ECLI:NL:RBZWB:2021:5958

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
BRE 20/9021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ambtshalve vermindering aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak van de inspecteur van 9 september 2020, waarin het bezwaar van de belanghebbende tegen de ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012 ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 20 oktober 2021 een zitting gehouden, waar zowel de belanghebbende als de vertegenwoordiger van de inspecteur, mr. [verweerder], aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de definitieve aanslag IB/PVV 2012 op 29 augustus 2013 is vastgesteld en dat deze op 3 augustus 2018 ambtshalve is verminderd. De inspecteur heeft het bezwaar van de belanghebbende tegen deze vermindering ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelt dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Dit is gebaseerd op artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001, dat stelt dat een ambtshalve vermindering alleen kan plaatsvinden bij een voor bezwaar vatbare beschikking, indien daar een verzoek aan ten grondslag ligt. Aangezien de inspecteur de aanslag ambtshalve heeft verminderd zonder een verzoek, is het bezwaar ongegrond verklaard, wat de rechtbank onjuist acht.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, maar gelast wel dat de inspecteur het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 vergoedt. De uitspraak is gedaan door rechter K.S. Nandram, in aanwezigheid van griffier W.C.C. Koreman-de Bok, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/9021
uitspraak van 23 november 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 9 september 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012 (aanslagnummer: [aanslagnummer] ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, mr. [verweerder] .

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan haar vergoedt.

2.Gronden

2.1.
De definitieve aanslag IB/PVV 2012 is vastgesteld met dagtekening 29 augustus 2013. Met dagtekening 3 augustus 2018 is de aanslag ambtshalve verminderd. Op de verminderingsbeschikking is vermeld dat bezwaar mogelijk is. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de ambtshalve vermindering ongegrond verklaard.
2.2.
De inspecteur heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. De rechtbank acht dit juist en zal dat hierna uitleggen.
2.3.
De bepalingen met betrekking tot het ambtshalve verminderen van een aanslag IB/PVV zijn opgenomen in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Op grond van artikel 9.6, derde lid, Wet IB 2001 wordt een ambtshalve vermindering uitsluitend bij voor bezwaar vatbare beschikking genomen, indien daaraan een verzoek ten grondslag ligt. In de gevallen waarin de inspecteur ambtshalve vermindering verleent, zonder dat daar een verzoek aan ten grondslag ligt, staat geen bezwaar open. Het belastingrecht kent een gesloten stelsel van rechtsmiddelen. De onjuiste rechtsmiddelverwijzing op de uitspraak op bezwaar rechtvaardigt geen andere conclusie [1] .
2.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur zonder een daaraan ten grondslag liggend verzoek, de aanslag IB/PVV 2012 ambtshalve heeft verminderd. Gelet daarop had de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu het bezwaar ongegrond is verklaard, is dat onjuist en is het beroep in zoverre gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet toe komt aan een verdere (inhoudelijke) beoordeling van het geschil.
2.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De inspecteur dient het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Nandram, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 23 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
de uitspraak te ondertekenen>
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.vgl. ECLI:NL:GHLEE:2007:BB5080, r.o. 4.5.