ECLI:NL:RBZWB:2021:5922
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door invalide vrouw
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, een invalide vrouw, en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De belanghebbende had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen, gedateerd op 17 augustus 2020, omdat zij geen parkeerbelasting had voldaan terwijl zij haar auto had geparkeerd op een parkeerplaats waar dit wel verplicht was. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze naheffingsaanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in een uitspraak op 28 september 2020. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 10 november 2021 heeft de belanghebbende zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die tevens haar echtgenoot is. De heffingsambtenaar was vertegenwoordigd via een telefonische verbinding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van de belanghebbende op de betreffende datum en tijd was geparkeerd in een normaal parkeervak, naast de gehandicaptenparkeerplaatsen, en dat er geen parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende voerde aan dat zij dacht op een invalidenparkeerplaats te staan en dat zij pas bekeurd kon worden als zij staande werd gehouden.
De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende in een normaal parkeervak had geparkeerd zonder de vereiste parkeerbelasting te betalen. De rechtbank verwierp het standpunt van de belanghebbende dat een naheffingsaanslag alleen kon worden opgelegd na staandehouding. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar op goede gronden de naheffingsaanslag had opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.