ECLI:NL:RBZWB:2021:5964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
AWB- 21_800
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar omgevingsvergunning voor tijdelijke boogkassen en tunnels

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 17 december 2020 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, waarin het bezwaar van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor de aanleg van tijdelijke boogkassen, tunnels en stellingen met regenkap en wandelkappen niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft op 26 november 2021 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure.

Eiser heeft aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ondanks dat het college de omgevingsvergunning ambtshalve heeft verleend. Eiser betoogde dat zijn bezwaar niet niet-ontvankelijk verklaard had mogen worden, omdat er een besluit is genomen dat gepubliceerd is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelde vast dat er geen nieuwe aanvraag was ingediend vóór het primaire besluit van 13 juli 2020, waardoor de verleende omgevingsvergunning niet kon worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft het beroep ongegrond verklaard. Eiser kan echter rechtsmiddelen aanwenden tegen het nieuwe besluit van het college dat op 29 september 2021 is bekendgemaakt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot een proceskostenveroordeling en heeft opgemerkt dat het besluit van 29 september 2021 geen onderdeel uitmaakt van het onderhavige geschil.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/800 WABOA

uitspraak van 26 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 december 2020 (bestreden besluit) van het college over de niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning voor de aanleg van tijdelijke boogkassen, tunnels en stellingen met regenkap en wandelkappen aan de [adres] te [plaatsnaam] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 oktober 2021. Eiser is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en
[naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 18 juli 2019 heeft [naam bedrijf] bij het college een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van tijdelijke boogkassen, tunnels en stellingen met regenkap en wandelkappen aan de [adres] ongenummerd te [plaatsnaam] .
Bij besluit van 14 april 2020 heeft het college besloten de ingediende aanvraag buiten behandeling te stellen.
Tegen het besluit van 14 april 2020 is geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
Bij besluit van 13 juli 2020 (primair besluit) heeft het college alsnog aan [naam bedrijf] een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van tijdelijke boogkassen, tunnels en stellingen met regenkap en wandelkappen aan de [adres] ongenummerd te [plaatsnaam] .
Bij brief van 27 juli 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij bestreden besluit van 17 december 2020 heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen aanvraag aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag ligt en dat daarom het besluit van 13 juli 2020 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij het bestreden besluit heeft het college tevens het primaire besluit van 13 juli 2020 ingetrokken.
Op 10 juli 2021 heeft [naam bedrijf] bij het college een nieuwe aanvraag ingediend voor het tijdelijk plaatsen van wandelkappen aan de [adres] ongenummerd te [plaatsnaam] .
In het Gemeenteblad van 29 september 2021 heeft het college bekendgemaakt dat zij een besluit hebben genomen op de nieuwe aanvraag. Het college heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het aangevraagde vergunningvrij is.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat, ook al is er sprake van een ambtshalve genomen omgevingsvergunning die rechtens niet genomen had mogen worden, dit onverlet laat dat er kennelijk een besluit in de zin van de Awb is genomen en is gepubliceerd. Een bezwaar daartegen ingediend zou daarom niet reeds niet-ontvankelijk zijn. De opvatting van het college is derhalve in strijd met de artikelen 1:3 en 6:4 van de Awb. Ook het beginsel van fair play is volgens eiser in het geding.
Bij brief van 7 oktober 2021 heeft eiser aangegeven van mening te zijn dat zijn bezwaargronden tegen het primaire besluit op grond van artikel 6:19 van de Awb van rechtswege mede betrekking hebben op het besluit op de nieuwe aanvraag waarbij is besloten dat het aangevraagde vergunningvrij is.
3. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Op grond van artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
4.1
In geschil is of het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daaraan gaan de vragen vooraf of er sprake is van een aanvraag en een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat van beide geen sprake is. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De rechtbank stelt vast dat het college bij besluit van 14 april 2020 heeft beslist op de aanvraag van 18 juli 2019 van [naam bedrijf] . De aanvraag is bij dit (nu onherroepelijke) besluit buiten behandeling gesteld. De rechtbank stelt tevens vast dat vóór het nemen van het primaire besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning van 13 juli 2020 geen nieuwe aanvraag is ingediend. De rechtbank is het daarom met het college eens dat nu aan de verleende omgevingsvergunning van 13 juli 2020 geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb ten grondslag ligt, de verleende omgevingsvergunning niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ook heeft het college bij het bestreden besluit de omgevingsvergunning ingetrokken, waardoor er ook geen bouwtitel (meer) is.
De rechtbank merkt nog op dat eiser rechtsmiddelen aan kan wenden tegen het nieuwe besluit van het college, dat op 29 september 2021 is bekendgemaakt in het Gemeenteblad. Uit een oogpunt van fair play wordt eiser niet in zijn processuele mogelijkheden, om de omgevingsvergunning - waar het hem feitelijk om te doen is - aan te vechten, beknot.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit besluit geen onderdeel uit van het onderhavige geschil. Het besluit betreft een reactie op een nieuwe aanvraag van 10 juli 2021 en is geen besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit waar het beroep van rechtswege mede betrekking op heeft op grond van artikel 6:19 van de Awb.
5. De rechtbank is van oordeel dat de het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 26 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.