporttas en de handvatten van de rode ‘[naam 20]’-tas van [medeverdachte 4] afkomstig is.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de resultaten van het DNA-onderzoek voor [medeverdachte 4] belastend bewijs betreffen.
[medeverdachte 7]
Er werd DNA gevonden van minimaal vijf personen op de draaghengsels van de blauwe sporttas. Drie van deze vijf personen zijn donor van een relatief groot deel van het celmateriaal. [medeverdachte 7] is mogelijk één van die drie personen. Het DNA-mengprofiel is – kort gezegd – meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker als [medeverdachte 7] donor is, dan als dit een willekeurige niet-verwante onbekende persoon is.
Verder werd er DNA gevonden van minimaal vier personen op de schouderband van de blauwe sporttas. Twee van deze vier personen zijn donor van een relatief groot deel van het celmateriaal. [medeverdachte 7] is mogelijk één van die twee personen. Het DNA-mengprofiel is – kort gezegd – meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker als [medeverdachte 7] donor is, dan als dit een willekeurige niet verwante onbekende persoon is.
Gelet op de bovenstaande bevindingen en met inachtneming van de overige bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat een relatief groot deel van het DNA op de draaghengsels en de schouderband van de sporttas van [medeverdachte 7] afkomstig is.
De resultaten van het DNA-onderzoek zijn belastend voor [medeverdachte 7] . Hij geeft in zijn verklaring tegenover de politie geen uitleg over het aantreffen van zijn DNA op de sporttas, zodat geen andere verklaring voor de aanwezigheid van het DNA van [medeverdachte 7] op de sporttas voorhanden is dan dat hij betrokken is bij het feit.
4.3.2.9
Het bestedingspatroon
[medeverdachte 4]
Er is onderzoek gedaan naar de financiële positie van [medeverdachte 4] en naar zijn bestedingspatroon na het feit op 12 mei 2019. In een proces-verbaal van bevindingen zijn gegevens uit het rapport van het informatiepunt Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV) opgenomen, gecombineerd met onderzoeksgegevens. [46]
Over 2019 zijn ten aanzien van verdachte geen inkomstengegevens bekend bij de Belastingdienst. In de jaren 2017 en 2018 had hij nog enige inkomsten uit een uitkering via de gemeente Goes, maar nadat hij zich per 26 november 0218 heeft laten uitschrijven bij de Basisregistratie Personen, en daarmee geen officieel adres meer heeft, komt hij kennelijk niet meer in aanmerking voor een uitkering volgens de Participatiewet. In 2019 heeft [medeverdachte 4] evenmin via de Belastingdienst toeslagen ontvangen. Sinds 2019 heeft [medeverdachte 4] dus geen legaal inkomen meer.
Zijn partner [naam 6] heeft in 2018 een uitkering genoten van krap € 8.000,- netto van de gemeente Goes. In 2019 ontving zij een maandelijkse uitkering via de gemeente Goes van bruto € 1.274,75 per maand. Verder ontvangt zij enkele toeslagen via de Belastingdienst.
[medeverdachte 4] en zijn partner hebben ten tijde van het onderzoek samen één kind dat is geboren op
8 februari 2018.
Na het feit op 12 mei 2019 zijn door [medeverdachte 4] de volgende opvallende uitgaven gedaan:
- op 17 mei 2019 is door verdachte en zijn partner een reis naar Turkije geboekt met vertrekdatum 22 mei 2019 en retourdatum 28 mei 2019. Voor deze reis werd op
17 mei 2019 een bedrag van € 1.043,- contant betaald.
- op 6 juni 2019 heeft [medeverdachte 4] bij juwelier [juwelier] in België een horloge van het merk Breitling gekocht voor een bedrag van € 3.800,-, waarbij contant werd betaald.
Aangevoerd is dat sprake is van legale inkomsten uit een schadevergoeding in verband met onterecht ondergane voorlopige hechtenis, de verkoop van broeken samen met getuige [naam 10] , giften van de ouders van [medeverdachte 4] en gokwinst. De rechtbank overweegt over deze inkomstenbronnen het volgende.
De beslissing waarbij de schadevergoeding van € 8.305,- werd toegekend dateert van
13 augustus 2018. Onbekend is wanneer het schadevergoedingsbedrag is uitgekeerd. In het proces-verbaal van bevindingen betreffende de verdenking van witwassen zijn de resultaten van het onderzoek naar de bankrekeningen van [medeverdachte 4] opgenomen. In dat onderzoek wordt geen melding gemaakt van een uitkering van een bedrag van € 8.305,-, terwijl de rechtbank ervan uit gaat dat de storting van een dergelijk bedrag van een overheidsinstantie wel vermeld zou worden in zo’n proces-verbaal. Niet blijkt dus dat [medeverdachte 4] beschikking had over dat bedrag op de momenten dat hij de vakantie betaalde en het Breitling horloge kocht.
Getuige [naam 10] heeft over de verkoop van de broeken weinig gedetailleerd verklaard. Zo wordt niet duidelijk wanneer de transacties hebben plaatsgevonden, hoeveel broeken er zijn ingekocht, wie het geld voor de aankoop van de broeken heeft betaald, hoeveel broeken er zijn verkocht en wanneer zij het geld van de verkoop hebben ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring onvoldoende concreet is en daarmee onvoldoende onderbouwing biedt voor de contante uitgaven van [medeverdachte 4] kort na de het feit. De rechtbank acht het scenario dat [medeverdachte 4] legale inkomsten heeft genoten uit de verkoop van broeken daarom niet aannemelijk.
Met betrekking tot de gestelde gokwinsten is geen onderbouwing gegeven. Zo is niet gebleken hoe hoog die winsten waren en wanneer ze zijn behaald. Daarom kan niet worden vastgesteld of deze gestelde winsten hebben bijgedragen aan de beschikbaarheid van contant geld bij [medeverdachte 4] .
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat [medeverdachte 4] in de periode kort na het feit over grote bedragen aan contant geld beschikte – waarmee hij een vakantie en een Breitling horloge heeft betaald – die niet dan wel onvoldoende door legale inkomsten kunnen worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het bestedingspatroon van [medeverdachte 4] in de periode na het feit belastend is, bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
[medeverdachte 6]
Er is onderzoek gedaan naar het bestedingspatroon van [medeverdachte 6] . Bij de doorzoeking van zijn woning op 23 juli 2019 werden onder meer aankoopbonnen gevonden van diverse winkels waaruit de aanschaf van dure kleding en schoenen bleek. Verder werden een label en tassen met daarop luxe merknamen aangetroffen, die duiden op de aanschaf van kleding van die merken. [47]
Uit een OVC-gesprek van 16 juli 2019 tussen de vriendin van [medeverdachte 6] en ene [naam 11] zegt de vriendin van [medeverdachte 6] dat ‘ [naam 12] ’ een tas van het merk Louis Vuitton voor haar heeft gekocht. Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 6] ‘ [naam 12] ’ wordt genoemd.
Deze gegevens komen terug in het proces-verbaal van bevindingen waarin gegevens uit het iCOV -rapport zijn opgenomen. [48] In de eerste maanden van 2019 genoot [medeverdachte 6] looninkomsten via [bedrijf 3] . Zijn inkomen in de jaren 2017 en 2018 zijn bescheiden. Uit zijn bankgegevens blijkt niet van vermogen. De looninkomsten van [bedrijf 3] komen wekelijks binnen op de privérekening. De Volkswagen Polo waarvan hij de kentekenhouder is heeft een handelswaarde van € 1.169,-. Hij staat ingeschreven op het adres van zijn moeder.
De aankoopbewijzen die bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 6] zijn aangetroffen betreffen contante uitgaven bij:
- [winkel 2] te Brussel d.d. 25 mei 2019 of 25 juni 2019 voor € 495,00, waarbij is opgemerkt dat
uit de kassabon van [winkel 2] valt af te leiden dat er op 25 juni 2019 vermoedelijk een ruiling heeft plaatsgevonden van een op 25 mei 2019 betaald item. Het bedrag is echter gelijk aan elkaar, zodat per saldo bij [winkel 2] € 495,00 contant is uitgegeven.
- [winkel 3] op 5 juli 2019 voor € 387,00 en
- de [winkel 4] op 7 juli 2019 voor € 365,30.
Verder is op 2 juni 2019 € 590,- afgeschreven van de privérekening van [medeverdachte 6] naar de bankrekening van [winkel 5] .
De maandelijkse looninkomsten van [medeverdachte 6] in 2019 zijn kennelijk wel inzichtelijk op de bankrekening van [medeverdachte 6] , maar het bedrag wordt niet in het proces-verbaal van bevindingen betreffende de iCOV-rapportage genoemd. Het dossier bevat een brief van [naam 13] van 6 mei 2020 waarin hij schrijft dat [medeverdachte 6] in 2019 schilderwerkzaamheden voor hem heeft gedaan en dat hij op 19 april 2020 een contante betaling aan [medeverdachte 6] heeft gedaan in verband met werkzaamheden uit die periode. Bijgevoegd is een factuur van [bedrijf 4] , geadresseerd aan [medeverdachte 6] , met als factuurdatum 9 juni 2019met als bedrag € 1.500,- voor 60 uur werken. Voor zover hiermee is bedoeld aan te tonen dat [medeverdachte 6] in de periode na de overval over contant geld kon beschikken overweegt de rechtbank als volgt.
Allereerst verrichtte [medeverdachte 6] in 2019 schilderwerk via [bedrijf 3] Dit betreft een uitzendbureau. Uitbetaling van het schilderwerk gebeurt dan ook door dit uitzendbureau en niet rechtstreeks en contant via het bedrijf aan wie de uitzendkracht is uitgeleend. Daarbij komt dat het een factuur betreft gericht aan [medeverdachte 6] , wat er logischerwijs op duidt dat [medeverdachte 6] het op de factuur genoemde bedrag zou moeten betalen in plaats van ontvangen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze factuur niet kan dienen als verklaring voor de beschikbaarheid van contant geld bij [medeverdachte 6] .
In het proces-verbaal naar aanleiding van de iCOV-rapportage is geconcludeerd dat [medeverdachte 6] diverse grote contante uitgaven heeft gedaan die niet kunnen worden verklaard uit legale contante ontvangsten of bankopnames. Daarbij komt dat [medeverdachte 6] in een tapgesprek heeft gezegd dat hij een Mercedes heeft gekocht. Uit het dossier blijkt dat het grootste deel is betaald via een bankbetaling en dat een deel contant is betaald. Onduidelijk is hoe groot het contant betaalde deel was, en of aan de bankbetaling eerst een contante storting vooraf is gegaan. Omdat in ieder geval een deel contant is betaald gaat de rechtbank ervan uit dat er meer onverklaarbaar contant geld voorhanden was dan op grond van de iCOV-rapportage kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat [medeverdachte 6] de genoemde contante uitgaven heeft gedaan, terwijl deze uitgaven niet kunnen worden verklaard uit zijn legale inkomsten, belastend is.
[medeverdachte 5]
Tegenover de politie heeft [medeverdachte 5] op 24 september 2019 verklaard dat hij een jaar geleden voor het laatst heeft gewerkt, dat hij een uitkering heeft van € 350,- per maand en dat hij schulden heeft van een totaalbedrag van ongeveer € 40.000,-. [49] Blijkens het proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van iCOV-rapportage over [medeverdachte 5] heeft hij in 2019 nauwelijks looninkomsten genoten, terwijl hij in de periode (zeer) kort na het feit wel over veel contant geld kon beschikken. [50]
In de periode na het feit heeft hij in Amsterdam hoge contante uitgaven gedaan bij een [hotel] hotel (€ 2.186,97) en met de aankoop van een paar schoenen van het merk Christian Louboutin op 14 mei 2019 ter waarde van € 795,-. Op 23 mei 2019 heeft hij € 900,- op zijn bankrekening gestort, waarna hij diezelfde dag € 793,68 heeft overgemaakt naar [website 1] , waarmee hij zijn vakantie naar Spanje heeft betaald. Daarna beschikte hij nog steeds over een fors bedrag aan contant geld, gelet op de foto die gemaakt is op 13 juni 2019 en te zien is op de telefoon van [naam 2] waarop de hand van [medeverdachte 5] te zien is met daarin vier stapels bankbiljetten.
De genoemde uitgaven zeer kort na het feit en het bezit van het contante geld op 13 juni 2019 kan niet worden verklaard uit de verkoop van twee abonnementstelefoons van het merk iPhone X max.
Gelet op de financiële positie van De Ridder, op de omstandigheid dat niet gebleken is dat sprake is van overige legale inkomsten, op de hierboven genoemde contante uitgaven en storting en op de datum waarop de foto is gemaakt acht de rechtbank het aannemelijk dat het cash geld waarover [medeverdachte 5] na het feit kon beschikken afkomstig is van dat feit.
[medeverdachte 7]
Van 25 juli 2019 tot en met 1 augustus 2019 is [medeverdachte 7] met zijn gezin, zijn moeder [naam 3] , zijn zus [naam 5] en zijn broer [medeverdachte 3] op vakantie geweest naar Kos. [51] Deze vakantie kostte € 7.801,93, welk bedrag op 21 juni 2019 door [naam 3] contant is betaald, in aanwezigheid van de partner van [medeverdachte 7] , te weten [naam 14] . [52]
[medeverdachte 7] en zijn partner hebben allebei verklaard dat zij hun aandeel in het totaalbedrag van de vakantie hebben betaald. De rechtbank gaat ervan uit dat hun aandeel een bedrag van € 3.127,- betreft, gelet op de berekening van dit bedrag op een foto op de telefoon van [naam 14] . [53] Dit bedrag zou dus kort vóór 21 juni 2019 contant beschikbaar moeten zijn of contant moeten zijn opgenomen van een bankrekening, en vervolgens aan [naam 3] moeten zijn gegeven.
[medeverdachte 7] en [naam 14] hebben tegenstrijdig verklaard over de inkomstenbron van [naam 14] . Volgens [medeverdachte 7] werkt zij in de zorg, terwijl [naam 14] heeft verklaard dat zij een uitkering ontvangt en gebruik maakt van budgetbeheer. Volgens [naam 14] zou door budgetbeheer vakantiegeld zijn gespaard wat zij heeft gebruikt voor de betaling van de vakantie, maar dat was niet heel veel. [54] Het grootste gedeelte van hun deel van de reissom zal dus door [medeverdachte 7] zijn betaald.
Uit het dossier blijkt niet wat de inkomsten van [medeverdachte 7] zijn uit zijn schildersbedrijf. In het proces-verbaal naar aanleiding van een iCOV-rapportage worden geen bedragen genoemd. Tijdens zijn verhoren door de politie worden door een verbalisant wel bedragen genoemd, maar onderliggende stukken hierover ontbreken in het dossier. Wel komt uit de iCOV-rapportage naar voren dat in juni en juli 2019, voorafgaand aan de vakantie, € 810,- cash is opgenomen. [55] Gelet op de verklaring van [naam 14] dat haar vakantiegeld niet heel veel was acht de rechtbank het niet aannemelijk dat met dat vakantiegeld en deze € 810,- hun deel van de reissom is betaald. De rechtbank betrekt daar tevens bij de verklaring van [medeverdachte 7] dat hij cash geld mee heeft genomen op vakantie [56] , zodat een deel van deze
€ 810,- ook tijdens de vakantie uitgegeven moet zijn, en dat hele bedrag dan niet beschikbaar was om de vakantie zelf contant mee te betalen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat [medeverdachte 7] in de periode vóór 21 juni 2019 en 25 juli 2019 kon beschikken over contant geld waar geen legale bron van inkomsten aan ten grondslag ligt. De rechtbank acht dat belastend voor zijn betrokkenheid bij het feit.
[medeverdachte 3]
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat [medeverdachte 3] op 22 mei 2019 contant een bedrag van € 2.260,13 bij [zorgverzekeraar] heeft betaald, en op 23 mei 2019 een bedrag van € 2.669,43 aan [incassobureau] , eveneens contant betaald. [57] + [58]
Ook ten aanzien van [medeverdachte 3] is een iCOV-rapportage opgemaakt. [59] Hieruit komt naar voren dat hij in de jaren 2017 en 2018 looninkomsten had van lager dan € 10.000,- netto. In 2019 waren zijn looninkomsten tot aan zijn aanhouding € 950,- netto. In alle drie de jaren ontving hij zorgtoeslag. Van 2 juli 2019 tot 6 december 2019 was hij kentekenhouder van een Volkswagen Polo met een handelswaarde van € 2.343,-.
Uit het voorgaande komt naar voren dat [medeverdachte 3] in de periode relatief kort na het feit kon beschikken over ongeveer € 5.000,- aan contant geld, dat niet kan worden verklaard uit legale inkomsten. De rechtbank acht dat belastend voor zijn betrokkenheid bij het feit.
4.3.2.10
Concluderend ten aanzien van [verdachte]
Samenvattend bevat het dossier ten aanzien van [verdachte] het volgende belastende bewijs:
- hij was de gebruiker van één van de prepaid telefoons, die hij op de dag van het feit heeft geactiveerd en waarmee hij in de nacht van 11 op 12 mei 2019 tussen 04:27 uur en 08:01 uur veelvuldig contact had met een ander prepaid telefoonnummer dat bij het feit betrokken was;
- hij had in diezelfde nacht tussen 05:35 uur en 07:45 uur met zijn eigen telefoonnummer veelvuldig contact met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ;
- hij is die nacht vanaf zijn woning in Kruiningen via Goes naar Vlissingen gereden, terwijl ook andere bij het feit betrokken telefoonnummers aanstraalden in die plaatsen en medeverdachten in die steden wonen.
Op grond van deze bewijsmiddelen in onderlinge samenhang met elkaar en met de andere hierboven genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte samen met anderen betrokken is bij het primair ten laste gelegde feit.
4.3.3
Beoordeling van de ten laste gelegde feiten
De rechtbank is op grond van de hierboven genoemde belastende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en verdachte betrokken zijn bij de diefstal van de dagopbrengst van muziekfestival [festival] op 12 mei 2019. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt.
4.3.3.1
Medeplegen
Om als medepleger te kunnen worden aangemerkt moet sprake zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen ter verwezenlijking van een gezamenlijk crimineel doel. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit leidt in beginsel tot de kwalificatie medeplegen. De intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten kunnen relevante gezichtspunten zijn.
Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van medeplegen, acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang. De rechtbank heeft hiervoor al geconcludeerd dat er minimaal vijf personen zaten in de twee auto’s die bij het plegen van het feit betrokken waren. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] de auto’s
hebben geregeld waarmee naar (de buurt van) de woning in Grijpskerke is gereden. Uit de camerabeelden volgt dat er op de avond voor het feit kennelijk een voorverkenning heeft plaatsgevonden. Na het feit zijn de auto’s door de daders gebruikt om te vluchten. De inzittenden zijn vervolgens gezamenlijk naar de woning van [naam 2] in Domburg gegaan om daar de buit te tellen en te verdelen. Zoals eerder overwogen, merkt de rechtbank [medeverdachte 6] aan als bestuurder van de Volkswagen Polo. Uit de omstandigheid dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in de vroege ochtend na de overval zijn opgehaald uit Domburg, de verklaring van [naam 2] dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] naderhand in zijn woning waren, alsmede de omstandigheid dat er DNA-sporen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] op de plaats delict zijn aangetroffen, leidt de rechtbank af dat ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] inzittenden waren van de auto’s. Naderhand is door [medeverdachte 4] gezorgd dat de taperesten van de auto werden verwijderd. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [verdachte] hebben getuige [naam 1] naderhand bedreigd vanwege het afleggen van belastende verklaringen.
Voor de onderlinge afstemming is gebruik gemaakt van vijf speciaal voor de het feit geactiveerde prepaid-telefoons, waarvan is vastgesteld dat in ieder geval [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 2] daar de gebruikers van waren.
Daarnaast is uit de OVC-gesprekken gebleken dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] spreken over het verdelen van de buit onder veel personen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de buit is verdeeld onder de daders. Dit vindt zijn bevestiging in de omstandigheid dat de meeste verdachten ineens de beschikking hadden over grote contante bedragen die niet verklaard kunnen worden door legale inkomsten. Verder is nog van belang dat getuige [naam 2] een deel van de verdachten aanwijst als de daders van het feit.
De bijdrage van verdachte
Naar het oordeel van de rechtbank kan bewezen worden dat verdachte het feit heeft medegepleegd. Er was duidelijk sprake van handelen overeenkomstig een tevoren gemaakt gezamenlijk plan. Bij het gezamenlijke plan was de onderlinge afstemming tussen verdachte en de mededaders, in het bijzonder in de uren nadat het feit is gepleegd, cruciaal. Verdachte was gebruiker van één van de prepaid telefoonnummers, die vóór het feit door hem werd geactiveerdHet gebruik van één van de prepaid telefoonnummers wijst erop dat verdachte nauw betrokken was bij de voorbereiding en zich bewust was van de noodzakelijke samenwerking voor de uitvoering van het strafbare feit. Door gebruik te maken van een dergelijk essentieel instrument voor de uitvoering van het plan, is om die reden al sprake van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de mededaders. Met het prepaid telefoonnummer communiceerde hij in de vroege ochtend van 12 mei 2019 veelvuldig met voornamelijk [medeverdachte 2] en één van de andere prepaid telefoonnummers. Ook met zijn eigen telefoonnummer belde hij die ochtend met medeverdachten. Tijdens deze contacten verplaatste hij zich van zijn woonplaats Kruiningen via Goes naar Vlissingen. Dit zijn locaties waar ook telefoonnummers van medeverdachten en de andere prepaid telefoonnummers die nacht aanstraalden op zendmasten en waar medeverdachten woonachtig zijn. Verder is [medeverdachte 2] na telefonisch contact vanuit verdachte naar Domburg gereden rond de tijd dat daar ook [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] door de vader van [medeverdachte 4] werden opgehaald, waaruit de rechtbank concludeert dat [medeverdachte 2] ook naar Domburg is gereden om daar medeverdachten op te halen.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte van begin tot het eind bij de uitvoering van het gezamenlijke plan betrokken is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit alles erop dat verdachte een substantiële rol heeft gespeeld in de planning, organisatie en/of uitvoering van het feit.
De rechtbank kan niet met voldoende zekerheid vaststellen welke rol de verschillende daders precies hebben vervuld bij het plegen van het feit, waaronder ook niet welke drie daders de woning van aangeefster zijn binnengegaan. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen en de hiervoor genoemde vaststellingen en overwegingen echter vast dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de mededaders. Zij hebben het feit in gezamenlijke uitvoering gepleegd en de bijdrage van verdachte is daarbij van voldoende gewicht geweest. Hij is daarmee medepleger van het feit.
4.3.3.2
Is sprake van (bedreiging met) geweld?
In de tenlastelegging is ter omschrijving van het onderdeel geweld of dreiging met geweld opgenomen het ingooien van een ruit, het naar boven lopen met gezichtsbedekking, met een stok of knuppel in de hand en het dreigend vragen om geld.
Het ingooien van een ruit van de voordeur met een tegel heeft in de eerste plaats gediend als een manier om de woning binnen te komen. Aangeefster is door de harde klap midden in de nacht geschrokken wakker geworden en is gaan kijken. Toen zij op de overloop liep werd zij geconfronteerd met drie in het zwart geklede mannen met gezichtsbedekking, van wie zij op dat moment inmiddels wist dat zij bereid waren om geweld te gebruiken om te krijgen wat ze wilden. Ze hadden immers al op een gewelddadige manier een ruit van de voordeur vernield. In die zin is het ingooien van de ruit ook een omstandigheid die een bedreiging met geweld ten aanzien van aangeefster met zich mee brengt. Het aantal personen verhoogt die dreiging nog verder, omdat aangeefster mede gelet op haar leeftijd van op dat moment 73 jaar niet opgewassen was tegen deze indringers.
Aangeefster heeft haar eerste verklaring afgelegd op 12 mei 2019 om 03:40 uur. Later die ochtend om 09:45 uur heeft zij verklaard dat man 1, die het woord deed, ‘mogelijk een zwarte stok in zijn handen had, deze met beide handen vasthield en deze voor zich hield’. De verdediging heeft aangevoerd dat door deze formulering twijfel kan bestaan over het al dan niet aanwezig zijn van de stok. Het gebruik van het woord ‘mogelijk’ ziet naar het oordeel van de rechtbank op de kleur of de aard van het voorwerp in de handen van de man. Dat blijkt uit het vervolg van de zin waarin aangeefster zonder enig voorbehoud aangeeft hoe de man dat voorwerp vast had. De aangifte komt in die zin bovendien overeen met de verklaring van [naam 2] dat één van de daders die de woning in is gegaan een knuppel bij zich had. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat één van de daders een stok of knuppel bij zich had en dat hij die op een zodanige manier bij zich droeg dat die voor aangeefster zichtbaar was. Gelet hierop en op het hierboven omschreven optreden door de drie daders in de woning vormde het vasthouden van de stok of knuppel een onderdeel van de bedreiging met geweld. Door onder die omstandigheden te vragen waar het geld was is naar het oordeel van de rechtbank tevens sprake van ‘dreigend vragen’ als omschreven in de tenlastelegging.
Geweld en bedreiging met geweld – medeplegen door verdachten die niet in de woning zijn geweest
De vraag is of de medeplegers die niet in de woning zijn geweest opzet hebben gehad op het plegen van geweld en bedreiging met geweld door de drie daders die wel in de woning van aangeefster waren. Uit het dossier blijkt niet van ‘vol opzet’. Vervolgens moet beoordeeld worden of sprake was van voorwaardelijk opzet, waarbij de vraag moet worden beantwoord of zij bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat geweld zou worden gebruikt bij de diefstal, of dat met geweld gedreigd zou worden. Voor zover daarvan niet blijkt uit hun eigen verklaringen kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Zoals hierboven overwogen is door de verdachten een plan gemaakt om het feit te plegen. De rechtbank gaat ervan uit dat alle verdachten van alle onderdelen van het plan op de hoogte waren nu niet is gesteld of gebleken dat dit anders is.
Vooraf was bekend dat er op het moment van binnendringen in de woning één of meer personen in de woning aanwezig zouden zijn. Gelet op de aanwezigheid van de dagopbrengst van [festival] in die woning kon rekening gehouden worden met de mogelijkheid van verzet door de persoon of personen in de woning. Daar is bij de planning vooraf kennelijk over nagedacht en een oplossing voor gevonden, gelet op de meegenomen stok of knuppel en het binnengaan van de woning met drie personen. Naar het oordeel van de rechtbank was onder die omstandigheden de aanmerkelijke kans aanwezig dat bij de diefstal van het geld geweld zou worden gebruikt of dat daarmee gedreigd zou worden.
De rechtbank is van oordeel dat, naast de drie daders die de woning ingegaan zijn, ook de medeverdachten die aanmerkelijke kans hebben aanvaard door de drie daders met de stok of knuppel naar de woning te vervoeren (de chauffeurs van de Toyota IQ en de grijze Volkswagen Polo) dan wel door zich op geen enkele zichtbare manier te distantiëren van de uitvoering van het plan. Er is niet gebleken van contra-indicaties.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat ook de medeplegers die niet in de woning van aangeefster zijn geweest (voorwaardelijk) opzet hadden op het plegen van geweld en bedreiging met geweld door de medeplegers die wel in de woning zijn geweest.
4.3.3.3
Weggenomen bedrag
De rechtbank constateert dat in de tenlastelegging is opgenomen dat er op 12 mei 2019 een bedrag van € 423.650,-, althans € 362.980,- is weggenomen. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen bewijsmiddel op basis waarvan buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat een van de ten laste gelegde bedragen is weggenomen bij het plegen van het feit. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onderdeel dat ziet op de genoemde bedragen. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er een grote hoeveelheid geld is weggenomen.
4.3.3.4
Nadere bewijsoverweging
Verdachte heeft er voor gekozen om over zijn betrokkenheid bij het feit te zwijgen. Ter beoordeling is of de rechtbank voor het bewijs kan meewegen dat verdachte geen redengevende verklaring heeft gegeven voor de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen als hiervoor vermeld.
In de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 februari 1996 in de zaak Murray tegen Verenigd Koninkrijk, (NJ 1996/725) overwoog het EHRM het volgende.
The national court cannot conclude that the accused is guilty merely because he chooses to remain silent. It is only if the evidence against the accused "calls" for an explanation which the accused ought to be in a position to give that a failure to give any explanation "may as a matter of common sense allow the drawing of an inference that there is no explanation and that the accused is guilty".
De rechter mag het zwijgen van verdachte alleen meewegen indien sprake is van een "prima facie" case tegen de verdachte, inhoudende:
A case consisting of direct evidence which, if believed and combined with legitimate inferences based upon it, could lead a properly directed jury to be satisfied beyond reasonable doubt that each of the essential elements of the offence is proved. The question in each particular case is whether the evidence adduced by the prosecution is sufficiently strong to require an answer.
De Hoge Raad overwoog, onder meer in het arrest van 30 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1162), het volgende.
De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op artikel 29, eerste lid Sv, niet tot bewijs bijdragen. De rechter mag echter bij zijn bewijsoordeel in aanmerking nemen dat verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegd feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van een “prima facie” zaak, namelijk dat de zaak bewijsbaar is zonder rekening te houden met het stilzwijgen van verdachte. Dit betekent dat eventueel conclusies uit het stilzwijgen van de verdachte mogen worden getrokken omtrent een punt waar juist verdachte een specifieke toelichting op kan geven. Het stilzwijgen kan dan als ondersteuning dienen voor de juistheid van de conclusies die de rechtbank uit het aanwezige bewijs trekt.
Nu sprake is van een zaak waarin bewijsmiddelen om een antwoord van verdachte vragen zal dit geconcretiseerd moeten worden in een of meer feiten of omstandigheden die weliswaar op grond van de bewijsmiddelen zouden kunnen worden aangenomen, maar waarbij enige twijfel niet afwezig is: het stilzwijgen van een verdachte daarover sterkt de rechter dan in zijn oordeel omtrent de juistheid van die mogelijke aanname.
In dit kader overweegt de rechtbank dat verdachte heeft gezwegen op vragen over de hierboven genoemde telefonische contacten die hij had in de nacht van 11 op 12 mei 2019 met onder meer andere overvalstelefoons en over zijn verplaatsingen die nacht. Nu verdachte hierover niet heeft verklaard, terwijl juist hij hierop een specifieke toelichting had kunnen geven, ziet de rechtbank in het stilzwijgen van verdachte een ondersteuning voor de juistheid van de conclusie van de rechtbank dat deze telefonische contacten en de verplaatsingen in verband stonden met de uitvoering van het primair ten laste gelegde feit.
4.3.3.5
Conclusie
De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich op 12 mei 2019 samen met mededaders schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met bedreiging van geweld in de woning aan De [adres 3] in Grijpskerke.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 primair.
op 12 mei 2019 te Grijpskerke, gemeente Veere, omstreeks 03:15 uur,
in een woning aldaar gelegen aan [adres 3]
tezamen en in vereniging met anderen, een grote hoeveelheid geld, die
aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten
aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van
braak, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld
tegen [naam 15] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en, gemakkelijk te maken, door omstreeks 03.15 uur in de nacht een ruit van de
woning van die [naam 15] in te gooien en vervolgens de woning binnen te gaan
en naar boven te lopen - gekleed in het zwart/donker en met bivakmutsen op,
in elk geval met gezichtsbedekking, en met een stok/knuppel in de handen en
vervolgens aan die [naam 15] dreigend te vragen waar het geld lag.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen van viereneenhalf jaar. Zij heeft in de strafeis ook rekening gehouden met artikel 63 Sr en de rol van verdachte ten opzichte van die van de mededaders.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat naar voren gebracht dat moet worden uitgegaan van de straforiëntatiepunten voor inbraak in een woning, en niet die voor een overval op een woning. Verdachte heeft geen recente veroordelingen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte en de mededaders hebben zich op 12 mei 2019 schuldig gemaakt aan de diefstal met bedreiging van geweld in een woning waarin een 73-jarige vrouw en haar 3-jarige kleindochter lagen te slapen.
Drie van de daders hebben zich op intimiderende en dreigende wijze midden in de nacht de toegang tot de woning verschaft door een stoeptegel door het raam van de voordeur te gooien en met drie man met gezichtsbedekking, waaronder één man met een stok/knuppel, de trap naar de bovenverdieping op te gaan en daar de vrouw dreigend te vragen waar het geld was. Dit moet voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring zijn geweest, zowel voor haarzelf als ook in relatie tot haar kleindochter waarvoor zij zich uiteraard verantwoordelijk voelde. Zij zijn beiden in de woning waar zij dachten veilig te zijn, op brute wijze overvallen en in gevaar gebracht. Hun privacy is op gewelddadige wijze geschonden. Door het optreden van het slachtoffer die de daders direct de kamer wees waar het geld lag, is verdere escalatie voorkomen. Een feit als dit is zeer bedreigend voor slachtoffers en het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers nog jarenlang ernstige gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. De impact op de slachtoffers is enorm geweest, zo blijkt ook uit de verklaring die namens het slachtoffer tijdens de zitting is voorgelezen. Bovendien nemen als gevolg van een dergelijk geweldsdelict de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe.
[benadeelde partij] is verantwoordelijk voor het jaarlijkse muziekfestival [festival] in Grijpskerke. Dit festival werd in 2019 voor de 25ste keer georganiseerd en het heeft in de festivalwereld binnen en buiten Zeeland grote bekendheid gekregen en een naam van betekenis opgebouwd. De organisatie steunt op de betrokkenheid en het werk van veel vrijwilligers. De diefstal van de dagopbrengst van het festival in 2019 is bij de [benadeelde partij] en allen die daar bij betrokken zijn, hard aangekomen. Het heeft geleid tot grote materiële schade als ook tot gevoelens van onveiligheid, verontwaardiging en boosheid. Dit blijkt onder meer uit de verklaring die ter zitting namens de [benadeelde partij] is voorgelezen en het blijkt ook uit de grote belangstelling vanuit de stichting en de vrijwilligers voor deze strafzaak.
De daders hebben in georganiseerd verband volgens een vooraf gemaakt plan gehandeld en zij hebben, zo is de indruk, niet nagedacht over de gevolgen van hun handelen. Daar komt bij dat zij allen geen verantwoordelijkheid hebben genomen voor het feit waarvoor zij worden veroordeeld. Voor deze proceshouding hebben verdachten bewust gekozen en het is voor de rechtbank tekenend voor de wijze waarop zij kennelijk in het leven staan.
De rechtbank rekent dit verdachte en de mededaders bijzonder zwaar aan.
Strafblad en artikel 63 Sr
Bij de bepaling van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte van 16 september 2021 waaruit blijkt dat hij in het verleden is veroordeeld wegens het plegen van een gekwalificeerde diefstal, maar er zijn geen veroordelingen voor feiten met een recente pleegdatum.
Formeel is sprake van toepasselijkheid van artikel 63 Sr, gelet op het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 januari 2021, maar dit zal, gelet op de ernst van het feit waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt hoegenaamd niet van invloed zijn op de op te leggen straf.
Strafmaat
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en met de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De aard en ernst van het gepleegde feit bepalen in deze zaak de hoogte van de straf.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te noemen duur passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
Een bevel tot voorlopige hechtenis kan alleen worden gegeven wanneer is voldaan aan de ernstige bezwaren en gronden van artikelen 67 en 67a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Artikel 65, tweede lid, Sv bepaalt dat de rechtbank ook na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting de gevangenneming kan bevelen.
Het door de rechtbank bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aldus is voldaan aan artikel 67 Sv. Gelet op de beslissing van de rechtbank tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zijn ook de ernstige bezwaren, als bedoeld in artikel 67, derde lid, Sv tegen verdachte aanwezig. De ingevolge artikel 67a Sv benodigde gronden voor de voorlopige hechtenis zijn gelegen in de omstandigheden, namelijk dat er sprake is van een veroordeling voor een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt. Gelet op de berichtgeving en de belangstelling voor deze zaak is dat ook nu nog het geval. Daarbij heeft verdachte bij dit feit deel uitgemaakt van een groep daders waaronder twee broers van hem en twee andere daders ( [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] ) die in het OVC-gesprek van 29 juli 2019 (tijdstip 16:48 uur) na het feit al plannen aan het beramen waren voor het plegen van strafbare feiten in de toekomst. In dat gesprek wordt immers door [medeverdachte 6] gezegd: “We moeten echt klappen, misschien over een jaar, misschien binnen een halfjaar of 3 jaar. Maar er gaat één dikke klapper komen.” Daarop reageert [medeverdachte 4] “De basis is gelegd, de volgende keer willen ze weer met zijn allen en weer en weer. Snap je? En weer.” Dit draagt ook bij aan het recidiverisico aangezien op basis van genoemde relaties aannemelijk is te achten dat ook verdachte bij nieuwe plannen zal worden betrokken. Hieruit komt naar voren dat het recidiverisico voldoende concreet en acuut is.
Bij de vervolgvraag of de voorlopige hechtenis in dit geval moet worden toegepast, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en de verdachte tegen elkaar af te wegen en na te gaan of voorlopige hechtenis ook wenselijk is. Mede gegeven de rechtmatige detentie na veroordeling, rechtvaardigt in dit geval de ernst van het bewezen verklaarde feit – ook in aanmerking genomen de hoogte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf – het ambtshalve bevelen van de gevangenneming.

7.De benadeelde partijen

7.1
[naam 15]
De benadeelde partij [naam 15] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij vordert een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast wordt een bedrag van € 956,- aan proceskosten gevorderd. Ter terechtzitting zijn de gevorderde proceskosten vermeerderd met 8 uur x het uurtarief van € 265,-. Verder is om een hoofdelijke veroordeling en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De verdediging heeft de vordering betwist.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte het feit heeft medegepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Bij de begroting van de immateriële schade in deze zaak houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden, zoals deze zijn benoemd bij de strafmaatbepalende factoren. Daarbij is in het bijzonder gelet op het feit dat de benadeelde partij toentertijd een 73-jarige vrouw was en zij die avond zorg droeg voor haar destijds driejarige kleindochter, die op dat moment in de woning lag te slapen. De benadeelde partij is in de nachtelijke uren in haar eigen huis onverhoeds geconfronteerd met drie gemaskerde personen. Daarbij is een ruit ingegooid en is vervolgens dreigend aan de benadeelde partij gevraagd waar het geld is. Daarmee is er een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en haar gevoel van veiligheid in haar woning.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van € 2.000,- billijk.
Proceskosten
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand. Deze worden als gevorderde proceskosten op de voet van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering aangemerkt. Deze kosten zullen aan de hand van het Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven worden begroot. Voor het opstellen van de vordering en het bijwonen van de zitting zal de rechtbank de kosten voor rechtsbijstand begroten op € 956,- (zijnde 2 punten vermenigvuldigd met het toepasselijke liquidatietarief van € 478,-).
De benadeelde partij heeft de vordering van de proceskosten ter terechtzitting mondeling vermeerderd met 8 uur x het uurtarief van € 265,- vanwege de zittingsduur. Hiervoor geldt dat dit gedeelte niet voor toewijzing in aanmerking komt. Gelet op de aard van de vorderingen en de zittingsduur, ziet de rechtbank wel aanleiding om bij de vorderingen van beide benadeelde partijen de gevorderde punten voor de aanwezigheid ter terechtzitting toe te kennen.
Schadevergoedingsmaatregel, wettelijke rente en hoofdelijkheid
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf 12 mei 2019. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, nu sprake is van een verenigingsdelict. Dit betekent dat verdachte en zijn mededaders ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn mededaders de schade hebben vergoed.
7.2
[benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] , gevestigd in Grijpskerke, vertegenwoordigd door [naam 16] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij vordert een bedrag van € 362.980,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast wordt een bedrag van € 4.982,- aan proceskosten gevorderd. Ter terechtzitting zijn de gevorderde proceskosten vermeerderd met 8 uur x het uurtarief van € 265,-. Verder is om een hoofdelijke veroordeling en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Daarbij is tevens verzocht om de voorschotregeling van toepassing te verklaren.
De verdediging heeft de vordering betwist.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft medegepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Omvang van de schade
De rechtbank stelt vast dat op basis van het dossier noch de vordering van de benadeelde partij met zekerheid valt vast te stellen hoe hoog de concreet geleden schade is. Onduidelijk blijft welk exact bedrag er is weggenomen op 12 mei 2019. Dit blijkt niet uit de eigen administratie van de benadeelde partij en evenmin uit de berekening van de fiscus, waarin slechts is vermeld welk bedrag vermoedelijk is weggenomen.
De rechtbank overweegt dat de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld zonder nader onderzoek, hetgeen een onevenredige vertraging van het strafgeding zou opleveren. Op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek kan de omvang van de schade in een dergelijk geval worden geschat. Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat de inkomsten ten tijde van het festival voornamelijk uit de verkoop van munten en kleding kwamen. Vast is komen te staan dat er op het festival [festival] hoofdzakelijk met contant geld werd betaald door de bezoekers. Tot 2019 was het immers niet mogelijk om elektronische betalingen te doen. Daardoor is het aannemelijk dat de administratie op het moment van de overval (nog) niet volledig was. De rechtbank zal de vordering en de onderbouwing, voor zover aanwezig, in het licht van die omstandigheden bezien.
Bij de schatting heeft de rechtbank mede acht geslagen op de gegevens van de Belastingdienst, in het bijzonder de aangifte van de omzetbelasting over het jaar 2018 door de benadeelde partij. Hieruit volgt dat de benadeelde partij in 2018 een omzet had van € 456.826,-. Zoals hiervoor overwogen betrof dit enkel contant geld, vanwege het ontbreken van de mogelijkheid van het doen van elektronische betalingen. Deze omzet was gebaseerd op een bezoekersaantal van 5.800. De benadeelde partij heeft onbetwist gesteld dat het aantal bezoekers in 2019 was gestegen tot 7.500. Hierdoor is het aannemelijk dat de inkomsten in 2019 hoger waren dan in 2018.
Uit de factuur van [bedrijf 5] blijkt dat de benadeelde partij 120.000 munten heeft ingekocht. Uit de administratie van de benadeelde partij valt af te leiden dat de munten op enig moment van de avond van 11 mei 2019 zijn uitverkocht en dat een deel van de munten opnieuw is verkocht. Volgens de administratie zijn er die dag in totaal 159.944 munten verkocht. Vermenigvuldigd met de verkoopprijs van € 2,50 komt dit neer op een bedrag van € 399.860,-. Het gedeelte dat via een pintransactie heeft betaald moet hierop in mindering worden gebracht, namelijk € 13.530,-. De opbrengst in contant geld van de muntverkoop schat de rechtbank daarmee op een bedrag van € 386.330,-.
Voor wat betreft de kledingverkoop is van belang dat uit de factuur van [bedrijf 6] blijkt dat de benadeelde partij voor een bedrag van € 14.999,16 aan kleding is ingekocht. Volgens de administratie van de benadeelde partij is in totaal aan € 17.380,- aan contant geld besteed aan kleding. Dat bedrag moet bij de opbrengst van de muntverkoop worden opgeteld. Volgens diezelfde administratie is er een contante betaling verricht door de benadeelde partij aan de cateraar ter hoogte van € 40.730,-, die in mindering moet worden gebracht. Dit komt neer op een schadebedrag van € 362.980,-.
Gelet op al het voorgaande, alsmede de omstandigheid dat de Belastingdienst ook van laatstgenoemd bedrag is uitgegaan voor de Btw-afdracht, ziet de rechtbank aanleiding de omvang van de schade te schatten op het gevorderde bedrag van € 362.980,-. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Proceskosten
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand. Deze worden als gevorderde proceskosten op de voet van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering aangemerkt. Deze kosten zullen aan de hand van het Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven worden begroot. Voor het opstellen van de vordering en het bijwonen van de zitting zal de rechtbank de kosten voor rechtsbijstand begroten op € 4.982,- (zijnde 2 punten vermenigvuldigd met het toepasselijke liquidatietarief van € 2.491,-).
De benadeelde partij heeft de vordering van de proceskosten ter terechtzitting mondeling vermeerderd met 8 uur x het uurtarief van € 265,- vanwege de zittingsduur. Hiervoor geldt dat dit gedeelte niet voor toewijzing in aanmerking komt. Gelet op de aard van de vorderingen en de zittingsduur, ziet de rechtbank wel aanleiding om bij de vorderingen van beide benadeelde partijen de gevorderde punten voor de aanwezigheid ter terechtzitting toe te kennen.
Schadevergoedingsmaatregel, wettelijke rente en hoofdelijkheid
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dat de benadeelde partij een rechtspersoon is, staat daaraan niet in de weg. Dit is anders voor wat betreft de voorschotregeling. Het verzoek van de benadeelde partij om te bepalen dat de voorschotregeling ook van toepassing is, wordt afgewezen. Dit vindt geen steun in de wet.
Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf 12 mei 2019. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, nu sprake is van een verenigingsdelict. Dit betekent dat verdachte en zijn mededaders ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover de mededaders de schade hebben vergoed.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
1. primair
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld
tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
* [naam 15]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 15] van € 2.000,- (tweeduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
12 mei 2019 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 956,- (negenhonderdzesenvijftig euro);
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 15] € 2.956,- (tweeduizendnegenhonderdzesenvijftig euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 mei 2019 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 39 (negenendertig) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
* [benadeelde partij]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van
€ 362.980,- (driehonderdtweeënzestigduizendnegenhonderdtachtig euro) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 mei 2019 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 4.982,- (vierduizendnegenhonderdtweeëntachtig euro);
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] € 367.962 (driehonderdzevenenzestigduizendnegenhonderdtweeënzestig euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 mei 2019 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 540 (vijfhonderdveertig) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- beveelt de gevangenneming van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Politie Eenheid Zeeland – West-Brabant, districtsrecherche Zeeland, onderzoek Vico, bestaande uit een eindproces-verbaal en vier aanvullende processen-verbaal.
2.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 15] van 12 mei 2019, pagina 67 en 68.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 15] van 21 november 2019, pagina 70, eerste tot en met vierde alinea, en elfde tot en met laatste alinea en pagina 71, elfde alinea..
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 1] van 31 juli 2019, pagina 753, derde en vijfde alinea.
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 1] van 7 augustus 2019, pagina 758, laatste alinea.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 1] van 12 augustus 2019, pagina 768, onder ‘Tape’ eerste, tweede, derde, vijfde, negende, elfde en dertiende alinea.
7.Weergave van het gesprek op pagina 331.
8.Weergave van het gesprek op pagina 333.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2019, pagina 189, met als bijlage 2 de foto op pagina 191.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 12 augustus 2019, pagina 213 en 214.
11.Proces-verbaal van bevindingen van 17 augustus 2019, pagina 216 en 217.
12.Verklaring van [naam 2] van 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, blad 5, eerste alinea.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 15] van 12 mei 2019, pagina 67, het op één na laatste gedachtestreepje onder ‘Man 1’.
14.Verklaring van [naam 2] van 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, blad 4, eerste alinea.
15.Proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2019, pagina 1248, negende, tiende en elfde gedachtestreepje.
16.Proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2019, pagina 1249, eerste gedachtestreepje.
17.Verklaring van [naam 2] van 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, blad 6, tweede alinea.
18.Proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2019, pagina 1248, zesde en dertiende gedachtestreepje.
19.Proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2019, pagina 1248, éénendertigste gedachtestreepje.
20.Verklaring van [naam 2] van 17 december 2020 tegenover de rechter-commissaris, blad 4, vierde alinea.
21.Proces-verbaal van verhoor van getuige onder nummer [nummer 2] van 17 mei 2020, zonder paginanummer (los document), blad 2.
22.Proces-verbaal van bevindingen van 7 augustus 2019, pagina 171, 172 en 173.
23.Foto op pagina 191 als bijlage 2 bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2019, pagina 189 (over het tijdstip dat te zien is op de camerabeelden: gebleken is dat de aangegeven tijd op de camerabeelden overeenstemt met de werkelijke tijd. Op de foto’s op pagina 177 is op de onderste foto een klok te zien die dezelfde tijd aangeeft als de tijd op de camerabeelden).
24.Proces-verbaal bevindingen camerabeelden van 13 mei 2019, pagina 195 en 196.
25.Proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2019, pagina 199 tot en met 201.
26.Proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2019, pagina 207, met foto’s van de camerabeelden op pagina’s 208 tot en met 211.
27.Proces-verbaal van bevindingen van 12 augustus 2019, pagina 213 en 214.
28.Proces-verbaal van bevindingen van 27 mei 2019, pagina 237 en 238
29.Proces-verbaal van bevindingen van 31 augustus 2019, pagina 240 tot en met 243.
30.Proces-verbaal van bevindingen van 19 augustus 2019, pagina 258.
31.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 8] van 13 mei 2019, pagina 82.
32.Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2019, pagina 366 tot en met 378, met als bijlage een schema van bel-/contactmomenten van de telefoonnummers van verdachten en van de prepaid-telefoons.
33.Proces-verbaal van bevindingen van 23 juli 2019, pagina 267 en 268.
34.Proces-verbaal van bevindingen van 5 december 2019, pagina 628.
35.Proces-verbaal van bevindingen van 5 november 2019, pagina 605.
36.Proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2019, pagina 659, tabel onderaan, en pagina 660, laatste alinea.
37.Proces-verbaal van bevindingen van 22 oktober 2019, pagina 665.
38.Proces-verbaal van bevindingen van 22 oktober 2019, pagina 665, laatste alinea.
39.Proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2019, pagina 661, tweede alinea.
40.Algemene bron: [website 2]
41.Proces-verbaal van bevindingen ‘onderzoek telecommunicatie 11 en 12 mei 2019’ van 23 december 2019, pagina 366 tot en met 377.
42.Proces-verbaal van verhoor van [naam 9] van 24 september 2019, pagina 137, tweede, zevende en negende alinea.
43.Proces-verbaal ‘Tonen selectie bij meervoudige fotobewijsconfrontatie’ van 2 oktober 2019, pagina 425 en 426.
44.Proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2019, pagina 288 en 289.
45.Rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Grijpskerke op 12 mei 2019’ van 10 september 2019 van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), pagina 445 tot en met 449 en pagina 450 van het derde aanvullend proces-verbaal op dossier relaas ZB1R019025-46.
46.Proces-verbaal van bevindingen van 10 februari 2020, pagina 308 tot en met 311.
47.Proces-verbaal van bevindingen van 21 augustus 2019, pagina 278 en 279, met als bijlage foto’s op pagina 280 tot en met 285.
48.Proces-verbaal van bevindingen van 10 februari 2020, pagina 304 tot en met 306 van het aanvullend dossier.
49.Proces-verbaal van verhoor van 24 september 2019, pagina 1161
50.Proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2020, pagina 383 tot en met 386, van het tweede aanvullend proces-verbaal.
51.Factuur van [reisbureau] gericht aan [naam 14] betreffende een reis naar Kos met vertrekdatum
52.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 17] van 14 augustus 2019, pagina 457 en pagina 458, eerste, tweede, derde en zesde alinea.
53.Proces-verbaal van bevindingen (ongedateerd) betreffende ‘bevindingen digitale gegevens telefoon [naam 18] ’ op pagina 546 en 547 (foto links boven).
54.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 14] van 9 september 2019, pagina 133
55.Proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2020, pagina 316, laatste gedachtestreepje, van het aanvullend proces-verbaal.
56.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 19] van 12 november 2019, pagina 1509, eerste alinea.
57.Proces-verbaal van bevindingen van 29 augustus 2019, pagina 517, met als bijlage een foto van een kwitantie van [incassobureau] van 23 mei 2019, pagina 520, en een foto van een ‘bewijs van ontvangst’ van 23 mei 2019 van [zorgverzekeraar] op pagina 521.
58.Een e-mailbericht van [incassobureau] , onder meer inhoudende dat [medeverdachte 3] op
59.Proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2020, pagina 313 en 314 van het aanvullend proces-verbaal.