ECLI:NL:RBZWB:2021:5922

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9018
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door invalide vrouw

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, een invalide vrouw, en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De belanghebbende had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen, gedateerd op 17 augustus 2020, omdat zij geen parkeerbelasting had voldaan terwijl zij haar auto had geparkeerd op een parkeerplaats waar dit wel verplicht was. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze naheffingsaanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in een uitspraak op 28 september 2020. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 10 november 2021 heeft de belanghebbende zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die tevens haar echtgenoot is. De heffingsambtenaar was vertegenwoordigd via een telefonische verbinding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van de belanghebbende op de betreffende datum en tijd was geparkeerd in een normaal parkeervak, naast de gehandicaptenparkeerplaatsen, en dat er geen parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende voerde aan dat zij dacht op een invalidenparkeerplaats te staan en dat zij pas bekeurd kon worden als zij staande werd gehouden.

De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende in een normaal parkeervak had geparkeerd zonder de vereiste parkeerbelasting te betalen. De rechtbank verwierp het standpunt van de belanghebbende dat een naheffingsaanslag alleen kon worden opgelegd na staandehouding. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar op goede gronden de naheffingsaanslag had opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Zaaknummer BRE 20/9018
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 10 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] , belanghebbende,

gemachtigde: D.M. van Geene
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda,

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 17 augustus 2020 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 28 september 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 november 2021. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en tevens echtgenoot. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar] (via een telefonische verbinding).

Overwegingen

Feiten
1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 17 augustus 2020 omstreeks 14:04 uur stil op een parkeerplaats aan [straat] in Breda. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door een parkeercontroleur met een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,80, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.
Geschil
3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
Standpunt belanghebbende
4. Belanghebbende voert aan dat zij als invalide vrouw er, samen met haar echtgenoot, van overtuigd was dat zij had geparkeerd op een invalidenparkeerplaats, met haar invalidenparkeerkaart achter de voorruit. Naar aanleiding van het door de heffingsambtenaar in beroep overgelegde beeldmateriaal is haar gebleken dat zij een duidelijke vergissing heeft gemaakt. Zij is echter van mening dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd. Onder verwijzing naar een uitspraak van de kantonrechter van november 2020 is zij van mening dat zij pas kan worden bekeurd nadat zij staande is gehouden en niet uitsluitend op basis van het kenteken, zo stelt belanghebbende.
Standpunt heffingsambtenaar
5. Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Belanghebbende mag met haar invalidenparkeerkaart gratis parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats. In dit geval heeft zij echter geparkeerd op een normaal parkeervak, naast de gehandicaptenparkeerplaatsen. Ter onderbouwing heeft de heffingsambtenaar beeldmateriaal overgelegd van de situatie ter plaatse. Voor het parkeren in een normaal parkeervak dient parkeerbelasting te worden voldaan en belanghebbende heeft dat niet betaald.
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Beoordeling
7. Niet (langer) is in geschil dat belanghebbende heeft geparkeerd in een normaal parkeervak op [straat] in Breda, dat voor het parkeren parkeerbelasting is verschuldigd en dat zij geen parkeerbelasting heeft voldaan.
8. De rechtbank volgt belanghebbende niet in haar standpunt dat de heffingsambtenaar pas een naheffingsaanslag mag opleggen als belanghebbende wordt staande gehouden.
Parkeerbelasting wordt geheven van degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd, in dit geval op [straat] in Breda. [2] Deze parkeerbelasting moet worden voldaan bij aanvang van het parkeren door het in werking stellen van de parkeerautomaat of door mobiel parkeren. [3] Een parkeercontroleur heeft met een scanauto op basis van het kenteken geconstateerd dat belanghebbende geen parkeerbelasting had voldaan. Belanghebbende heeft toegegeven dat zij niet heeft betaald. Daarmee is voldaan aan alle voorwaarden voor het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het door belanghebbende genoemde staande houden is geen voorwaarde voor oplegging van de naheffingsaanslag. Dit ziet namelijk op een administratieve sanctie in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (de zogenaamde Wet Mulder-zaken). In dit geval is sprake van het naheffen van parkeerbelasting en de daarmee verband houdende kosten. Het (slechts) door middel van foto’s constateren dat geen parkeerbelasting is voldaan, is toegestaan. Het standpunt van belanghebbende dat controle van kentekens in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) zal wegens strijd met de goede procesorde niet worden besproken, nu dit pas ter zitting is aangevoerd en de heffingsambtenaar heeft aangegeven hierop niet te kunnen reageren.
9. Nu belanghebbende in een normaal parkeervak heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen, heeft de heffingsambtenaar op goede gronden een naheffingsaanslag opgelegd. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de goede intenties van belanghebbende, kan haar standpunt niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
Conclusie
10. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 10 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2020 (hierna: de Verordening) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2019 (hierna: het Aanwijzingsbesluit).
2.Zie artikel 3, eerste lid, van de Verordening, gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit.
3.Zie artikel 5, eerste lid van de Verordening.