ECLI:NL:RBZWB:2021:5952

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
02-045272-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens onvoldoende bewijs en onrechtmatig verkregen gegevens

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1971, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd verdacht van het bemoeilijken van de opsporing van een misdrijf door de buit van dat misdrijf te tellen, te verdelen en veilig te stellen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de zittingen van 19, 20 en 21 oktober 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatiegegevens van de verdachte onrechtmatig zijn verkregen, omdat er geen voorafgaande onafhankelijke toetsing heeft plaatsgevonden, zoals vereist door het Europees recht. Dit vormverzuim werd als onherstelbaar beschouwd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting, omdat de verdediging in staat was om commentaar te leveren op de bewijsmiddelen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat, hoewel er aanwijzingen waren voor betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal, het bewijs onvoldoende was om te concluderen dat hij de opsporing van het misdrijf had bemoeilijkt. De verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-045272-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 19, 20 en 21 oktober 2021, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 mei 2019 samen met anderen de opsporing van een misdrijf heeft bemoeilijkt door de buit van dat misdrijf te tellen, te verdelen en veilig te stellen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het feit kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte betrokken was bij de diefstal of dat hij daarvan wist. Er is bovendien sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, omdat de verkeers- en locatiegegevens in strijd met het Unierecht zijn gevorderd. Deze gegevens moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs.
Als de rechtbank dit niet volgt, moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake is van een strafuitsluitingsgrond in de zin van artikel 189, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte is namelijk een oom van drie medeverdachten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vormverzuim
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) heeft in zijn arrest van 2 maart 2021 in de zaak Prokuratuur (ECLI:EU:C:2021:152) onder meer geoordeeld in welke gevallen verkeers- en locatiegegevens in een strafzaak mogen worden gebruikt.
Uit dit arrest volgt dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot de in het arrest bedoelde communicatiegegevens slechts is toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. De rechtbank zal dus eerst beoordelen of het opvragen van de betreffende gegevens in deze zaak plaatsvond in het kader van een procedure ter bestrijding van zware criminaliteit.
Zware criminaliteit?
De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte uitsluitend wordt verdacht van artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht en dat dit feit een strafmaximum kent van een gevangenisstraf van zes maanden. Voor dit feit is geen voorlopige hechtenis toegestaan. Gelet hierop – zo begrijpt de rechtbank het standpunt van de verdediging – kan de verdenking niet worden aangemerkt als zware criminaliteit en was toegang tot zijn gegevens niet toegestaan.
De rechtbank stelt vast dat de communicatiegegevens van verdachte zijn gevorderd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar het medeplegen van een diefstal met geweld op 12 mei 2019. Niet ter discussie staat dat dit delict moet worden aangemerkt als zware criminaliteit. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie dat de betreffende communicatiegegevens zijn verkregen in het kader van een procedure ter bestrijding van zware criminaliteit. Dat verdachte op basis van de uitkomsten van het onderzoek uiteindelijk is gedagvaard voor een lichter feit, maakt dit niet anders. Het verweer wordt verworpen.
Voorafgaande toetsing?
Verder volgt uit het arrest van het HvJ EU dat het aan de nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Van belang is dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een andere onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid, mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een openbaar ministerie dat strafrechtelijke onderzoeken leidt en in voorkomend geval ook optreedt als openbaar aanklager tijdens strafprocedures. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging.
De rechtbank is van oordeel dat het arrest zich niet beperkt tot verkeers- en locatiegegevens die op grond van een wettelijke bewaarplicht door de aanbieder worden bewaard. Het dictum van het arrest is algemeen geformuleerd.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen tot gegevensverstrekking, hoewel deze zijn gedaan in overeenstemming met de voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering, achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande onafhankelijke toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. De gegevens die op grond van deze vorderingen zijn verstrekt, zijn daarom onrechtmatig verkregen.
Rechtsgevolg?
Vervolgens moet worden nagegaan welke rechtsgevolgen moeten worden verbonden aan dit vormverzuim. Het HvJ EU heeft in het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 een beoordelingskader gegeven voor de vraag hoe omgegaan moet worden met processen-verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht zijn verkregen. Het HvJ EU overweegt daarin dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie/bewijs, met dien verstande dat deze regels moeten voldoen aan het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
In zijn arrest van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) overweegt de Hoge Raad dat aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen als uitgangspunt ten grondslag ligt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
In de zaak van verdachte zijn met betrekking tot verdachte voor twee telefoonnummers vorderingen tot verstrekking van de verkeers- en locatiegegevens afgegeven, per telefoonnummer één vordering. Deze vorderingen zijn afgegeven op 24 oktober 2019 en
25 oktober 2019. Deze betreffen gegevens over een periode van ruim vijf maanden.
Zoals hiervoor al is overwogen, zijn de bewaarde gegevens weliswaar opgevraagd in overeenstemming met de wettelijke regeling maar is daarbij – achteraf bezien - in strijd gehandeld met het Unierecht. De onrechtmatige toegang tot deze historische verkeers- en locatiegegevens moet worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit verzuim levert een schending op van het in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het is vaste rechtspraak dat een dergelijke schending niet zonder meer maakt dat er ook sprake is van een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verdediging in de gelegenheid geweest om doeltreffend commentaar te leveren op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waaronder de betreffende gegevens, en is het recht van hoor en wederhoor geëerbiedigd zodat van een inbreuk op artikel 6 EVRM geen sprake is. Ook is de inbreuk van de in artikel 8 EVRM gewaarborgde privacyrechten niet zo aanzienlijk geweest dat bewijsuitsluiting het enig passende rechtsgevolg is. Niet kan immers worden gezegd dat op grond van de verstrekte historische verkeersgegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van verdachte is verkregen, nu in de opgevraagde periodes de nadruk ligt op gegevens die zien op twee dagen in die periodes, te weten 11 en 12 mei 2019. Verder is niet aangevoerd welke persoonlijke informatie kon worden achterhaald die de ernst aangeeft van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Bovendien weegt de rechtbank mee dat het aannemelijk is dat de rechter-commissaris – indien deze was benaderd met het verzoek de vorderingen vooraf te toetsen – toestemming zou hebben gegeven voor het doen van deze vorderingen.
Dit brengt met zich dat de rechtbank zal volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
4.3.2
Vrijspraak
Op zondag 12 mei 2019 om 03:15 uur werd er ingebroken op het adres [adres 2] Hierbij is een ruit ingegooid en werd de woning betreden door drie gemaskerde mannen. In de woning werd een groot geldbedrag weggenomen. Dit betrof de contante dagopbrengst van [naam 1] . Aan verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen in Vlissingen deze buit heeft geteld, verdeeld en veiliggesteld.
De rechtbank stelt op basis van de communicatiegegevens vast dat het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] enkele uren na de overval binnen een korte periode meerdere malen contact zoekt met het telefoonnummer van verdachte. Dit contact komt op een gegeven moment ook tot stand. Verder blijkt uit diezelfde gegevens dat de telefoon van verdachte zich daarna verplaatst van ’s-Heer Arendskerke naar Goes. Vervolgens verplaatst zijn telefoon zich nagenoeg gelijktijdig met die van [medeverdachte] naar Vlissingen.
Daarbij komt dat er vraagtekens zijn te plaatsen bij de verklaring van verdachte, in het licht van de bevindingen uit het onderzoek.
Hoewel deze feiten en omstandigheden wijzen op betrokkenheid van verdachte bij de diefstal met geweld, zijn deze onvoldoende voor het bewijs dat verdachte de opsporing naar dat misdrijf heeft bemoeilijkt door de buit te tellen, te verdelen of veilig te stellen. Ook bieden deze omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten om een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen te bewijzen. Dit betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

5.De benadeelde partijen

5.1
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij vordert een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast wordt een bedrag van € 956,- aan proceskosten gevorderd. Ter terechtzitting zijn de gevorderde proceskosten vermeerderd met 8 uur x het uurtarief van € 265,-. Verder is om een hoofdelijke veroordeling en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
5.2
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] , gevestigd in [vestigingsplaats benadeelde partij 2] , vertegenwoordigd door
[naam 2] , heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij vordert een bedrag van € 362.980,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast wordt een bedrag van € 4.982,- aan proceskosten gevorderd.
Ter terechtzitting zijn de gevorderde proceskosten vermeerderd met 8 uur x het uurtarief van € 265,-. Verder is om een hoofdelijke veroordeling en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Daarbij is tevens verzocht om de voorschotregeling van toepassing te verklaren.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt [benadeelde partij 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt [benadeelde partij 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2021.